Home

Rechtbank Amsterdam, 26-08-2009, BK1468, 435749 - KG ZA 09-1761

Rechtbank Amsterdam, 26-08-2009, BK1468, 435749 - KG ZA 09-1761

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
26 augustus 2009
Datum publicatie
28 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2009:BK1468
Zaaknummer
435749 - KG ZA 09-1761

Inhoudsindicatie

Afperser komt na uitzitten straf binnenkort vrij. Horecagelegenheid is slachtoffer van afpersing en vordert in kort geding contact- en buurtverbod. Vrees voor herhaling aan afperser toe te rekenen, gevraagde verboden zijn proportioneel middel, vordering toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Sector civiel recht, voorzieningenrechter

zaaknummer / rolnummer: 435749 / KG ZA 09-1761 SR/JS

Vonnis in kort geding van 26 augustus 2009

in de zaak van

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid

[eiseres],

gevestigd te Amsterdam,

eiseres bij dagvaarding van 17 augustus 2009,

advocaat mr. M. Ellens te Amsterdam,

tegen

[gedaagde],

verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Vught “Nieuw Vosseveld” te Vught,

gedaagde,

advocaat mr. W.J. Morra te Haarlem.

Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] worden genoemd.

1. De procedure

Deze zaak is gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer 435697/KG ZA 09-1756 waarin Stichting Arkin gelijksoortige vorderingen heeft ingesteld tegen [gedaagde]. Ter terechtzitting van 25 augustus 2009 heeft [eiseres] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. [gedaagde] heeft bij monde van zijn raadsman verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. [eiseres] heeft producties en een pleitnota, en [gedaagde] heeft een pleitnota in het geding gebracht. Ter zitting zijn verschenen voor [eiseres] mr. Ellens en voor [gedaagde] mr. Morra. Als informant is verschenen [informant], buurtregisseur van de politie Amsterdam-Amstelland. In verband met de spoedeisendheid van de zaak is heden een beslissing gegeven onder vermelding dat de uitwerking daarvan op 3 september 2009 zal volgen. Het onderstaande bevat die uitwerking.

2. De feiten

2.1. [eiseres] is exploitant van café/restaurant [eiseres] (hierna: café/restaurant [eiseres]) aan de [adres].

2.2. [gedaagde] heeft een omvangrijk strafblad, waarop voornamelijk delicten staan als afpersing, bedreiging, mishandeling en overtreding van de wet Wapens en Munitie. Op 29 augustus 2009 heeft een vechtpartij plaatsgevonden tussen [gedaagde] en enkele personeelsleden van [eiseres], waarbij [gedaagde] door een van de personeelsleden is gestoken met een mes.

2.3. Op 30 augustus 2007 hebben twee inspecteurs van de politie Amsterdam-Amstelland ([inspecteur 1] en [inspecteur 2], beiden tevens buurtregisseur) in verband met de vechtpartij en het steekincident, hiervoor onder 2.2 genoemd, een proces-verbaal van bevindingen opgesteld.

2.4. In het proces-verbaal heeft voornoemde [inspecteur 1], voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:

“AANLEIDING

(...)

[persoon 1] sprak mij aan over het feit dat hij de avond ervoor op donderdag 16 augustus 2007 het slachtoffer was geworden van een grove afpersing. [persoon 1] had de dader (naar later bleek verdachte [gedaagde]) van de afpersing kort ervoor medegedeeld dat hij hem, in verband met ongepast/ongewenst gedrag, niet meer in het café wilde hebben. Na deze mededeling is [gedaagde] teruggekomen en had [persoon 1] medegedeeld dat hij in zijn eer was gekrenkt en dat hij daarvoor geld wilde zien. Uiteindelijk zwichtte [persoon 1] onder de intimidatie-druk en gaf hem een geldbedrag mee van 350 euro. [persoon 1] gaf aan dat dit voor hem de enige mogelijkheid was om van deze man af te komen temeer hij anders vreesde voor zijn eigen leven. De man ([gedaagde]) gaf aan dat hij niets had te verliezen en niet veel ophad met het leven van zichzelf laat staan dat van een ander. [persoon 1] gaf aan een dergelijk bedreiging in zijn 20 jarige loopbaan als horecaman nimmer eerder te hebben meegemaakt. [persoon 1] gaf aan dat hij ervan overtuigd was dat de man weer terug zou komen. Terwijl [persoon 1] dit aan mij eerste verbalisant vertelde zag ik dat [persoon 1] gespannen was. [persoon 1] gaf aan erg bang te zijn voor hernieuwd treffen met deze man.

Ik eerste verbalisant adviseerde [persoon 1] om van het voorval aangifte te komen doen. [persoon 1] gaf aan dat dan voor hem de situatie onhoudbaar zou worden. Hij had sterk het vermoeden dat de man hem na het doen van aangifte zich opnieuw op hem zou gaan wreken. [persoon 1] gaf aan nog nimmer zo bang te zijn geweest voor de man.”

2.5. In verband met het steekincident van 29 augustus 2007 is in het proces verbaal van bevindingen onder andere het volgende opgenomen:

“IMPACT van het steekincident

Het overige personeel van cafe [eiseres] in bijzonder aangedaan door het incident met [gedaagde]. (...) Het personeel zal het cafe, zodra [gedaagde] vrijkomt, gaan sluiten voor het publiek. De angst onder hen is groot en ze vrezen voor hun leven. [gedaagde] heeft tijdens zijn aanhouding diverse keren geschreeuwd dat hij de zaak gaat opblazen.”

2.6. Omtrent de persoon van [gedaagde] zijn in het proces-verbaal van bevindingen de volgende feiten gerelateerd:

“[gedaagde] [datum]

[gedaagde] komt sinds 1997 voor in de verschillende politie-systemen. Zo heeft [gedaagde] in x-pol 263 kaarten. Deze kaarten hebben voornamelijk betrekking op strafrechtelijke delicten als afpersing, bedreiging (met meerdere delicten), wet wapens en munitie, mishandeling, belediging van ambtenaar in functie alsmede verzet, inbraak, vernieling, valse naam etcetera.

(...)

In x-pol (...) staat vermeld:

“[gedaagde] zit momenteel in detentie en bij hem is tijdens een persoonlijkheidsonderzoek vastgesteld dat hij PSYCHOPATISCH is. Hij zou in diverse horeca gelegenheden hebben lopen pronken met het bezit van een vuurwapen.....

Uit het nader onderzoek is gebleken dat er vermoedelijk meer horeca ondernemers in De Pijp het slachtoffer zijn van de afpersingen van [gedaagde]. (...)

Feit is dat [gedaagde] sinds zijn invrijheidstelling voor veel onrust en intimidatie heeft gezorgd binnen (horeca) ondernemend De Pijp. (...)”

2.7. In het proces-verbaal dat naar aanleiding van de steekpartij op 30 augustus 2007 is opgemaakt, is onder meer het volgende opgenomen.

“Verhoor [gedaagde]

Op donderdag 30 augustus 2007 is de verdachte [gedaagde] gehoord. Hij verklaarde, kort samengevat:

Ik ben gisteren afgeslacht. Meer weet ik niet.

Ik vind het jammer dat ik het overleeft heb. (...)

Die man zal niet blij zijn dat ik nog leef. Ik hoop niet voor hem dat die kinderen en alles heb. (...)

Heeft die man kinderen. Hij gaat het moeilijk krijgen.

Het moet opgelost worden. Mijn weg, zijn weg of jullie weg.

Ik heb hem gisteren al gewaarschuwd.

Ik heb alles al meegemaakt. Hij moet blij zijn dat ik niets bij mij had. (...)

Ze kop gaat rollen. Het is jammer dat mijn kop niet gerolt is gisteren. Ik snap niet waarom hij mij niet gedood heeft. Hij heeft mij geslacht. Maak het dan af.

(...)

Granaten 30 euro, 2 voor 50 euro. De hele tent gaat de lucht in. Dat heb ik gezegd waar iedereen bij was. De boel mag opgeblazen worden als ik vrij ben.

Ik heb schijt aan de politie. Als ik vrij ben moet het opgelost worden. De boel gaat de lucht in. Allen mijn schoenen blijven over.”

2.8. In het proces verbaal van terechtzitting van 14 februari 2008 is het volgende opgenomen

“Verdachte verklaart eigener beweging en deels met onderbreking van de officier, zakelijk weergegeven:

Is het slachtoffer hier? Hij had mij dood moeten maken. Hij krijgt geen tweede kans. Hier gaat het slachtoffer spijt van krijgen. Ik zal nooit meewerken in het Pieter Baan Centrum en wacht maar, ik kom ooit weer vrij.”

2.9. Op 3 juni 2009 is [gedaagde] wegens afpersing van [eiseres] in hoger beroep veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaar.

2.10. De detentie van [gedaagde] eindigt op of omstreeks 28 augustus 2009. De politie heeft [eiseres] ingelicht omtrent de aanstaande vrijlating van [gedaagde] en gewaarschuwd dat [gedaagde] mogelijkerwijze represailles wenst te nemen.

2.11. Op 5 augustus 2009 heeft dagblad “Het Parool” bericht over de aanstaande vrijlating van [gedaagde] in een artikel met de kop: “Afperser komt snel vrij, horeca De Pijp siddert.”

3. Het geschil

3.1. [eiseres] vordert samengevat -

I [gedaagde] te verbieden, met ingang van de datum van dit vonnis, voor onbepaalde duur, althans gedurende een door de voorzieningenrechter te bepalen duur, zich te bevinden in het gebied te Amsterdam dat begrensd wordt door: Weteringschans, Hobbemakade, Ceintuurbaan (Sarphatistraat) en Van Woustraat, althans zich te bevinden in de directe omgeving van het café/restaurant [eiseres];

II [gedaagde] te verbieden, met ingang van de datum van dit vonnis, voor onbepaalde duur, althans gedurende een door de voorzieningenrechter te bepalen duur, zich te begeven in de nabijheid van café/restaurant [eiseres], haar personeel en/of haar klanten, alsmede om [eiseres] en/of haar personeel op enigerlei wijze te benaderen, ook niet per telefoon, post, fax e-mail of internet, een en ander op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per overtreding of per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke is;

III [eiseres] te machtigen om een veroordelend vonnis met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen;

IV te bepalen dat [gedaagde] voor iedere keer dat hij, na een eerdere overtreding van de in dit vonnis te geven verboden, wederom een verbod overtreedt, in gijzeling kan worden genomen voor de duur van 24 uur.

3.2. [eiseres] legt aan haar vorderingen ten grondslag dat zij gegronde reden heeft om te vrezen voor de veiligheid van haar personeel en haar klanten. Bovendien vreest het personeel van [eiseres] dat [gedaagde] wraak zal nemen en dat hij zijn dreigementen die hij volgens [eiseres] tijdens en na zijn arrestatie heeft geuit zal uitvoeren. [eiseres] stelt dat zij er daarom recht en belang bij heeft dat zij gevrijwaard zal blijven van ieder mogelijk contact of iedere mogelijke confrontatie met [gedaagde], zodat naast een contactverbod ook een buurtverbod noodzakelijk is.

3.3. [gedaagde] voert aan dat [eiseres] niet ontvankelijk is omdat zij geen spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen maar nalatig is geweest om deze tijdig in te stellen. [gedaagde] voert verder aan dat hij niet van plan is [eiseres] op te zoeken, zodat het gevorderde contactverbod onnodig is. Naar de mening van [gedaagde] kan het gevorderde straatverbod niet worden toegewezen. Hij voert daartoe aan dat hij op grond van artikel 2 lid 1 van het 4e protocol bij het EVRM het recht heeft zich binnen Nederland vrijelijk te verplaatsen en vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen. [gedaagde] ontkent de feiten waarvoor hij werd veroordeeld. Hij voert aan dat het juist het personeel van [eiseres] is geweest dat hem zonder reden geweld heeft aangedaan. De dreigementen die hij ter terechtzitting heeft geuit zijn geroepen uit frustratie en dienen met een korreltje zout te worden genomen. Het nieuws in “Het Parool” is eveneens ongefundeerd. [gedaagde] stelt dat gijzeling een disproportioneel dwangmiddel is, omdat niet gebleken is dat minder vergaande dwangmiddelen niet effectief zullen zijn.

3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4. De beoordeling

4.1. [eiseres] heeft bij haar vorderingen een spoedeisend belang. Deze hebben immers betrekking op de omstandigheid dat [gedaagde] op zeer korte termijn in vrijheid zal worden gesteld. [eiseres] kan niet worden verweten deze vorderingen eerst nu in te stellen, nu gebleken is dat [eiseres] pas onlangs door de politie van de vervroegde invrijheidstelling op de hoogte werd gesteld.

4.2. Uitgangspunt met betrekking tot het gevorderde buurtverbod is dat dit een inbreuk vormt op het aan een ieder toekomend recht om zich vrijelijk te verplaatsen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van zwaarwegende belangen van anderen die zo'n inbreuk kunnen rechtvaardigen.

4.3. [gedaagde] heeft de feiten waarvoor hij is veroordeeld ontkend, maar daaraan kan in deze procedure geen gewicht toekomen. Gelet op zijn veroordeling door het Hof op 3 juli 2009 moet in dit kort tot uitgangspunt worden genomen dat [gedaagde] [eiseres] heeft afgeperst en bedreigd en dat het deze handelingen van [gedaagde] zijn geweest die hebben geleid tot het incident van 29 augustus 2007, waarbij [gedaagde] door een personeelslid is gestoken. Dat daadwerkelijk sprake is geweest van bedreiging van zeer ernstige aard wordt onderstreept door de omstandigheid dat het desbetreffende personeelslid van [eiseres] niet is vervolgd voor mishandeling, maar dat de zaak tegen hem is geseponeerd omdat de officier van justitie tot de conclusie is gekomen dat er sprake was van noodweerexces. Eveneens moet als vaststaand worden aangenomen dat [gedaagde] tijdens en na zijn aanhouding na het steekincident, tot zelfs in de rechtzaal, ernstige bedreigingen richting het personeel van [eiseres] heeft geuit.

4.4. [gedaagde] voert aan dat een en ander geen reden vormt tot het opleggen van een buurtverbod. Hij wijst erop dat een van de beginselen van ons strafrecht is dat van een straf een corrigerende invloed uitgaat en dat iedere persoon er kort gezegd recht op heeft om na het ondergaan van zijn straf gerehabiliteerd en met een schone lei aan het maatschappelijk leven deel te nemen.

4.5. Dit betoog moet weliswaar in beginsel als juist worden aanvaard, maar neemt de angst bij [eiseres] niet zonder meer weg. Deze angst is versterkt door de door [gedaagde] geuite bedreigingen. Of deze met een korreltje zout moeten worden genomen en naar [gedaagde] stelt er geen reëel gevaar is te duchten is in dit verband niet van doorslaggevend belang. Immers, vanwege deze dreigementen, bezien in combinatie met de eerdere gebeurtenissen en met de reputatie en het omvangrijke strafblad van [gedaagde], is het alleszins begrijpelijk dat bij [eiseres] en haar personeel grote vrees bestaat voor herhaling van de bedreiging of wraakneming door [gedaagde]. De afpersing en het steekincident hebben, zoals ook uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt (zie 2.5), een groot gevoel van angst en onveiligheid veroorzaakt bij het personeel van [eiseres] en het is aannemelijk dat dit negatieve effect zich ook nu nog doet gelden. Dit gevoel is nog verder vergroot door de uitlatingen die [gedaagde] na zijn aanhouding heeft gedaan. Het artikel in “Het Parool” onderschrijft de stelling dat de reputatie van [gedaagde] een gevoel van onveiligheid veroorzaakt.

4.6. Geoordeeld moet worden dat deze gevoelens van angst en onveiligheid aan [gedaagde] zijn toe te rekenen. [gedaagde] maakt daarmee inbreuk op het recht van [eiseres] om onbelemmerd haar bedrijf uit te oefenen respectievelijk het recht van het personeel van [eiseres] om de werkzaamheden te verrichten in een veilige omgeving, gevrijwaard van angstgevoelens en niet gestoord door de nabijheid van [gedaagde]. Nu aannemelijk is dat iedere confrontatie met [gedaagde] deze gevoelens zal aanwakkeren of doen herleven wordt geoordeeld dat [gedaagde] onrechtmatig handelt indien hij zich in de buurt van café/restaurant [eiseres] begeeft, zodat het buurtverbod toewijsbaar is. De rechten van [gedaagde] om zich vrijelijk door Amsterdam te bewegen dienen echter zo min mogelijk te worden beperkt. Dit betekent dat de grenzen van de buurt waarvoor het gebod geldt nauwer zullen worden getrokken dan gevorderd en dat het verbod niet zal gelden voor zover [gedaagde] zich bevindt in de tram die door deze buurt rijdt. Het verbod zal voorts worden beperkt tot de duur van één jaar.

4.7. Mr. Morra heeft ter terechtzitting nog aangevoerd dat [gedaagde] weliswaar niet van plan is om naar [eiseres] te gaan, maar dat hem wel de vrijheid toekomt om te gaan en staan waar hij wil en dat hij in het bijzonder familie wil opzoeken die in de desbetreffende buurt woonachtig is. Dit betoog wordt niet gevolgd nu, zoals hiervoor is overwogen, de vrijheid van [gedaagde], gelet op de gerechtvaardigde belangen van [eiseres], niet onevenredig wordt beperkt. De voorzieningenrechter zal voorbij gaan aan de bewering dat [gedaagde] juist in die buurt familie heeft wonen. Deze bewering is immers niet met feiten onderbouwd, terwijl dat wel op de weg van [gedaagde] had gelegen, in welk geval immers bij de vaststelling van de omvang van het verbod met dergelijke specifieke omstandigheden voor zover mogelijk rekening had kunnen worden gehouden. Nu het tegendeel niet is gesteld wordt er voorshands van uitgegaan dat het contact tussen [gedaagde] en zijn familie ook buiten het aangegeven gebied kan plaatsvinden.

4.8. Tegen het opleggen van een contactverbod is van de zijde van [gedaagde] geen verweer gevoerd anders dan dat de noodzaak voor een dergelijk verbod ontbreekt omdat [gedaagde] geen enkele intentie heeft om [eiseres] op te zoeken. Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen tevens volgt dat [eiseres] belang heeft bij het gevorderde contactverbod zal dit worden toegewezen, met dien verstande dat de vordering om geen contact op te nemen met de klanten van [eiseres] zal worden afgewezen, aangezien deze kring van personen te onbepaald is.

4.9. De vordering tot toepassing van lijfsdwang voor de duur van 24 uur bij overtreding van de hier te geven verboden wordt eveneens afgewezen, nu hiervoor, naast de machtiging om het vonnis met behulp van de sterke arm ten uitvoer te leggen, vooralsnog geen aanleiding wordt gezien.

4.10. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5. De beslissing

De voorzieningenrechter

5.1. verbiedt [gedaagde] om gedurende de periode van een jaar na de betekening van dit vonnis zich te begeven in het gebied in De Pijp te Amsterdam, dat wordt begrensd door de Frans Halsstraat, Stadhouderskade, 1e Van der Helststraat, Gerard Douplein en Albert Cuypstraat te Amsterdam, met inbegrip van de desbetreffende gedeelten van deze straten, binnen de grenzen zoals met pen omkaderd op de aan dit vonnis gehechte plattegrond, met dien verstande dat dit verbod niet geldt voor zover [gedaagde] zich bevindt in een tram die dit gebied doorkruist;

5.2. verbiedt [gedaagde] om gedurende de periode van een jaar na betekening van dit vonnis om op enigerlei wijze [eiseres] en/of haar werknemers op enigerlei wijze te benaderen, ook niet per telefoon, post, fax of e-mail of internet, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per overtreding tot een maximum van € 50.000,00;

5.3. machtigt [eiseres] om de onder 5.1 en, voor zover van toepassing, 5.2 gegeven veroordelingen met behulp van de sterke arm van politie en justitie ten uitvoer te leggen;

5.4. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op

€ 72,25 kosten dagvaarding

€ 262,00 vastrecht

€ 816,00 salaris advocaat

€ 1.150,25

5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,

5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.

Dit vonnis is gewezen door mr. Sj.A. Rullmann, bijgestaan door mr. J.J.M. Saelman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2009.?