Home

Rechtbank Amsterdam, 10-03-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1332, AMS 13-2054

Rechtbank Amsterdam, 10-03-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:1332, AMS 13-2054

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
10 maart 2015
Datum publicatie
18 maart 2015
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2015:1332
Zaaknummer
AMS 13-2054

Inhoudsindicatie

Weigering WIA-uitkering. Geschikt voor eigen werk. Een alcoholverslaving is op zich geen ziekte of gebrek in de zin van de WIA. Er is niet gebleken van een PTSS op de datum in geding of van een persoonlijkheidsstoornis als gevolg waarvan eiseres meer beperkt is voor arbeid. Beroep ongegrond.

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 13/2054

(gemachtigde: mr. J.L.A. Helmer),

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H.A.H. Smithuysen).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

de Staatssecretaris van Financiën, ex-werkgever van eiseres,

(gemachtigde: R.H. Laurs en arts-gemachtigde: mr.drs. G.J. Kruithof).

Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.

Bij besluit van 14 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft de rechtbank geen toestemming verleend voor het toezenden van stukken aan de ex-werkgever die medische gegevens over eiseres bevatten. De rechtbank heeft om die reden, onder verwijzing naar artikel 8:32, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, besloten dat de kennisneming van medische stukken in dit geding is voorbehouden aan een gemachtigde die advocaat of arts is dan wel daarvoor van de rechtbank bijzondere toestemming heeft gekregen.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens de ex-werkgever is, met voorafgaande kennisgeving, niemand verschenen.

Ter zitting heeft eiseres de rechtbank toestemming gegeven om niet slechts in bedekte termen over haar medische klachten te spreken, alsook in de uitspraak niet slechts in algemene termen daarover te schrijven, nu deze al bij de ex-werkgever bekend zijn.

Op 16 december 2014 heeft deze rechtbank (in dezelfde samenstelling) de met deze zaak samenhangende beroepen van eiseres geregistreerd onder zaaknummer AMS 13/5262 (weigering Werkloosheidswetuitkering) en AMS 14/3290 (ontslagzaak) ter zitting behandeld. Met partijen is overeengekomen dat de rechtbank in de drie zaken gelijktijdig uitspraak zal doen.

Overwegingen

1. Eiseres was vanaf 1990 werkzaam als administratief medewerkster bij de Belastingdienst te Amsterdam (hierna: de Belastingdienst). In verband met problemen in de relationele sfeer is eiseres vanaf 2004 begonnen met structureel en overmatig alcoholgebruik. In april 2005 is eiseres als gevolg van alcoholmisbruik uitgevallen voor haar werk. Per einde wachttijd is aan haar een Wet WIA-uitkering toegekend, berekend naar een mate van 35-80% arbeidsongeschiktheid. Bij een medische herbeoordeling in mei 2008 is eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht en is de WIA-uitkering beëindigd. In de tussentijd is het dienstverband bij de Belastingdienst voortgezet.

2. Vanaf begin 2010 is eiseres weer veelvuldig uitgevallen op het werk vanwege alcoholmisbruik en (crisis)opnames in klinieken. Na afloop van een uit verschillende tijdvakken samengestelde wachttijd heeft eiseres op 12 juli 2012 opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd. De Belastingdienst heeft een verzoek tot verlenging van de loondoorbetaling ingediend, welke door verweerder is verleend tot 2 oktober 2012.

3. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een WIA-uitkering afgewezen, omdat zij op 2 oktober 2012 niet arbeidsongeschikt in de zin van die wet wordt geacht. Verweerder heeft zich daarbij, onder verwijzing naar de rapportages van de verzekeringsarts van 9 augustus 2012 en de arbeidsdeskundige van 31 augustus 2012, op het standpunt gesteld dat eiseres, met inachtneming van beperkingen voor arbeid op een aantal onderdelen van de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, geschikt is voor haar eigen werk van administratief medewerker.

4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder overwogen dat er geen aanleiding bestaat om van het primaire oordeel af te wijken. Verweerder heeft zich hiervoor gebaseerd op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 4 maart 2013.

5. In beroep heeft eiseres zich gemotiveerd tegen het bestreden besluit gekeerd.

6. De vraag die in dit geschil voorligt is of verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat eiseres op 2 oktober 2012 geschikt was voor haar eigen werk, omdat er op die datum volgens de (bezwaar)verzekeringsarts nauwelijks beperkingen voor arbeid waren. De rechtbank wijst er daarbij op dat een alcoholverslaving volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) op zich geen ziekte of gebrek is in de zin van de WIA. Indien echter uit de verslaving gebreken voortvloeien dan wel indien die verslaving noodzaakt tot een klinische opname of behandeling, brengt dit mee dat er wel sprake is van een ziekte of gebrek (zie bijvoorbeeld de uitspraak onder ECLI:NL:CRVB:2014:2438).

De beroepsgronden van eiseres zal de rechtbank in het navolgende per onderwerp bespreken.

Post Traumatisch Stress Syndroom

7. Eiseres heeft zich primair op het standpunt gesteld dat zij op 2 oktober 2012 ongeschikt was voor iedere arbeid, omdat zij leed aan het Post Traumatisch Stress Syndroom (PTSS). Volgens eiseres is dit ontstaan als gevolg van verschillende heftige, traumatische gebeurtenissen in haar privésituatie in de periode 2004-2007. Als gevolg van haar alcoholmisbruik is deze psychische stoornis niet eerder opgemerkt, omdat de behandelaars zich steeds hebben gericht op hulp en ondersteuning bij de alcoholafhankelijkheid. Volgens eiseres blijkt uit een door haar overgelegd ongedateerd verslag van Jellinek van na medio 2010 en uit een ontslagbrief van een verslavingsarts van de Jellinek, M. Bolhaar, van 19 november 2012, dat er voldoende aanwijzingen zijn voor PTSS op de datum in geding.

8. De bezwaarverzekeringsarts heeft voornoemde informatie van de Jellinek blijkens de rapportage van 4 maart 2013 in de beoordeling betrokken. De bezwaarverzekeringsarts ziet geen aanleiding om arbeidsbeperkingen vanwege PTSS op de datum in geding aan te nemen, omdat deze diagnose door de behandelaars van de Jellinek niet door middel van psychiatrisch onderzoek is onderbouwd. De bezwaarverzekeringsarts stelt daartegenover dat psychiater C.J.F. Kemperman, die op verzoek van de Belastingdienst een expertise heeft verricht naar de verwijtbaarheid van het handelen door eiseres als gevolg van haar alcoholmisbruik en daarvan op 20 november 2012 verslag heeft gedaan, geen (chronische) PTSS heeft vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts stelt zich daarom op het standpunt dat er geen aanleiding bestaat om de reeds vastgestelde arbeidsbeperkingen bij te stellen.

9. Op 27 februari 2014 heeft psychiater dr. P.L. Remijnse op verzoek van de Belastingdienst - naar aanleiding van het ontslag van eiseres uit haar functie per 4 maart 2013 - gerapporteerd over een door hem verrichte expertise naar de verwijtbaarheid van het handelen van eiseres en de rol/aanwezigheid daarbij van PTSS. Remijnse overweegt samengevat weergegeven dat, hoewel eiseres in de afgelopen tien jaar zeker diverse traumatische ervaringen heeft doorgemaakt, er meerdere aanwijzingen zijn die de aanwezigheid van PTSS nu en over de afgelopen jaren weinig aannemelijk maken. Volgens Remijnse is - naast een aantal argumenten die PTSS-excluderend zijn - op klinische gronden aannemelijk dat diverse klachten en symptomen beter passen binnen andere psychopathologie.

10. Verweerder heeft bij brief van 22 april 2014 meegedeeld dat de bezwaarverzekeringsarts in de overgelegde rapportage van Remijnse geen aanleiding ziet om de arbeidsbeperkingen bij te stellen.

11. Eiseres heeft op 9 oktober 2014 een psychologisch onderzoeksrapport overgelegd van de Jellinek van 14 mei 2014, opgesteld door de psychologen J. Braun, E. Oosterhof en K. Spierings. Volgens deze onderzoekers voldoet eiseres op grond van een afgenomen SCID-I test aan voldoende criteria om de diagnose PTSS te stellen en zijn er na het ontslag door de Belastingdienst tevens verschillende angstklachten ontstaan.

12. Verweerder heeft ter zitting namens de bezwaarverzekeringsarts verwoord dat deze zich aansluit bij het door Remijnse ingenomen standpunt dat een SCID-I test geen onderbouwing geeft van de verschillende criteria voor PTSS. Daarnaast heeft verweerder er op gewezen dat het moet gaan om klachten die bestonden op de datum in geding. Er is volgens verweerder op grond van de bevindingen van Kemperman en Remijnse niet komen vast te staan dat eiseres op 2 oktober 2012 (al) aan PTSS leed. Verweerder handhaaft daarom de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 4 maart 2013.

