Home

Rechtbank Amsterdam, 19-10-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6042, AWB - 21 _ 3569

Rechtbank Amsterdam, 19-10-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:6042, AWB - 21 _ 3569

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
19 oktober 2021
Datum publicatie
15 november 2021
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2021:6042
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3569

Inhoudsindicatie

Eiser wil graag per eerdere datum een pensioen voor een alleenstaande, maar eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij per eerdere datum recht had op pensioen voor een alleenstaande. Het beroep is ongegrond.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 21/3569

(gemachtigde: mr. M.P. de Witte),

en

(gemachtigde: mr. M.F. Sturmans).

Partijen worden hierna [eiser] en de Svb genoemd.

Procesverloop

Op 17 april 2020 heeft de Svb het pensioen van [eiser] op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) met ingang van april 2019 herzien naar de norm voor alleenstaanden.

Met een besluit van 8 juni 2021 heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.

[eiser] heeft daartegen beroep ingesteld.

De Svb heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is behandeld op de zitting van 4 oktober 2021. Partijen zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

1. [eiser] woont in Marokko. Aan [eiser] is per november 2015 een pensioen naar de norm voor gehuwden of samenwonenden toegekend. [eiser] woonde namelijk samen met [naam vrouw] . Hij was met haar getrouwd van 31 maart 2014 tot 15 december 2014. Deze rechtbank heeft in een uitspraak van 17 december 2019 al vastgesteld dat zij na de echtscheiding zijn blijven samenwonen (zaaknummers 19/2735 en 19/3743).

2. De Svb heeft het pensioen van [eiser] per april 2019 herzien naar een pensioen voor alleenstaanden. [eiser] heeft namelijk verklaard niet meer samen te wonen met [naam vrouw] .

Volgens de Svb is pas per 10 april 2019 vast komen te staan dat [eiser] geen gezamenlijke huishouding meer voert met [naam vrouw] en niet per eerdere datum.

3. [eiser] stelt dat hij al eerder recht had op een pensioen naar de norm voor alleenstaanden, omdat hij per april 2018 en subsidiair per oktober 2018 al geen gezamenlijke huishouding meer voerde met [naam vrouw] . [eiser] zegt dat hij dit in april en oktober 2018 ook heeft gemeld aan de Svb.

4. De rechtbank stelt voorop dat de wet een pensioen voor de ongehuwde pensioengerechtigde en een pensioen voor de gehuwde pensioengerechtigde kent.1 Ongehuwd samenwonenden worden gelijkgesteld met gehuwden. Van een gezamenlijke huishouding is volgens de wet sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.2 Volgens vaste rechtspraak dient de vraag of sprake is van het voeren van een gezamenlijke huishouding te worden beantwoord aan de hand van omstandigheden die objectief zijn vast te stellen. Herziening van het pensioen gaat in op de eerste dag van de maand waarin de wijziging, die daartoe heeft geleid, heeft plaatsgevonden.3

5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Svb terecht aan [eiser] een pensioen voor een alleenstaande toegekend per april 2019 en niet per april of oktober 2018. Uit een handhavingsrapport van 16 maart 2018 volgt dat [eiser] tijdens het huisbezoek op

27 februari 2018 nog samenwoonde met [naam vrouw] . [eiser] heeft tijdens het huisbezoek verklaard dat [naam vrouw] en hun kind sinds het huwelijk altijd bij hem hebben gewoond en dat hij een scheiding heeft aangevraagd omdat zijn uitkering na zijn huwelijk met [naam vrouw] fors omlaag ging. In de brief van [eiser] van 18 oktober 2018 staat niet dat [eiser] alleen woont, maar alleen dat hij het niet eens is met het pensioenbedrag dat hij ontvangt. In het bezwaarschrift van 31 oktober 2018 staat evenmin dat [eiser] alleen is gaan wonen, maar slechts dat hij de gezamenlijke huishouding betwist. [eiser] heeft het standpunt dat hij per april of oktober 2018 geen gezamenlijke huishouding meer voerde met [naam vrouw] niet met enig objectief en verifieerbaar gegeven onderbouwd. [eiser] heeft pas op 11 juni 2019 aangegeven dat hij op 10 april 2019 opnieuw is gescheiden van [naam vrouw] en alleen woont. Dit komt ook overeen met de scheidingspapieren die [eiser] heeft overgelegd.

6. Het beroep is ongegrond.

7. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het door [eiser] betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. F.L. Bolkestein, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2021.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel