Home

Rechtbank Amsterdam, 19-10-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7676, 13/751766-17

Rechtbank Amsterdam, 19-10-2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:7676, 13/751766-17

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
19 oktober 2017
Datum publicatie
23 oktober 2017
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2017:7676
Zaaknummer
13/751766-17

Inhoudsindicatie

EAB Polen, verweer artikel 12 OLW verworpen

Uitspraak

Parketnummer: 13/751766-17

RK nummer: 17/5294

Datum uitspraak: 19 oktober 2017

UITSPRAAK

op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 18 augustus 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op 15 december 2015 (ontvangen op 17 augustus 2017) door het Circuit Court van Zielona Góra (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:

[opgeëiste persoon] ,

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1985,

zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,

thans gedetineerd in het [detentie adres] ,

hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1 Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 5 oktober 2017. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.

De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. V.G. Kraal, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2 Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3 Grondslag en inhoud van het EAB: vervolging en executie

3.1.

Vervolging zaken I en II:

In het EAB wordt melding gemaakt van:

I. een arrestatiebevel van 27 oktober 2015 van het District Court van Krosno Odrzánskie (referentie II K 502/14) en

II. een arrestatiebevel van 22 juni 2015 van het District Court van Krosno Odrzánskie (referentie II K 503/14).

De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten.

Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

3.2.

Executie zaken III en IV

In het EAB wordt melding gemaakt van:

III. een vonnis van 22 januari 2015 van het District Court van Krosno Odrzánskie (referentie II K 234/14)

IV. een vonnis van 15 mei 2015 van het District Court van Krosno Odrzánskie (referentie II K 87/13)

De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en zes maanden (III) en één jaar en drie maanden (IV), door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat.

De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.

Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die bepaling de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.

De raadsman heeft gesteld dat hieraan niet wordt voldaan voor feit IV van het vonnis van 15 mei 2015. Bij dat feit is niet het jaartal vermeld. Hierover moeten nadere vragen worden gesteld en dient het onderzoek aangehouden te worden.

De rechtbank is van oordeel dat wordt voldaan aan de in artikel 2, tweede lid, onder e, van de OLW gestelde vereisten. De pleegdatum is 11/12 december 2012 en de rechtbank leidt dit af uit het onderdeel e) van het originele Poolse EAB in samenhang met formulier A (vakje 042.). Het verweer wordt derhalve verworpen.

3.3

Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 van de OLW

Vonnis van 15 mei 2015 van het District Court van Krosno Odrzánskie (II K 87/13)

Volgens de informatie in het EAB en de verklaring van de opgeëiste persoon was hij aanwezig ter terechtzitting inzake II K 87/13). De weigeringsgrond van artikel 12 van de OLW is dus niet van toepassing op het vonnis in deze zaak.

Vonnis van 22 januari 2015 van het District Court van Krosno Odrzánskie (II K 234/14)

De rechtbank stelt op basis van de door de uitvaardigende autoriteit verstrekte informatie vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis inzake II K 234/14) heeft geleid.

In onderdeel d van het EAB is vermeld dat de dagvaarding voor de terechtzitting op 30 december 2014 in persoon is betekend. Volgens de uitvaardigende justitiële autoriteit is de situatie als bedoeld in artikel 12, onder a, tweede alternatief, van de OLW van toepassing, te weten:

de verdachte is daadwerkelijk officieel in kennis gesteld van de datum en de plaats van de behandeling ter terechtzitting, zodat op ondubbelzinnige wijze vaststaat dat hij op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt.

De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de zitting en dat zijn broer waarschijnlijk de dagvaarding in ontvangst heeft genomen en daarvoor heeft getekend.

De Poolse uitvaardigende autoriteit heeft in haar brief van 29 september 2017 het volgende gesteld:

“With reference to proceedings II K 234/14, I would like to advise you that on December 12,

2014, [opgeëiste persoon] signed himself the acknowledgement of receipt in respect of the

summons for the trial scheduled for January 22, 2015. The summons was served on him by

the police.”

De rechtbank concludeert dat meerdere betekeningen van de dagvaarding hebben plaatsgevonden en dat de opgeëiste persoon bij de betekening op 12 december 2014 persoonlijk voor ontvangst heeft getekend. Aldus doet zich de situatie voor dat ondubbelzinnig vaststaat dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting en ervan in kennis is gesteld dat een vonnis kan worden gewezen wanneer hij niet ter terechtzitting verschijnt. Dat betekent dat de uitzonderingssituatie als bedoeld in artikel 12, onder a, tweede alternatief, van de OLW van toepassing is.

De rechtbank dient er op te vertrouwen dat de aanvullende informatie in samenhang met de in het EAB vermelde informatie correct is. De enkele stelling van de opgeëiste persoon dat hij niet op de hoogte was van de zitting is onvoldoende om aan die informatie te twijfelen.

4 Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

5 Overige verweren

6 Slotsom

7 Toepasselijke wetsbepalingen

8 Beslissing