Home

Rechtbank Amsterdam, 21-12-2007, BC1037, 13-529098-07

Rechtbank Amsterdam, 21-12-2007, BC1037, 13-529098-07

Inhoudsindicatie

Bewezenverklaring "loverboy-praktijk" en witwassen van daarmee verworven gelden alsmede strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/529098-07

Datum uitspraak: 21 december 2007

op tegenspraak

VERKORT VONNIS

van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,

ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres

[adres],

thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Amsterdam - Huis van Bewaring

“Het Schouw” te Amsterdam.

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 oktober 2007 en 12 december 2007.

1. Telastelegging

Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding zoals deze ter terechtzitting van 19 oktober 2007 is gewijzigd. Van de dagvaarding en de vordering wijziging telastelegging zijn kopieën als bijlagen 1 en 2 aan dit vonnis gehecht. De gewijzigde telastelegging geldt als hier ingevoegd.

2. Voorvragen

3. Waardering van het bewijs

Overwegingen met betrekking tot het bewijs.

Feit 1.

Door de raadsman van de verdachte is betoogd dat de verdachte van het hem onder 1 telastegelegde moet worden vrijgesproken omdat het wettig en overtuigend bewijs daarvoor ontbreekt. Weliswaar heeft de verdachte [slachtoffer 1] ertoe overgehaald om in de prostitutie te gaan werken, maar, aldus de raadsman, niet kan worden bewezen dat de verdachte zulks met het oogmerk van uitbuiting heeft gedaan. Evenmin kan worden bewezenverklaard dat [slachtoffer 1] het leeuwendeel van haar inkomsten aan de verdachte heeft afgedragen. De raadsman heeft daartoe betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] zoals die in eerste instantie bij de politie en bij de rechter-commissaris zijn afgelegd, en waarin zij de verdachte in dit opzicht belast, ongeloofwaardig zijn in het licht van haar latere verklaring bij de politie en ter terechtzitting van de rechtbank. In die verklaringen heeft [slachtoffer 1] aangegeven dat haar eerdere verklaringen onjuist zijn omdat zij toen wraak wilde nemen op de verdachte vanwege zijn ontrouw aan haar. Zij heeft voorts verklaard dat zij daarom het eerder door haar genoemde bedrag dat zij in de prostitutie zou hebben verdiend, schromelijk heeft overdreven, alsmede dat ook niet klopt dat zij dat gehele geldbedrag aan de verdachte zou hebben afgedragen, maar juist zelf een belangrijk deel daarvan heeft gespaard en ook nu nog in bezit heeft.

De rechtbank is van oordeel dat de verklaring die [slachtoffer 1] onder ede tegenover de rechter-commissaris heeft afgelegd geloofwaardig is, en dat aan haar latere verklaringen, voor zover die de verdachte beogen te ontlasten, juist geen geloof kan worden gehecht. Aan dat oordeel legt de rechtbank het volgende ten grondslag.

[slachtoffer 1] heeft al in haar allereerste verklaring bij de politie, waarin zij nog in het geheel niet is geconfronteerd met het gegeven dat de verdachte met diverse andere vrouwen seksuele relaties onderhield, verklaard dat zij met haar werk in de prostitutie tussen de anderhalve en twee ton heeft verdiend. In de verklaring bij de rechter-commissaris heeft zij dat bevestigd, terwijl zij – ook in haar laatste verklaringen, waarin zij de verdachte juist wil ontlasten – heeft verklaard dat zij wekelijks geld aan de verdachte gaf, deels om in zijn levensonderhoud te voorzien, maar ook deels voor een gezamenlijke toekomst in Spanje.

Dat [slachtoffer 1] tijdens de terechtzitting als getuige heeft verklaard dat zij nog over het door haar in de prostitutie verdiende geld zou beschikken en wel in een kluis acht de rechtbank ongeloofwaardig. Allereerst verklaart zij dit nu voor het eerst en voorts weigert zij desgevraagd aan de rechtbank enig detail te verstrekken over de door haar genoemde kluis zodat haar verklaring op geen enkele wijze kan worden gecontroleerd.

De rechtbank acht de verklaring van de verdachte onaannemelijk voor zover die verklaring inhoudt dat de verdachte serieus met [slachtoffer 1] een gezamenlijke toekomst in Spanje ambieerde. Naast de relatie die de verdachte met [slachtoffer 1] onderhield, heeft hij in dezelfde periode ook een relatie gehad met [slachtoffer 2], aan wie hij precies dezelfde toekomst in Spanje heeft voorgespiegeld. Daarnaast heeft de verdachte ook nog een intensieve relatie gehad met een derde vrouw, waardoor de rechtbank geen geloof hecht aan verdachte’s verklaring dat hij oprecht en serieus met [slachtoffer 1] een toekomst wilde opbouwen. Daar komt bij dat de verdachte op geen enkele wijze aannemelijk heeft weten te maken dat hij in de periode van twee jaar waarop de telastelegging betrekking heeft, zelf serieus bezig is geweest met het verwezenlijken van voornoemde toekomstplannen. De verdachte heeft in die periode niet zelf gewerkt en heeft daarmee ook niets gespaard. In tegendeel: hij heeft het geld waar hij over beschikte, uitgegeven aan allerlei andere zaken, zoals een auto en sieraden. Op vragen van de rechtbank over de benodigde hoeveelheid geld voor de bedoelde plannen, kon de verdachte in het geheel geen antwoord geven, terwijl hij voorts heeft verklaard zelden dan wel nooit aan [slachtoffer 1] te hebben gevraagd hoeveel geld ze reeds had verdiend en of dat al genoeg zou zijn om naar Spanje te kunnen gaan. Dat alles tezamen genomen maakt dat de rechtbank van oordeel is dat de verdachte aan [slachtoffer 1] heeft voorgewend dat zij samen met hem een toekomst in Spanje had en dat hij haar onder dat valse voorwendsel, en met misbruik van haar hevige verliefdheid op hem, ertoe heeft overgehaald om in de prostitutie te gaan werken, alsmede dat zij haar verdiensten in belangrijke mate aan hem af heeft moeten staan.

Feit 2.

Door de raadsman van de verdachte is bepleit dat de verdachte ook van dit feit moet worden vrijgesproken omdat het overtuigende bewijs daarvoor ontbreekt. De verklaringen van aangeefster [slachtoffer 2] zijn daarvoor, aldus nog steeds de raadsman, onvoldoende betrouwbaar, gelet op de door hem gesignaleerde tegenstrijdigheden. Daarbij heeft de raadsman er voorts op gewezen dat [slachtoffer 2] mogelijk heeft verklaard dat de verdachte haar tot het werken in de prostitutie heeft overgehaald omdat zij zich tegenover haar familie ervoor schaamde dat ze geheel uit vrije wil – en voordat zij de verdachte had leren kennen - dat werk is gaan doen.

Aan dit betoog gaat de rechtbank voorbij. [slachtoffer 2] heeft in juli 2007 bij de politie, maar ook bij de rechter-commissaris op heldere en consistente wijze verklaard over haar werk in de prostitutie en hoe en wanneer zij daartoe is gekomen. Zij heeft verklaard dat zij dat werk vanaf 15 februari 2005 is gaan doen op aandringen van de verdachte en dat zij het daarmee verdiende geld steeds aan hem moest afstaan, ten behoeve van hun gezamenlijke toekomst in Spanje. Aan die verklaringen hecht de rechtbank temeer geloof in het licht van het relaas van de politie d.d. 1 april 2006, dat is opgesteld naar aanleiding van het horen van [slachtoffer 2] in de nacht van 1 april 2006 in discotheek The Challenge in Hoofddorp. In die nacht heeft tussen de verdachte en [slachtoffer 2] een ruzie plaatsgevonden, waarbij hij haar heeft mishandeld. De politie komt dan ter plaatse en hoort [slachtoffer 2] over de toedracht, waarop zij spontaan verklaart bang te zijn voor de verdachte en daarom geen aangifte te willen doen. Zij verklaart voorts dat zij voor de verdachte werkt (in de prostitutie) en dat hij haar kort daarvoor ernstig heeft bedreigd. Ook de verklaring over die bedreiging vindt later bevestiging in de verklaring van [getuige], een vriendin van [slachtoffer 2], die ook bij het incident in The Challenge aanwezig was.

De rechtbank kent ten aanzien van zowel feit 1 als feit 2 voorts belang toe aan het gegeven dat de verdachte bij zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] de zelfde methode heeft gebruikt om hen tot het werken in de prostitutie te bewegen. Hij heeft misbruik gemaakt van hun verliefdheid op hem, heeft hen een identieke gezamenlijke toekomst voorgespiegeld en – onder de dreiging dat hij de relatie met hen zou verbreken - hen ervan weten te overtuigen dat zij zich moesten prostitueren omdat dat de enige manier zou zijn om snel een grote hoeveelheid geld te verdienen ter verwezenlijking van die fictieve toekomst, welk geld zij beiden aan hem hebben moeten afstaan.

Feit 3.

Ten aanzien van het onder 3 telastegelegde feit komt de rechtbank eveneens tot een bewezenverklaring, maar niet ten aanzien van alle daarin genoemde voorwerpen. Onder de verdachte zijn – voor zover hier van belang – een auto en diverse sieraden in beslaggenomen. De verdachte heeft daarover verklaard dat hij de auto samen met zijn vader heeft gekocht en zijn deel van de koopprijs heeft betaald uit een lening die hij reeds twee jaar eerder had afgesloten. Hoewel het de rechtbank buitengewoon onaannemelijk voorkomt dat de verdachte de betreffende auto met het geld van die lening heeft betaald, kan niettemin niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de auto is verkregen middels een strafbaar feit. Datzelfde geldt voor de onder de verdachte in beslaggenomen sieraden. De verklaring van de verdachte dat hij de gouden ketting reeds enige tijd van een vriend leende acht de rechtbank weinig geloofwaardig, maar wettig en overtuigend bewijs dat de sieraden gekocht zijn met van misdrijf afkomstig geld, ontbreekt.

Met de officier van justitie is de rechtbank wel van oordeel dat de verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het witwassen van de gelden die hij telkens van zowel [slachtoffer 2], als [slachtoffer 1] heeft ontvangen.

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

in de periode van 1 februari 2005 tot en met 10 juli 2007 te Amsterdam en/of te Heerhugowaard en/of te Alkmaar [slachtoffer 1] door geweld en dreiging met geweld en dwang en feitelijkheden en misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht

heeft geworven, met het oogmerk van uitbuiting van [slachtoffer 1],

en

heeft gedwongen, hem, verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van voornoemde [slachtoffer 1] met een derde,

bestaande dat geweld en dreiging met geweld en dwang en die feitelijkheden en die misleiding en dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht hieruit dat:

- hij, verdachte, aan voornoemde [slachtoffer 1] kleding en sieraden heeft gegeven en

- hij, verdachte, tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezegd dat zij samen een toekomst op gaan bouwen in Spanje en aldus voornoemde [slachtoffer 1] een rooskleurig toekomstbeeld heeft voorgehouden en dat zij, [slachtoffer 1] en verdachte, voor die toekomstplannen een groot geldbedrag nodig hadden en dat de verdiensten van die [slachtoffer 1] in de prostitutie nodig waren om te sparen voor die gezamenlijke toekomst en

- hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] in een positie van emotionele afhankelijkheid heeft gebracht en

- hij, verdachte, tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezegd dat als zij niet als prostituee zou gaan werken dat hij, verdachte, hun relatie zou verbreken en

- hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] onder druk heeft gezet en ertoe heeft aangezet om als prostituee te werken en

- hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] een groot deel van het door [slachtoffer 1] in de prostitutie verdiende geld (circa 195.150 euro) aan hem, verdachte, heeft laten afstaan en daarbij aan voornoemde [slachtoffer 1] deed voorkomen alsof hij, verdachte, het door [slachtoffer 1] in de prostitutie verdiende geld bewaarde in een kluis en aldus spaarde voor een gezamenlijke toekomst van voornoemde [slachtoffer 1] en verdachte en

- hij, verdachte, tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezegd dat als zij, voornoemde [slachtoffer 1], niet naar hem, verdachte, zou luisteren hij, verdachte, de ouders van voornoemde [slachtoffer 1] zou vertellen dat zij, [slachtoffer 1], als prostituee werkte en

- hij, verdachte, meermalen een (ongeladen) vuurwapen op voornoemde [slachtoffer 1] heeft gericht en

- hij, verdachte, meermalen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 1] heeft getrapt en

- hij, verdachte, tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Ik maak je af" en "als je bij mij weggaat, stop ik je in een kofferbak en laat ik geen haar van je heel" en "ik weet je overal te vinden, daar heb ik mijn mensen voor" en

- hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 1] heeft gedwongen door te werken tijdens haar menstruatie en tijdens ziekte.

2.

in de periode van 15 februari 2005 tot en met 1 juni 2006 te Den Haag, een ander, genaamd [slachtoffer 2],

door dwang en door dreiging met geweld en door misleiding en door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht,

heeft geworven en vervoerd, met het oogmerk van uitbuiting van die ander

en

heeft gedwongen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van voornoemde [slachtoffer 2] met een derde,

bestaande die dwang en die dreiging met geweld en die misleiding en dat misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht hieruit dat:

- hij, verdachte, tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij 'dingen' voor hem moest doen aangezien hij, verdachte, en zijn vriend ook veel voor haar deden en

- hij, verdachte, tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft gezegd dat zij samen een toekomst op zouden gaan bouwen in Spanje en aldus voornoemde [slachtoffer 2] een rooskleurig toekomstbeeld heeft voorgehouden en dat zij, [slachtoffer 2] en verdachte, voor die toekomstplannen een groot geldbedrag nodig hadden en dat de verdiensten van die [slachtoffer 2] in de prostitutie nodig waren om te sparen voor die gezamenlijke toekomst en aldus voornoemde [slachtoffer 2] ertoe heeft aangezet om als prostituee te gaan werken en

- hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 2] heeft gedwongen in een auto plaats te nemen en vervolgens naar een afgelegen plek heeft gebracht en tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft gezegd dat als zij aan iemand zou vertellen dat zij als prostituee voor hem, verdachte, werkte dat zij, voornoemde [slachtoffer 2], net zo zou eindigen als wat Okan O met [M. van B.] en haar dochtertje heeft gedaan en

- hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer 2] dwong een gedeelte van het door haar in de prostitutie verdiende geld (circa 50.000 euro) aan hem, verdachte, af te staan en

- hij, verdachte, als voornoemde [slachtoffer 2] aangaf te willen stoppen met haar werk als prostituee, daarover met voornoemde [slachtoffer 2] ruzie maakte.

3.

in de periode van 15 februari 2005 tot en met 10 juli 2007, te Amsterdam en/of te Alkmaar, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van witwassen immers heeft hij, verdachte, voorwerpen, verworven en voorhanden gehad, te weten:

- grote geldbedragen (te weten ongeveer 195.150 euro en 50.000 euro),

terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk- afkomstig waren uit enig misdrijf.

4.

in de periode van 30 april 2007 tot en met 31 mei 2007 te Amsterdam en/of te Akersloot en/of te Alkmaar een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Zastava, type M57, kaliber 7,62), en munitie van categorie III, te weten zes, kogels (kaliber 7,62 Tokarev), voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen aan [betrokkene].

Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.

Zo blijkt uit het proces-verbaal van Wapenexpertise d.d. 6 juni 2007 (bladzijde 37 tot en met 39 van het betreffende zaaksdossier) dat het bij [betrokkene 2] in beslaggenomen voorwerp een pistool is van het merk Zastava M57 (en niet zoals is telastegelegd N57) met kaliber 7,62 (en niet zoals telastegelegd caliber 7).

Verdachte is door deze verbeteringen niet in zijn verdediging geschaad.

4. Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5. De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7. Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1, 2, 3 en 4 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat het bij verdachte inbeslaggenomen geld, de auto, de sieraden en het horloge verbeurd worden verklaard.

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan het volgende laten meewegen.

Verdachte heeft geruime tijd een tweetal jonge vrouwen uitgebuit door hen er toe aan te zetten om als prostituee te (gaan en te blijven) werken en hij heeft zich vervolgens bevoordeeld uit de opbrengst van hun werkzaamheden als prostituee. Uit de wijze waarop verdachte met deze vrouwen is omgegaan en wat hij heeft ondernomen om hen in een positie van emotionele afhankelijkheid te krijgen, kan niet anders worden afgeleid dat verdachte zich heeft gedragen als een zogenaamde “loverboy”. Daarmee wordt, naar de opvatting van de rechtbank, iemand bedoeld die een relatie aangaat met een jonge vrouw met als doel haar tot prostitutie te brengen om daar voor zichzelf financieel gewin uit te halen. Kenmerkend voor loverboys is onder meer dat zij de aandacht proberen te trekken van naïeve en/of kwetsbare jonge vrouwen door aardig tegen hen te zijn en hen via misleidende argumenten voor te houden dat er geld nodig is, waarbij vervolgens getracht wordt hen in de prostitutie te krijgen en hen daarin te houden, waartoe bepaalde maatregelen worden genomen.

Verdachte heeft in een zelfde periode beide slachtoffers, die allebei op hem verliefd waren, misleid door hen voor te houden met hen een gezamenlijke toekomst op te willen bouwen in Spanje en dat daarvoor geld nodig was. Verdachte heeft – in ieder geval een van de slachtoffers – op zodanig geraffineerde wijze benaderd en bespeeld, dat geen andere conclusie mogelijk was dan dat daarvoor verdiensten uit de prostitutie nodig waren. Verdachte heeft beide slachtoffers voorgehouden dat hij een punt achter de relatie zou zetten, indien zij niet aan zijn verzoek zouden voldoen om geld in te brengen voor een toekomst in Spanje. Verdachte is hierbij zeer planmatig en georganiseerd te werk gegaan en hij heeft zelfs tijd gezien er nog een derde relatie op na te houden. Ook heeft hij hen voorgehouden dat hij die verdiensten zou bewaren en aldus zou sparen voor hun zogenaamde gezamenlijke doel. Hun aanvankelijk verzet en weigering om het in de prostitutie verdiende geld aan verdachte af te geven, hebben de slachtoffers opgegeven onder druk van het dreigement van beëindiging van de relatie. Verdachte heeft voorts het nodige ondernomen om de slachtoffers in de prostitutie te houden. Hij heeft hen niet alleen misleid maar heeft hen ook herhaaldelijk en op verschillende wijze bedreigd en gedwongen hun werkzaamheden voort te zetten, ook als zij aangaven dit niet te willen.

Verdachte heeft door zijn handelen beide slachtoffers schade toegebracht aan hun lichamelijke en geestelijke integriteit en hun persoonlijke vrijheid ernstig geschaad. Daarbij stond zijn persoonlijk gewin voorop. Verder heeft hij gedurende meer dan 2 jaren een gedeelte van het door hen in de prostitutie verdiende geld verworven en voorhanden gehad hetgeen hem schuldig maakt aan gewoontewitwassen van een in totaal fors geldbedrag.

Daar waar verdachte heeft willen doen geloven dat de slachtoffers vrijwillig de prostitutie zijn ingegaan, wijst de rechtbank erop dat het hier om jonge kwetsbare vrouwen ging die zich door verdachte’s gedrag in een afhankelijke positie van hem bevonden en dat er dan geen sprake meer is van “vrijwilligheid”. Een en ander heeft er zelfs toe geleid dat een van de slachtoffers, teneinde verdachte vrij te pleiten, zich bereid toonde onder ede onwaarheden te verklaren.

Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben en overdragen van een pistool. Dit is op zichzelf al een ernstig feit, maar de rechtbank rekent het verdachte in het bijzonder aan dat hij een van de slachtoffers uit voornoemde loverboy-praktijk ook nog met dit vuurwapen heeft bedreigd.

Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitieel documentatieregister is verdachte eerder veroordeeld voor onder meer geweldsdelicten waaronder mishandeling van een van de slachtoffers in de onderhavige strafzaak. Hij is niet eerder veroordeeld voor feiten die thans bewezen zijn verklaard.

De rechtbank komt dan tot de vraag of bovenstaande een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 4 jaren rechtvaardigt zoals gevorderd door de officier van justitie.

Met de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een dergelijke geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf meer past bij mensenhandelzaken waarbij de slachtoffers langdurig op een vreselijke wijze worden uitgebuit en waarbij fysiek geweld aan de orde van de dag is. Vaak speelt daarbij nog het gebruik van verdovende middelen waartoe de slachtoffers worden aangezet, een rol en worden zij op brute wijze gecontroleerd in hun staan en gaan.

Alhoewel ook hier sprake was van langdurig misbruik van de slachtoffers en (dreiging met) geweld niet achterwege is gebleven, is van een en ander toch in minder heftige mate sprake gebleken.

Naast de nog relatief jonge leeftijd van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het psychologisch rapport dat over verdachte is opgemaakt. Alhoewel verdachte niet met de deskundige wenste te spreken over het ten laste gelegde en geen toestemming gaf referenten te raadplegen, heeft de psycholoog kunnen concluderen dat bij verdachte sprake is van narcistische en antisociale persoonlijkheidskenmerken, die vanaf zijn puberteit aanwezig zijn en dat er in deze zin kan worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis. Mede door het door verdachte afgelegde testmateriaal komt naar voren dat bij hem sprake is van impulsiviteit, sociale onverstoorbaarheid, een gering inlevingsvermogen, een grandioos zelfbeeld en een gebrekkige gewetensfunctie.

De rechtbank herkent de door de psycholoog beschreven kenmerken van verdachte uit het strafdossier en de wijze waarop verdachte tijdens de behandeling van zijn strafzaak verklaarde en zich gedroeg. De beschreven persoonlijkheidstoornis past bij de wijze waarop verdachte spreekt over hetgeen hem is verweten en wat door de rechtbank daarvan heden is bewezen verklaard. Zo valt het de rechtbank op dat verdachte wel vindt dat hij te ver is gegaan in het overhalen van een van zijn slachtoffers om als prostituee te gaan werken, maar dat hij desalniettemin niet het laakbare en strafwaardige karakter van zijn handelen inziet. Verdachte toont niet of nauwelijks te beschikken over enig inlevingsvermogen, maar de rechtbank gaat er van uit dat dit mede wordt veroorzaakt door zijn persoonlijkheidsstoornis.

Anders dan de officier van justitie en overeenkomstig de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat voornoemde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte hebben beïnvloed en wel op zodanige wijze dat verdachte’s handelen zoals bewezen verklaard niet volledig aan hem kan worden toegerekend. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat een persoonlijkheidsstoornis permanent aanwezig is en derhalve ook ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. Dit blijkt ook uit het rapport van de psycholoog.

Op basis van bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat vrees voor recidive gerechtvaardigd is. De rechtbank zal mede daarom niet volstaan met een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

De ernst van de feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. In aanmerking genomen dat geen sprake is geweest van uitbuiting waarbij ernstig fysiek geweld of het toedienen van drugs aan de orde was en rekening houdende met voormelde persoonlijke omstandigheden van verdachte, zal zij een gevangenisstraf van drie jaar onvoorwaardelijk opleggen en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar opleggen teneinde verdachte er van te weerhouden in herhaling te vallen.

Verbeurdverklaring

Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven geld, te weten:

- 4 Geld Nederlands,59.80 in alle munteenheden

- 11 Geld Nederlands, 25 biljetten van 50 euro,

dat aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien dat geheel of grotendeels door middel van het onder 1 en 2 bewezen geachte is verkregen.

8. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a(oud), 14b(oud), 14c (oud) 33, 33a, 56, 57, 273a(oud), 273f, 420quater van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

9. Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezenverklaarde levert op:

Ten aanzien van 1, 2 en 3:

de voortgezette handeling van mensenhandel, meermalen gepleegd

en het een gewoonte maken van witwassen.

4. Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

en

handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van VIER (4) JAREN.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Beveelt dat een gedeelte, groot EEN (1) JAAR, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Verklaart verbeurd:

- 4 Geld Nederlands, 59,80 in alle munteenheden

- 11 Geld Nederlands, 25 biljetten van 50 euro,

Gelast de teruggave aan verdachte van:

1 1.00 STK Computer, HEWLET PACKETT, A-1

2 1.00 DVS Papier, F-1, bescheiden

3 1.00 STK Personenauto [kenteken], BMW 3 ER REIHE 323c Kl: blauw,

wbabr31030jp40535

5 1.00 STK Zaktelefoon Kl: zwart, NOKIA 8800 sirocco 352287011677165

6 1.00 STK Zaktelefoon, NOKIA 6610 351527005140378, incl simkaart vodafone

7 1.00 STK Horloge, ROLEX, zilver met goudkleurig

8 1.00 STK Sieraad Kl: goudkl., ketting met witte steentjes

9 1.00 STK Armband Kl: goudkl.

10 1.00 STK Ring Kl: goudkl.

Dit vonnis is gewezen door

mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,

mrs. M.J.M. Langeveld en F.P. Geelhoed, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. D. Kloos, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2007.