13. De rechtbank overweegt dat uit geen van de rapportages, ook niet die welke door eiseres in het geding zijn gebracht, is gebleken dat zij op de datum in geding als gevolg van PTSS zodanige beperkingen had dat zij ongeschikt moest worden geacht voor het verrichten van haar eigen arbeid. In dat verband wijst de rechtbank er ook op dat niet gebleken is dat de werkgever op enigerlei wijze kritiek had op de kwaliteit of kwantiteit van de door eiseres verrichte werkzaamheden. De problemen die eiseres met haar werkgever had betroffen met name het gedrag van eiseres dat voortvloeide uit haar alcoholafhankelijkheid. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er verder geen aanknopingspunten dat de beperkingen als gevolg van de alcoholafhankelijkheid zijn onderschat. De bezwaarverzekeringsarts heeft de mate en ernst van die beperkingen naar het oordeel van de rechtbank voldoende helder en consistent gemotiveerd. Er is blijkens de rapportages van Kemperman en Remijnse verder ook niet gebleken van enig causaal verband tussen PTSS en de alcoholverslaving, hetgeen betekent dat de vraag gesteld kan worden in hoeverre de uit de verslaving voortvloeiende beperkingen kunnen worden aangemerkt als beperkingen die het gevolg zijn van ziekte of gebrek. Uit de rapportage van de Jellinek van 14 mei 2014 blijkt verder niet dat de onderzoekers het oordeel zijn toegedaan dat de diagnose PTSS reeds op de datum in geding van toepassing was. De rechtbank acht dit in het licht van hetgeen Remijnse over de aanwezigheid of afwezigheid van PTSS uitvoerig heeft gemotiveerd niet aannemelijk, te meer nu de onderzoekers eiseres pas ver na de datum in geding hebben gezien en onderzocht. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres daarom niet worden gevolgd in haar stelling dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen aanvullende arbeidsbeperkingen heeft aangenomen vanwege de mogelijke aanwezigheid van PTSS. De rechtbank ziet daarom ook geen reden om een onafhankelijke deskundige te benoemen, zoals door eiseres is verzocht.

Persoonlijkheidsstoornis

14. Eiseres heeft in beroep subsidiair aangevoerd dat zij op 2 oktober 2012 ongeschikt was voor haar arbeid, omdat er inmiddels aanwijzingen zijn dat zij verschillende persoonlijkheidsstoornissen heeft. Eiseres verwijst daartoe naar een uitvoeringsplan van verslavingsartsen D. Mohan en M. Soiar van 15 juni 2011.

15. De rechtbank stelt voorop dat ook een specifieke (afwijkende) persoonlijkheids-structuur volgens vaste rechtspraak van de Raad in het algemeen niet als ziekte of gebrek in de zin van de Wet WIA valt aan te merken, maar dat deze wel kan bijdragen aan een als ziekte of gebrek te kwalificeren toestand (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 februari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:637). De rechtbank stelt vast dat uit geen van de overgelegde medische stukken blijkt dat daadwerkelijk een persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld. De meest recente rapportage van de Jellinek van 14 mei 2014 geeft weer dat er geen aanwijzingen worden gevonden voor een specifieke persoonlijkheidsstoornis. Dit terwijl een persoonlijkheidsstoornis vaak vanaf de vroege jeugd aanwezig is en eiseres in ieder geval van 1990 tot 2004 duurzaam heeft gefunctioneerd in haar eigen werk van administratief medewerkster. Kemperman en Remijnse beschrijven verder slechts karakteristieken van een persoonlijkheidsstoornis. Op basis waarvan Mohan en Soiar in 2011 bij de beschrijving van de anamnese stellen dat eiseres bekend zou zijn met een door een psychiater vastgestelde persoonlijkheidsstoornis, blijkt verder niet. De rechtbank concludeert daarom dat, nu er geen objectieve medische informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat bij eiseres een persoonlijkheidsstoornis is vastgesteld, er ook geen causaal verband tussen bepaalde persoonlijkheidskarakteristieken en de alcoholafhankelijkheid van eiseres is komen vast te staan. Daarmee kan eiseres niet worden gevolgd in haar stelling dat zij als gevolg van een persoonlijkheidsstoornis op de datum in geding meer beperkingen voor arbeid had dan waarmee de bezwaarverzekeringsarts al rekening had gehouden.

Overige diagnoses

16. Voor zover eiseres in beroep nog heeft aangevoerd dat de onderzoekers van de Jellinek op 14 mei 2014 verschillende angststoornissen hebben vastgesteld die niet in de beoordeling van de bezwaarverzekeringsarts zijn betrokken, waaronder agorafobie en een sociale fobie, overweegt de rechtbank met verweerder dat niet is gebleken dat deze stoornissen op de datum in geding ook al aanwezig waren. Noch de rapportage van Kemperman van 20 november 2012, noch de rapportage van Bolhaar van 19 november 2012, beide opgesteld zeer dicht bij de datum in geding, biedt hier ondersteuning voor.

Conclusie

17. Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot de conclusie dat het medisch oordeel van de bezwaarverzekeringsarts voor juist moet worden gehouden. Het bestreden besluit kan daarom in stand blijven.

18. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, voorzitter, en mrs. T.P.J. de Graaf en J.W. Vriethoff, leden,in aanwezigheid van mr. M. Vogel-Frishert, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2015.

griffier

voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel