Home

Rechtbank Amsterdam, 20-10-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:10064, AWB - 15 _ 2717

Rechtbank Amsterdam, 20-10-2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:10064, AWB - 15 _ 2717

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
20 oktober 2015
Datum publicatie
29 augustus 2016
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2015:10064
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2717

Inhoudsindicatie

Tussenuitspraak bestuurlijke lus. Bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Hangende bezwaar is de vergunning ingetrokken en een nieuwe vergunning verleend. Geen afzonderlijk bezwaar gemaakt. Bijzondere omstandigheden waardoor het reeds ingediende bezwaar moet worden geacht mede te zijn gericht tegen de nieuwe vergunning

Uitspraak

Bestuursrecht

zaaknummer: AMS 15/2717

en

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie West van de gemeente Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: mr. F. Arents).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:

de besloten vennootschap [bedrijf] , te Oudorp,

vergunninghouder

(gemachtigde: mr. W. de Vis).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor een kiosk op de locatie [straat] (volgens nummerbeschikking: [straat] ).

Bij besluit van 20 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2015. Eiser is verschenen, samen met zijn partner [naam persoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens vergunninghouder is verschenen [betrokkene] , directeur, bijgestaan door de gemachtigde.

Overwegingen

1.1

Op 20 oktober 2013 heeft [bedrijf] een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een kiosk op de locatie [straat] . Eiser woont op [adres] . De voorgenomen locatie is gelegen pal voor de woning van eiser.

1.2

Het dagelijks bestuur van stadsdeel West van de gemeente Amsterdam heeft de vergunning op 4 maart 2014 verleend en verzonden op 19 maart 2014. Eiser heeft hiertegen op 22 april 2014 bezwaar gemaakt.

1.3

Op 11 juni 2014 heeft vergunninghouder, een dochteronderneming van [bedrijf] , een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een andere dan de vergunde kiosk op dezelfde locatie. Op 23 juni 2014 heeft verweerder eiser hierover een brief gestuurd waarin onder andere staat: “U kunt nog geen bezwaar maken tegen de aanvraag. Zodra de vergunning wordt verleend, is bezwaar mogelijk. Ik informeer u weer, zodra de vergunning wordt verleend”.

1.4

Op 17 juli 2014 zijn de bezwaren van eiser en andere omwonenden behandeld op de hoorzitting van de algemene bezwaarschriftencommissie West (de bezwaarcommissie). In het verslag van de hoorzitting staat, voor zover relevant:

“Met instemming van alle aanwezigen is de volgende samenvatting met afspraken gemaakt: (…)

- Behandeling van de tegen de vergunning van 4 maart 2014 ingediende bezwaarschriften is niet opportuun, nu de bezwaren tegen de nieuwe vergunning grotendeels dezelfde zullen zijn en ook omdat niet zal worden gebouwd.

- De bezwaarschriften worden aangehouden totdat op de nieuwe aanvraag is beslist.

- De bezwaarmakers kunnen tegen het nieuwe besluit een bezwaarschrift indienen. De ‘oude’ bezwaarschriften worden ook meegenomen in de procedure.

(...)

- De nieuwe vergunning wordt aan de bezwaarden toegestuurd. Bezwaarden hebben vervolgens zes weken de tijd om bezwaar in te dienen”.

1.5

Bij besluit van 6 augustus 2014 heeft verweerder de oorspronkelijke vergunning op verzoek van [bedrijf] ingetrokken. Bij besluit van 7 augustus 2014 heeft verweerder aan vergunninghouder de gevraagde vergunning verleend. Op 11 augustus 2014 heeft verweerder eiser een brief verzonden waarin onder andere het volgende staat geschreven: “Op 19 maart 2014 heeft het Dagelijks Bestuur een omgevingsvergunning verleend voor de bouw van een kiosk op [straat] . Tegen de verleende vergunning heeft u bezwaar gemaakt. De bezwaarcommissie heeft in overleg met bezwaarden de inhoudelijke behandeling van de bezwaren aangehouden in afwachting van het verlenen van de nieuwe vergunning. Inmiddels is de op 19 maart 2014 verleende omgevingsvergunning ingetrokken en is een nieuwe omgevingsvergunning voor een kiosk verleend. (…). Tegen deze vergunning kan wederom bezwaar worden gemaakt. De wijze waarop en de termijn waarbinnen dit dient te geschieden is opgenomen in de vergunning”.

1.6

Eiser heeft tegen het besluit van 7 augustus 2014 geen afzonderlijk bezwaar gemaakt. Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van eiser tegen het besluit van 4 maart 2014 niet-ontvankelijk verklaard omdat dat besluit inmiddels was ingetrokken. Verweerder heeft daarnaast geoordeeld dat het bezwaar zich niet mede richt tegen het besluit van 7 augustus 2014. De omwonenden die evenals eiser enkel tegen het besluit van 4 maart 2014 bezwaar hadden gemaakt, hebben een gelijkluidende beslissing van verweerder ontvangen. De bezwaren van de overige omwonenden tegen het besluit van 7 augustus 2014 zijn door verweerder deels niet-ontvankelijk, en, in afwijking van het advies van de bezwaarcommissie, deels ongegrond verklaard. Geen van de omwonenden is in beroep gegaan.

2. In geschil is of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het bezwaar van eiser van 22 april 2014 zich niet richt tegen het besluit van 7 augustus 2014.

3.1

Op grond van artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vangt de termijn voor het maken van bezwaar aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

3.2

Op grond van artikel 6:10, eerste lid, van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening:

a. wel reeds tot stand was gekomen, of

b. nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.

3.3

Niet in geschil is dat geen van de in artikel 6:10 van de Awb genoemde situaties zich voordeed op het moment dat eiser op 22 april 2014 bezwaar maakte. Het bezwaar kan in zoverre niet worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 7 augustus 2014.

4.1

Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, voor zover van belang, heeft het bezwaar of beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit.

4.2

De rechtbank is van oordeel dat het besluit van 7 augustus 2014 geen besluit in de zin van artikel 6:19 van de Awb is, omdat de vergunning van 7 augustus 2014 is verleend aan een andere rechtspersoon dan die van 4 maart 2014. Bovendien zijn de wijzigingen in het bouwplan ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan niet van ondergeschikte aard. De kiosken zijn wel op dezelfde plek vergund en hebben dezelfde afmetingen. Daar staat echter tegenover dat de eerste kiosk robijnrood was en de nieuwe kiosk grijs. In plaats van een aluminium vouwwand aan de voorzijde heeft de nieuwe kiosk een houten schuifpui. Bovendien heeft de nieuwe kiosk een sedumdak. De rechtbank is naar aanleiding van de overgelegde foto’s en tekeningen van oordeel dat de nieuwe kiosk veel robuuster oogt dan de eerste en dat de gewijzigde kleur een groot verschil maakt. Dat betekent dat de ruimtelijke uitstraling van de nieuwe kiosk dusdanig afwijkt van die van de oorspronkelijk vergunde kiosk, dat niet kan worden gesproken van een wijziging in het bouwplan van ondergeschikte aard.

5. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat het bezwaar van eiser van 22 april 2014 moet worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 7 augustus 2014. De rechtbank acht hiervoor doorslaggevend dat tijdens de hoorzitting van 17 juli 2014 is afgesproken dat de ‘oude’ bezwaarschriften zouden worden meegenomen in de nieuwe procedure. In die afspraken is bovendien onderkend dat de bezwaren tegen de nieuwe vergunning grotendeels hetzelfde zouden zijn, nu de plaats en afmetingen van de kiosk niet zouden wijzigen. Dat in diezelfde afspraken ook staat dat bezwaarmakers tegen het nieuwe besluit bezwaar konden indienen, maakt het voorgaande niet anders. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hiermee is bedoeld dat de bezwaarmakers wel eerst opnieuw bezwaar moesten maken, en dat pas daarna hun inhoudelijke bezwaren zouden worden meegenomen in de nieuwe procedure. De rechtbank is van oordeel dat dit niet als zodanig uit de vastlegging van de gemaakte afspraken te begrijpen is. De brief van 23 juni 2014 kan eiser naar het oordeel van de rechtbank niet worden tegengeworpen omdat deze dateert van voor de op de hoorzitting gemaakte afspraken. Uit de brief van 11 augustus 2014 volgt evenmin ondubbelzinnig dat het noodzakelijk was om opnieuw bezwaar te maken. Door het gebruik van het woord ‘kan’ is de brief naar het oordeel van de rechtbank daarvoor te vrijblijvend geformuleerd. Bovendien acht de rechtbank van belang dat de bezwaarcommissie naar aanleiding van de bezwaren tegen het besluit van 7 augustus 2014 op 30 oktober 2014 een hoorzitting heeft gehouden, waarop ook eiser en andere omwonenden zijn gehoord, zonder dat op die zitting aan de orde is gekomen dat zij geen afzonderlijk bezwaar tegen het besluit van 7 augustus 2014 hadden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat zowel verweerder als de bezwaarcommissie (wiens handelen aan verweerder moet worden toegerekend, nu verweerder het advies van de commissie op dit punt geheel heeft overgenomen) eiser aldus op het verkeerde been hebben gezet. Dit handelen jegens eiser acht de rechtbank in deze bijzondere omstandigheden dusdanig onzorgvuldig, dat verweerder zich niet met succes op het rechtszekerheidsbeginsel kan beroepen en eiser niet kan tegenwerpen dat hij tegen het besluit van 7 augustus 2014 geen afzonderlijk bezwaar heeft gemaakt.

6. Het voorgaande betekent dat verweerder ten onrechte niet heeft beslist op het bezwaar van eiser, voor zover dat is gericht tegen het besluit van 7 augustus 2014.

7.1

De rechtbank ziet aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen en verweerder op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb, in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen door alsnog een inhoudelijke beslissing te nemen op het bezwaar van eiser. Vervolgens zal eiser in de gelegenheid worden gesteld zijn gronden van beroep tegen dit besluit in te dienen, zodat de rechtbank in deze procedure ook direct een beslissing kan nemen op het inhoudelijke beroep van eiser.

7.2

Omdat verweerder ter zitting heeft gezegd dat een inhoudelijke beslissing op het bezwaar waarschijnlijk niet anders zal luiden dan de beslissing die reeds op de andere bezwaren is genomen, zal de rechtbank een korte termijn stellen van twee weken. Indien verweerder bij nader inzien een verdere inhoudelijke beoordeling van het bezwaar van eiser noodzakelijk acht, kan hij de rechtbank vóór het verstrijken van de termijn om een langere termijn verzoeken.

7.3

Nadat de rechtbank de reactie van verweerder heeft ontvangen, kunnen eiser en vergunninghouder op grond van artikel 8:51b, derde lid, van de Awb, binnen vier weken schriftelijk hun zienswijze tegen het nieuwe besluit van verweerder indienen. Daarna zal de rechtbank partijen meedelen op welke wijze het beroep verder wordt behandeld.

Beslissing

De rechtbank,

- heropent het onderzoek;

- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twee weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen en aan eiser bekend te maken, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen;

- houdt iedere verdere beslissing aan.

Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, rechter, in aanwezigheid van mr. H. van der Schaft, griffier.

De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2015.

griffier

rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen zelfstandig hoger beroep open.