Home

Rechtbank Amsterdam, 21-01-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:174, C/13/694440 / KG ZA 20-1118

Rechtbank Amsterdam, 21-01-2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:174, C/13/694440 / KG ZA 20-1118

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
21 januari 2021
Datum publicatie
29 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2021:174
Zaaknummer
C/13/694440 / KG ZA 20-1118

Inhoudsindicatie

kort geding, tussenvonnis, prejudiciële vragen, grondslag BKR-registratie

Uitspraak

vonnis

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel

zaaknummer / rolnummer: C/13/694440 / KG ZA 20-1118 MvW/JE

Vonnis in kort geding van 21 januari 2021

in de zaak van

[eiser] ,

wonende te [woonplaats] ,

eiser bij dagvaarding van 16 december 2020,

advocaat mr. R.H. Bouwman te Amsterdam,

tegen

de rechtspersoon naar Zweeds recht

HOIST FINANCE AB,

gevestigd te Amsterdam,

gedaagde,

advocaat mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg.

Partijen zullen hierna [eiser] en Hoist Finance worden genoemd.

1 De procedure

Op de zitting van 24 december 2020 heeft [eiser] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Hoist Finance heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben schriftelijke stukken ingediend en Hoist Finance daarnaast een pleitnota.

Ter zitting waren aanwezig:

-

[eiser] met mr. Bouwman;

-

aan de kant van Hoist Finance: mr. Pijnacker.

Ter zitting heeft de voorzieningenrechter voorlopig geoordeeld dat [eiser] niet ontvankelijk is in zijn vordering en het voornemen uitgesproken om aan de Hoge Raad prejudiciële vragen te stellen over de grondslag van BKR-registraties. Diezelfde datum zijn de te stellen vragen geformuleerd en per e-mail aan partijen toegezonden. Partijen zijn op de voet van artikel 392 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over het voornemen deze vragen te stellen, alsmede over de inhoud daarvan. Daartoe is de zaak tot 7 januari 2021 aangehouden. Bij e-mails van 29 december 2020 en 5 januari 2021 hebben de advocaten van partijen op het voornemen gereageerd.

Mr. Pijnacker heeft zich op het standpunt gesteld dat geen behoefte bestaat aan het stellen van prejudiciële vragen. Mr. Bouwman heeft bericht akkoord te kunnen gaan met het stellen van prejudiciële vragen, zoals in concept geformuleerd door de voorzieningenrechter. Op 11 januari 2021 heeft mr. Bouwman bericht toch een aanpassing te willen voorstellen in de conceptvragen. Hoewel te laat ingediend, is acht geslagen op de suggestie van mr. Bouwman. Vonnis is bepaald op heden.

2 De feiten

2.1.

[eiser] heeft op enig moment een krediet afgesloten bij (een rechtsvoorganger van) Hoist Finance. Vanwege een daarop ontstane betalingsachterstand heeft Hoist Finance op 5 juli 2006 het krediet opgeëist.

2.2.

Op 8 mei 2006 is [eiser] ten aanzien van het krediet in het Centraal Krediet Informatie Systeem (hierna: het CKI) van de Stichting Bureau Krediet Registratie (hierna: de BKR) – een systeem waarin betalingsachterstanden of andere onregelmatigheden die ontstaan tijdens de looptijd van een kredietovereenkomst met bijzonderheidscoderingen worden vermeld – onder de naam “ [eiser] ” genoteerd met de bijzonderheidscode “A”. Deze codering betekent dat sprake is van een achterstand. Op 28 juni 2006 is aan de notering in het CKI een 2-codering (samen met de A-codering hierna: de BKR-registratie) toegevoegd, hetgeen inhoudt dat sprake is van een opgeëiste vordering.

2.3.

In een vonnis van de rechtbank Groningen van 12 december 2006 is [eiser] veroordeeld tot betaling aan (een rechtsvoorganger van) Hoist Finance van € 5.000,-, vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding over dit bedrag vanaf 7 november 2006 tot de dag van de algehele voldoening.

2.4.

[eiser] is een betalingsregeling overeengekomen met NDA Incasso, aan wie Hoist Finance de vordering uit handen had gegeven.

2.5.

Op 1 juni 2017 is aan de BKR-registratie een 3-codering toegevoegd, wat betekent dat een bedrag groter dan € 250,- op het krediet moest worden afgeboekt.

2.6.

In een brief van 27 juni 2017 heeft NDA Incasso aan [eiser] bericht dat de gehele vordering was voldaan.

2.7.

Op 17 juli 2020 heeft Hoist Finance aan [eiser] bericht dat zij de 3-codering in het CKI van de BKR zou laten verwijderen, naar aanleiding van een door [eiser] daartoe gedaan verzoek.

2.8.

Op 10 september 2020 heeft mr. Bouwman namens [eiser] opnieuw een verzoek tot verwijdering van de BKR-registratie ingediend bij Hoist Finance. Hoist Finance heeft dit verzoek bij e-mail van 21 september 2020 afgewezen.

3 Het geschil

3.1.

[eiser] vordert – samengevat – Hoist Finance op te dragen zijn BKR-registratie te doen wijzigen, in die zin dat de codes 2 en A achter zijn naam worden verwijderd, met veroordeling van Hoist Finance in de proceskosten, te vermeerderen met rente. Hij stelt daartoe dat hij een woning wil kopen maar dat hij als gevolg van de registratie geen hypotheek kan krijgen. Het passeren van de koopakte staat gepland op 15 januari 2021. [eiser] stelt onevenredig veel nadeel te ondervinden van de registratie. Hij wijst erop dat hij sinds drie jaar schuldenvrij is.

3.2.

Hoist Finance voert daartegen – kort gezegd – aan dat [eiser] te laat heeft gereageerd op de afwijzende beslissing van 21 september 2020 op zijn (tweede) verwijderingsverzoek en daarom niet ontvankelijk is in zijn vordering. Verder betwist Hoist Finance dat [eiser] een spoedeisend belang bij zijn vordering heeft. Zij voert ook aan dat de huidige registratie gedurende vijf jaar blijft staan, tot 1 juni 2022 en dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd waarom zijn belang bij verwijdering zwaarder moet wegen dan het belang van behoud van de registratie. Dit laatste belang vloeit voort uit het feit dat er gedurende langere tijd sprake is geweest van een slechte financiële situatie bij [eiser] . Kredietgevers moeten in dit geval dan ook nog steeds beschermd worden.

4 De beoordeling

5 De beslissing