Home

Rechtbank Amsterdam, 14-02-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:819, AWB - 16 _ 5001

Rechtbank Amsterdam, 14-02-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:819, AWB - 16 _ 5001

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
14 februari 2017
Datum publicatie
29 mei 2017
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2017:819
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5001

Inhoudsindicatie

Wabo. Omgevingsvergunning voor (aanleg)werkzaamheden fiets- en voetpaden. De vereniging heeft procesbelang en relativiteitsvereiste staat niet in de weg aan behandeling beroep. Inhoudelijk geen strijd met de bestemming, paden mogen, regels van het bestemmingsplan zijn duidelijk. Omgevingsvergunning gaat niet over nieuwe duikers of verkeersborden. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 16/5001

en

(gemachtigde: [gemachtigde] .

Procesverloop

Bij besluit van 29 oktober 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor het uitvoeren van werkzaamheden.

Bij besluit van 28 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, het primaire besluit in stand gelaten en de hoogte van de verschuldigde dwangsom vastgesteld op € 1.260,00.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit gemotiveerd beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2017. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De vergunninghouder is niet verschenen, maar heeft wel aan verweerder bericht op de hoogte te zijn van deze procedure.

Overwegingen

Inleiding

1. Op 30 juli 2015 heeft vergunninghouder een omgevingsvergunning aangevraagd voor de volgende werkzaamheden ter hoogte van het [adres] in het [park] :- verwijdering oud deel fietspad: verwijderen asfalt en fundering en aanvullen tot maaiveld;- aanleg nieuw deel fietspad: huidige bouwweg fungeert als fundering, aanbrengen asfalt;- aanleg nieuw voetpad: ontgraven grond, aanbrengen zand en aanbrengen tegels;- na verwijdering oud deel fietspad: doortrekken greppel en verwijderen doorvoerbuis.

2. Voor de hierboven genoemde werkzaamheden is bij het primaire besluit een omgevingsvergunning verleend. Verweerder heeft het primaire besluit gehandhaafd bij het bestreden besluit. Voor de motivering heeft verweerder naar het advies van de bezwaarschriftencommissie van 21 juni 2016 (het advies) verwezen. Kort samengevat is in het advies overwogen dat de paden op grond van de planregels van het geldende bestemmingsplan “ [naam plan] ” (het bestemmingsplan) zijn toegestaan. Nu die planregels duidelijk zijn is de plantoelichting geen reden om aan te nemen dat alleen bestaande paden mogen blijven bestaan.

3. Op de zitting heeft eiseres bevestigd dat haar beroep alleen is gericht tegen het nieuwe voetpad en het verwijderen van de doorvoerbuis (de duiker). Partijen duiden dit pad aan als verbindingspad, omdat het een verbinding legt met het nieuwe fietspaddeel. Eiseres verzet zich tegen de komst van dit pad, omdat deze verharding het sportterrein in feite vergroot ten koste van het groen. Het sportterrein is namelijk door dit pad niet, in elk geval minder, omkaderd door groen.

4. Op de zitting heeft eiseres verder toegelicht dat zij bij verweerder erop heeft aangedrongen dat de duiker daadwerkelijk verwijderd moest worden en dat dit onlangs, in oktober 2016, ook is gebeurd. Het argument van eiseres dat verweerder de duiker (te) laat heeft verwijderd, behandelt de rechtbank niet. In deze zaak beoordeelt de rechtbank namelijk alleen of verweerder de omgevingsvergunning mocht verlenen en niet of en wanneer verweerder deze vergunning feitelijk uitvoert.

Toetsingskader

5. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning werkzaamheden uit te voeren als dat in het bestemmingsplan is bepaald. Dit staat in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Op grond van artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo moet verweerder deze omgevingsvergunning weigeren als de werkzaamheid in strijd is met de regels van het bestemmingsplan.

6. Op grond van artikel 14.1, aanhef en onder b, van de planregels bij het bestemmingsplan zijn de voor “Groen-3” aangewezen gronden bestemd voor fiets- en/of voetpaden.

Op grond van artikel 14.5.1, aanhef en onder 5, van de planregels is het verboden op of in de gronden met de aanduiding ‘milieuzone – bodembeschermingsgebied’ werken, geen bouwwerken zijnde of werkzaamheden, zoals het bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

Op grond van artikel 14.5.3 zijn de hiervoor bedoelde werkzaamheden alleen toelaatbaar zijn als vooraf een onderzoek naar de mogelijke gevolgen ervan voor de bodembescherming heeft plaatsgevonden.

Procesbelang

7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres met haar beroep niet kan bereiken wat zij wil, omdat het verbindingspad ook gerealiseerd zou kunnen worden zonder het afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem en dus zonder omgevingsvergunning. Daarom kan eiseres volgens verweerder met dit beroep niet bereiken wat zij wil en heeft zij geen procesbelang.

8. De rechtbank overweegt dat dit standpunt niet klopt, omdat verweerder een omgevingsvergunning heeft verleend voor het verbindingspad en eiseres met haar beroep een vernietiging van deze omgevingsvergunning kan bereiken. De rechtbank concludeert daarom dat eiseres een procesbelang heeft bij deze procedure.

Relativiteitsvereiste

9. Verweerder stelt zich ook op het standpunt dat de norm van artikel 14.5.3 van het bestemmingsplan bedoeld is om de bodem te beschermen. Volgens verweerder is de bodembescherming geen belang waar eiseres voor opkomt. Verweerder werpt eiseres dus het zogenoemde relativiteitsvereiste tegen, zoals dat is neergelegd in artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht.

10. De rechtbank constateert dat eiseres niet heeft aangevoerd dat de verplichting om bodemonderzoek te doen, zoals die is neergelegd in artikel 14.5.3., is geschonden. Zij doet dus ook geen beroep op de norm in dit artikel. Daarom is het standpunt van verweerder al niet juist. Overigens merkt de rechtbank op dat de statutaire doelstellingen van eiseres, waaronder het beschermen van flora en fauna in het [park] , ook het belang van de bescherming van de bodem omvatten. Het relativiteitsvereiste staat daarom niet in de weg aan een beoordeling van de beroepsgronden van eiseres.

Bezwaarprocedure

11. Over het betoog van eiseres dat de procedure bij de bezwaarschriftencommissie rommelig is geweest, merkt de rechtbank op dat verweerder dat heeft erkend. Uit wat eiseres in haar beroepschrift daarover heeft aangevoerd kan de rechtbank echter niet opmaken dat ook sprake is geweest van schending van een (on)geschreven rechtsregel of rechtsbeginsel. De rechtbank vindt het daarbij van belang dat eiseres is in de gelegenheid geweest haar bezwaar nader te motiveren en op het verweerschrift van verweerder in bezwaar te reageren. De rechtbank concludeert dat het betoog van eiseres over de bezwaarprocedure niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

12. Dit beroep gaat niet over het niet tijdig beslissen op bezwaar. Ten overvloede merkt de rechtbank echter op dat verweerder heeft erkend dat het besluit op bezwaar niet tijdig is genomen. Verweerder heeft eiseres daarom de wettelijk voorgeschreven dwangsom toegekend.

Bestemming “Groen-3”.

13. Eiseres betoogt verder dat het verbindingspad in strijd is met de bestemming “Groen-3”. Daartoe voert zij aan dat binnen deze bestemming fiets- en of voetpaden zijn toegestaan, maar dat uit de toelichting bij het bestemmingsplan moet worden opgemaakt dat het gaat om de bestaande paden in het [park] . Zo is onder meer in de toelichting vermeld dat het bestemmingsplan conserverend van aard is.

14. Allereerst merkt de rechtbank op dat in deze zaak alleen een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werkzaamheden zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo is verleend. De rechtbank moet beoordelen of verweerder die terecht heeft verleend. Als eiseres meent dat de gemeente Amsterdam ook een andere omgevingsvergunning aan had moeten vragen, namelijk een omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden in strijd met het bestemmingsplan, zoals bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder c, van de Wabo, kan zij vragen om handhaving omdat de werkzaamheden in strijd met het bestemmingsplan zijn verricht. De rechtbank merkt hier ten overvloede wel nog het volgende over op. Zoals de rechtbank op de zitting heeft uiteengezet, bepalen de regels, samen met de plankaart, van het bestemmingsplan wat ter plaatse is toegestaan. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter kan de toelichting alleen bij de beoordeling worden betrokken als de regel(s) niet duidelijk zijn. In deze zaak is de regel die is neergelegd in artikel 14.1, aanhef en onder b, van de planregels duidelijk en is de toelichting daarom niet meer van belang. Een voetpad, en dus ook het verbindingspad dat hier aan de orde is, mag worden aangelegd. Uit de regel(s) blijkt niet dat alleen bestaande paden zouden mogen worden aangelegd.

Overig

15. Eiseres heeft ten slotte een aantal argumenten aangevoerd over de nieuwe duiker(s), het ontbreken van verkeersbesluiten voor geplaatste verkeersborden, de strijdigheid met het zogenoemde inrichtingsplan alsmede gemaakte afspraken, het ontbreken van een afweging over alternatieven en het vragen van advies aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (de TAC).

16. De omgevingsvergunning gaat niet over nieuwe duiker(s) of verkeersborden, nog los van de beantwoording van de vraag of voor deze borden verkeersbesluiten nodig zijn. Daarom behandelt de rechtbank deze argumenten niet. De rechtbank overweegt daarnaast dat het toetsingskader van de omgevingsvergunning die hier aan de orde is, maar één grond om een vergunning te weigeren bevat: strijdigheid met de regels van het bestemmingsplan. Dit betekent dat er geen ruimte is om een omgevingsvergunning op andere gronden te weigeren. Strijdigheid met bijvoorbeeld het door eiseres genoemde inrichtingsplan kan er dus niet toe leiden dat verweerder de omgevingsvergunning moet weigeren. Daarom was verweerder ook niet verplicht om alternatieven te onderzoeken en af te wegen dan wel advies aan de TAC te vragen.

17. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is. Dit betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft. Er is daarom geen reden om het door eiseres betaalde griffierecht of de proceskosten van eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel