Rechtbank Amsterdam, 09-05-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5332, AMS 17/7098
Rechtbank Amsterdam, 09-05-2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:5332, AMS 17/7098
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 9 mei 2019
- Datum publicatie
- 22 juli 2019
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2019:5332
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2020:1013, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AMS 17/7098
Inhoudsindicatie
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvragen om een ligplaatsvergunning op de grond van de in artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vob 2010 opgenomen weigeringsgrond ordening mag afwijzen. Er is sprake van schaarse vergunningen en verweerder dient op grond van de rechtsnorm (gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen) de schaarse vergunningen zorgvuldig te verdelen. Verweerder is bezig hiertoe een verdelingssystematiek vast te stellen.
Uitspraak
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7098
(gemachtigde: mr. S. Levelt),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West, verweerder
(gemachtigden: mr. D.B. Smaalders en mr. S. Belghazi).
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 3 februari 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eiseres om [aantal 1] ligplaatsvergunningen voor bedrijfsvaartuigen afgewezen.
Bij besluit van 31 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen alle primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2019.
Namens eiseres is verschenen [de persoon] , bijgestaan door mr. L.W. Tellegen, als waarnemer van de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Overwegingen
Feiten
Aan eiseres zijn in de maanden juni tot en met september 2016 exploitatievergunningen verleend voor vaartuigen voor passagiersvervoer in het segment bemand groot ( [naam 1] ), bemand gesloten ( [namen] ) en bemand open ( [naam 2] ), allen voor het [vergunningengebied] .
Op 14 december 2016 heeft eiseres voor de hiervoor genoemde [aantal 1] boten afzonderlijke aanvragen ingediend voor het innemen van ligplaatsen in het [water] bij het [adres 1] en de [adres 2] ter hoogte van de [nummers] van de [adres 2] .
Voor dezelfde locatie is op 8 december 2016 door een andere reder een aanvraag ingediend voor [aantal 2] ligplaatsvergunningen. Die aanvraag is op 10 juli 2018 afgewezen.
Standpunt verweerder
2. Bij afzonderlijke primaire besluiten heeft verweerder de [aantal 1] aanvragen van eiseres om ligplaatsvergunningen voor passagiersvaartuigen afgewezen op grond van artikel 2.4.1, vierde lid, en artikel 2.3.1, tweede lid, van de Verordening op het binnenwater (Vob) 2010. Verweerder heeft in het bestreden besluit, overeenkomstig het advies van de bezwaarschriftencommissie, de eerdere afwijzingen gehandhaafd. Volgens verweerder is sprake van schaarste, omdat er in de hele stad te weinig ligplaatsen zijn voor bedrijfsvaartuigen. Verder heeft verweerder verklaard dat zij in de Uitvoeringsvisie ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen van de bestuurscommissie West van november 2016 (Uitvoeringsvisie) per gracht/vaart heeft geïnventariseerd waar mogelijkheden bestaan voor uitbreiding van ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen. Verweerder heeft dat ook gedaan voor de locatie waarvoor eiseres ligplaatsvergunningen heeft gevraagd. In de Uitvoeringsvisie staat dat deze locatie geschikt lijkt voor een eventuele steiger met enkele ligplaatsen voor bedrijfsvaartuigen. Verweerder heeft daar ook gevolg aan gegeven en gekozen voor een steiger van 100 meter voor bedrijfsvaartuigen en een steiger van 100 meter voor pleziervaartuigen. Aan de steiger voor bedrijfsvaartuigen is plaats voor ongeveer zeven bedrijfsvaartuigen, met een gemiddelde lengte van veertien meter. Verweerder heeft op de zitting verklaard bezig te zijn met het traject voor een omgevingsvergunning voor de steiger en de bijbehorende voorzieningen. Ook heeft verweerder verklaard dat de verdelingssystematiek voor ligplaatsvergunningen er in mei 2019 ligt. Eiseres heeft [aantal 1] aanvragen voor een ligplaatsvergunning ingediend en een andere reder heeft [aantal 2] aanvragen voor een ligplaatsvergunning ingediend. Laatstgenoemde aanvraag is ook afgewezen. Daarnaast zijn er vijf andere reders die belangstelling hebben getoond voor ligplaatsen op deze locatie, en die hun aanvragen hebben aangehouden in afwachting van de verdelingssystematiek. Verweerder heeft de aanvragen van eiseres afgewezen op de in artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vob 2010 opgenomen weigeringsgrond ordening, omdat sprake is van een schaarse vergunning en in afwachting van het vaststellen van een verdelingssystematiek.
Standpunt eiseres
3. Eiseres betwist dat sprake is van schaarse vergunningen. Er was voor verweerder geen noodzaak om in afwachting van een nieuwe verdelingssystematiek, de aanvragen van eiseres af te wijzen. Uit de overwegingen in de conclusie van Staatsraad Advocaat-Generaal mr. R.J.G.M. Widdershoven (Widdershoven) van 25 mei 20161 volgt volgens eiseres dat alleen sprake is van een schaarse vergunning als er sprake is van een schaarste aan beschikbare natuurlijke hulpbronnen (fysieke schaarste), een schaarste aan bruikbare technische mogelijkheden (technische schaarste) of een schaarste in de zin van een vergunningenplafond (beleidsmatige schaarste). Verweerder meent ten onrechte dat sprake is van fysieke schaarste door te stellen dat er meer vraag zou zijn naar ligplaatsen dan er plaatsen beschikbaar zijn. Gelet op de omvang van het Amsterdamse binnenwater is er voldoende ruimte om alle vergunde bedrijfs- en passagiersvaartuigen een ligplaats te geven. Een plafond in het aantal te verlenen ligplaatsvergunningen is niet gegeven in een bestemmingsplan of in een andere regel. De Vob 2010 is de basis. Hierin is geen maximum aantal te verlenen ligplaatsvergunningen opgenomen. Het college is het bevoegd gezag en niet verweerder. Eiseres wijst ook op de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 19 december 2018 waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat het enkele feit dat er mogelijk meerdere aanvragen zijn gedaan voor dezelfde locatie, niet per definitie maakt dat sprake is van fysieke schaarste2. Verder voert eiseres aan dat het standpunt van verweerder feitelijk neerkomt op een vergunningenstop. De aanvragen dateren van december 2016. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft het invoeren van een vergunningenstop voor onbepaalde tijd onredelijk geacht3. Tot slot beroept eiseres zich op het gelijkheidsbeginsel. Verweerder heeft wel ligplaatsvergunningen op andere locaties in Amsterdam verstrekt voor bedrijfsvaartuigen en woonboten.
Juridisch kader
4. Op grond van artikel 1.2.6, eerste lid, van de Vob 2010 kan een vergunning of ontheffing voor bepaalde of onbepaalde tijd worden verleend.
Op grond van artikel 2.4.1, vierde lid, gelezen in samenhang met artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vob 2010 kan een ligplaatsvergunning voor een bedrijfsvaartuig worden geweigerd in het belang van de welstand, ordening, de veiligheid, het milieu, het bestemmingsplan en de vlotte en veilige doorvaart.
Beoordeling rechtbank
Ordening en schaarse vergunning
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder beoordelingsruimte heeft ten aanzien van de wijze waarop het begrip ‘ordening’ in de zin van artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vob 2010 wordt ingevuld. Daarbij is wel vereist dat de door verweerder in dat kader gemaakte keuzes het resultaat zijn van een redelijke belangenafweging.
6. De rechtbank overweegt dat de Afdeling eerder heeft geoordeeld dat het begrip ‘ordening’ in de zin van artikel 2.3.1, tweede lid, van de Vob 2010 niet slechts ziet op ruimtelijke aspecten, maar ook op de wijze waarop vrijgekomen dan wel nieuw aangelegde ligplaatsen worden verdeeld4. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder - als sprake is van een schaarse vergunning in afwachting van een vast te stellen verdelingssystematiek - in beginsel de aanvraag op de grond van ordening mag afwijzen. Dit volgt ook uit de rechtsnorm die de Afdeling in haar uitspraak van 2 november 2016 heeft vastgesteld5, dat bij de verdeling van schaarse vergunningen door het bestuur op enigerlei wijze aan (potentiële) gegadigden ruimte moet worden geboden om naar de beschikbare vergunning(en) mee te dingen. Deze rechtsnorm is gebaseerd op het gelijkheidsbeginsel dat in deze context strekt tot het bieden van gelijke kansen.
7. Volgens Widdershoven is sprake van schaarse publieke rechten als de som van de omvang van de aanvragen het aantal beschikbare publieke rechten overtreft. Voor het aantal te verlenen rechten moet een maximum of plafond bestaan. Eiseres heeft aanvragen ingediend voor het innemen van ligplaatsen in het [water] bij het [adres 1] en de [adres 2] ter hoogte van de [nummers] van de [adres 2] . Zoals hiervoor genoemd heeft verweerder op basis van de Uitvoeringsvisie, die een uitwerking is van de Watervisie Amsterdam 2014 die in september 2016 door de gemeenteraad is vastgesteld, de keuze gemaakt om op de gevraagde locatie ligplaatsvergunningen voor bedrijfsvaartuigen toe te laten. Volgens verweerder kunnen aan de geplande steiger van 100 meter ongeveer zeven bedrijfsvaartuigen liggen. Dit heeft eiseres niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende heeft onderbouwd dat op deze locatie sprake is van een maximum van zeven ligplaatsvergunningen voor bedrijfsvaartuigen. Eiseres heeft niet betwist dat er voor de gevraagde locatie door twee reders (van wie eiseres er één is) aanvragen zijn ingediend voor in totaal [aantal 3] bedrijfsvaartuigen en dat er nog vijf andere geïnteresseerde reders zijn. De som van de (uiteindelijke) aanvragen overtreft daarmee het aantal beschikbare ligplaatsen, zodat van schaarse vergunningen sprake is.6
8. Nu sprake is van schaarse vergunningen, dient verweerder op grond van de hiervoor in rechtsoverweging 6. genoemde rechtsnorm de schaarse vergunningen zorgvuldig te verdelen. Verweerder is doende hiertoe een verdelingssystematiek vast te stellen. Op grond van het in rechtsoverweging 6. gestelde mocht verweerder in beginsel de aanvragen voor de vergunningen in afwachting van de vaststelling van een verdelingssystematiek op de grond van ordening afwijzen.
Tijdsverloop
9. De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of bij de vaststelling van een verdelingssystematiek sprake is van een onredelijk tijdsverloop. De aanvragen dateren van december 2016. Verweerder heeft in dit kader toegelicht dat de vaststelling van een verdelingssystematiek veel tijd in beslag neemt, omdat verschillende partijen moeten worden geconsulteerd. Daarnaast moet er een omgevingsvergunning voor de aanleg van de steiger worden aangevraagd. De ligplaatslocatie dient bovendien door de gemeente gebruiksklaar te worden gemaakt: er komt een ontsluiting naar de omgeving (groenstrook, fietspad, etc.) en er worden nutsvoorzieningen aangelegd, waarvoor een openbare aanbesteding moet worden gevolgd voordat de laadpalen kunnen worden besteld. De locatie is daarom feitelijk ook nog niet geschikt om in gebruik te nemen. Verweerder heeft tijdens de zitting verklaard dat de verdelingssystematiek in mei 2019 zal worden vastgesteld. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de tijd die verweerder neemt om tot een zorgvuldige verdeling te komen, niet onredelijk lang is. Bovendien is op de zitting gebleken dat de betreffende boten van eiseres nog in aanbouw zijn.
Gelijkheidsbeginsel
10. De rechtbank is niet gebleken van situaties waarin sprake is van schaarste en waarin hangende de vaststelling van een verdelingssystematiek er toch ligplaatsvergunningen zijn verleend.
Conclusie
11. Gelet op het vorenstaande falen alle beroepsgronden van eiseres en is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de ligplaatsvergunningen heeft geweigerd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snijders Blok- Nijensteen, voorzitter en mrs. A.H. van Zutphen en L.Z. Achouak el Idrissi, rechters, in aanwezigheid van mr. S.M. Koning, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2019.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: