Home

Rechtbank Amsterdam, 06-12-2006, AZ3828, 13/120116-03 en 13/520028-05

Rechtbank Amsterdam, 06-12-2006, AZ3828, 13/120116-03 en 13/520028-05

Inhoudsindicatie

1. Afpersing in de Amsterdamse zakenwereld. 2. Bevoegdheid rechtbank in megazaken. 3. Witwassen.

Ad 1. De rechtbank heeft een 40-jarige man overeenkomstig de eis van de officier van justitie veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar wegens onder meer het afpersen van enkele zakenmannen in Amsterdam en omstreken. De rechtbank acht ondanks ontkenningen door het slachtoffer onder meer bewezen dat de man samen met anderen een bekende Amsterdamse zakenman voor een bedrag van vier miljoen gulden met geweld en onder bedreiging van geweld heeft afgeperst.

Ad 2. De rechterscombinatie van de rechtbank Dordrecht acht zich bevoegd om zaken als meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam te behandelen. De Amsterdamse rechtbank kan op grond van artikel 3 van het aanwijzingsbesluit nevenzittingsplaatsen megastrafzaken in Dordrecht zitting houden.

Ad 3. Dat het niet anders kan dan dat het door verdachte gefactureerde geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is en hij het geldbedrag derhalve heeft witgewassen, leidt de rechtbank af uit de zwijgzaamheid van verdachte over het geldbedrag, de valsheid van de factuur waarmee verdachte het bedrag heeft gefactureerd, de verklaring van een getuige dat door verdachte voor het bedrag geen wezenlijke werkzaamheden zijn verricht, het feit dat het gefactureerde bedrag contant aan verdachte is uitbetaald, het feit dat die bekende Amsterdamse zakenman vaker door verdachte is afgeperst en het gegeven dat verdachte ook andere personen heeft afgeperst.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

MEERVOUDIGE STRAFKAMER

Tegenspraak

Parketnummer: 13/120116-03 en 13/520028-05

Zittingsdata: 30 oktober 2006, 1 november 2006, 6 november 2006 en 23 november 2006

Uitspraak: 6 december 2006

STRAFVONNIS

De rechtbank Amsterdam, zitting houdend te Dordrecht, heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vonnis gewezen in de zaken tegen:

Verdachte,

geboren te (Israël) op 1965,

wonende te,

thans gedetineerd in de P.I. Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere.

De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de

vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren

heeft gebracht.

1. De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij

Parketnummer: 13/120116-03

1.

hij op of omstreeks 29 november 2004, althans in of omstreeks de periode van 15 oktober 2004 tot en met 8 december 2004 te Amsterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) euro 4.500, in elk geval van enig geld en/of goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) in vorenomschreven periode:

- naar de woning van die [slachtoffer 1] is/zijn gegaan en/of

- op dreigende wijze dicht bij die [slachtoffer 1] is/zijn gaan staan en/of

- tegen die [slachtoffer 1] op dreigende wijze heeft/hebben gezegd dat hij nog een week de tijd heeft om het geld te betalen en/of

- tegen die [slachtoffer 1] op dreigende wijze hebben gezegd dat als hij niet zou betalen hij/zij bij hem terug zou(den) komen en zijn huis zou(den) leeg halen en/of

- in reactie op de opmerking van die [slachtoffer 1] dat verdachte en/of zijn mededader zijn, [slachtoffer 1]'s, botten maar moest(en) breken, heeft/hebben gezegd: "We zien wel, je krijgt eerst een week de tijd" en/of heel dicht bij die [slachtoffer 1] is/zijn gaan staan en/of

- heeft/hebben gezegd dat hij/zij over een week, dezelfde dag en dezelfde tijd terug zou(den) komen,

althans dat verdachte en/of zijn mededader(s) enig geweld heeft/hebben toegepast en/of met enig geweld heeft/hebben gedreigd;

2.

hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2001 tot en met 1 september 2002 te Amsterdam en/of te Amstelveen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met [getuige/slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van (een deel van) de eigendom van horeca onderneming [naam onderneming] en/of een of meer aandelen in horeca onderneming [naam onderneming] en/of een of meer geldbedragen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [getuige/slachtoffer 2] voornoemd, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen:

- op het kantoor van [betrokkene/slachtoffer 4], dan wel [naam bedrijf 6] tegen die [getuige/slachtoffer 2] (aldaar) met stemverheffing en/of op dreigende wijze heeft gezegd: "Je moet vandaag gaan tekenen" en/of "Je hebt niets meer met [betrokkene/slachtoffer 4] te maken, je hebt nu met mij te maken" en/of "Heb je mij niet gehoord? Je hebt met mij te maken. Wat in het verleden is gebeurd, daar heb je niets meer mee te maken. Wij gaan nu tekenen. Wat er ook gebeurt, je gaat nu tekenen." en/of "Ga zitten, we gaan nu tekenen. [betrokkene/slachtoffer 4] heeft geld in jouw zaak gestopt en nu wil jij niet tekenen." en/of "Jij gaat nergens naartoe, jij gaat tekenen" en/of op dreigende wijze "We gaan jouw paspoort halen, want ik weet waar je woont en wie jouw vriendin is, en dan gaan we naar de notaris" en/of

- [getuige/slachtoffer 2] op het kantoor [betrokkene/slachtoffer 4], dan wel [naam bedrijf 6] enige tijd vastgehouden en/of

- onder dwang van de bovenomschreven dreigende situatie (vervolgens) met [getuige/slachtoffer 2] in de auto van verdachte naar het huis van die vriendin is/zijn gereden en/of

- onder dwang van de situatie het paspoort van [getuige/slachtoffer 2] heeft opgehaald en/of

- die [getuige/slachtoffer 2] onder bovenomschreven dreigende situatie in de auto van verdachte heeft meegenomen naar een notaris en/of

- die [getuige/slachtoffer 2] onder bovenomschreven dreigende situatie een overeenkomst tot overdracht van aandelen en/of de (gedeeltelijke) eigendom heeft laten tekenen,

althans dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen enig geweld heeft toegepast en/of met enig geweld heeft gedreigd;

subsidiair

hij in of omstreeks de periode van 17 januari 2001 tot en met 1 september 2002 te Amsterdam en/of te Amstelveen, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [getuige/slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s):

- [getuige/slachtoffer 2] op het kantoor van [betrokkene/slachtoffer 4], dan wel [naam bedrijf 6] enige tijd vastgehouden en/of

- (daarbij) tegen die [getuige/slachtoffer 2] (aldaar) met stemverheffing en/of op dreigende wijze gezegd: "Je moet vandaag gaan tekenen" en/of "Je hebt niets meer met [betrokkene/slachtoffer 4] te maken, je hebt nu met mij te maken" en/of "Heb je mij niet gehoord? Je hebt met mij te maken. Wat in het verleden is gebeurd, daar heb je niets meer mee te maken. Wij gaan nu tekenen. Wat er ook gebeurt, je gaat nu tekenen." en/of "Ga zitten, we gaan nu tekenen. [Betrokkene/slachtoffer 4] heeft geld in jouw zaak gestopt en nu wil jij niet tekenen." en/of "Jij gaat nergens naartoe, jij gaat tekenen" en/of "We gaan jouw paspoort halen, want ik weet waar je woont en wie jouw vriendin is, en dan gaan we naar de notaris" en/of

- (vervolgens) [getuige/slachtoffer 2] onder dwang (van de bovenomschreven dreigende situatie) in de auto van verdachte naar het huis van die vriendin meegenomen en/of

- die [getuige/slachtoffer 2] onder dwang (van de bovenomschreven dreigende situatie) in de auto van verdachte meegenomen naar een notaris;

3.

Hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2003 tot en met 8 december 2004 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) van een of meer grote geldbedragen te weten:

a) in of omstreeks de periode van 4 juni 2003 tot en met 3 juli 2003 te Amsterdam, in elk geval in Nederland een geldbedrag van (ongeveer) euro 29.750, althans enig geldbedrag en/of

b) in of omstreeks de periode van 12 augustus 2003 tot en met 20 augustus 2003 te Amsterdam, in elk geval in Nederland een geldbedrag van (ongeveer) euro 20.944, althans enig geldbedrag en/of

c) in of omstreeks de periode van 13 januari 2004 tot en met 3 februari 2004 te Amsterdam, in elk in Nederland een geldbedrag van (ongeveer) euro 50.000, althans enig geldbedrag en/of

d) in of omstreeks de periode van 18 maart 2004 tot en met 25 april 2004 te Amsterdam, in elk geval in Nederland een geldbedrag van (ongeveer) euro 45.000, althans enig geldbedrag en/of

e) in of omstreeks de periode van 18 mei 2004 tot en met 15 oktober 2004 te Amsterdam, in elk geval in Nederland een geldbedrag van (ongeveer) euro 90.000, althans enig geldbedrag,

de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat geldbedrag(en) was/waren, of wie bovenomschreven geldbedrag(en) voorhanden had(den), door in genoemde periode (telkens) factu(u)r(en) en/of leenovereenkomst(en) op te maken dan wel te (laten) opmaken door een of meer medewerkers van het [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] en/of door een of meer anderen en/of door in genoemde periode (telkens) voornoemde factu(u)r(en) en/of leenovereenkomst(en) te gebruiken als ware zij echt en onvervalst terwijl de op deze facturen genoemde werkzaamheden in werkelijkheid niet zijn verricht en/of er in werkelijkheid geen lening(en) is/zijn verstrekt en/of levering(en) en/of dienst(en) is/zijn verricht en/of de in voornoemde facturen genoemde bedragen te laten overmaken op een of meer bankrekeningen van het [naam bedrijf 1] en/of [naam bedrijf 2] en/of anderen en/of deze bedragen vervolgens in kleine hoeveelheden contant op te (laten) nemen, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat voornoemd(e) geldbedrag(en) -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was/waren uit enig misdrijf;

4.

hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2003 tot en met 8 december 2004 te Amsterdam en/of te Amstelveen en/of te Almere, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer factu(u)r(en) (op naam van [naam bedrijf 1 ) te weten:

- een factuur (in diverse versies) d.d. 4 juni 2003, factuurnummer B03.384 gericht aan [naam bedrijf 3] (en/of [naam bedrijf 4]) ten bedrage van euro 29.750,- en/of

- een factuur d.d. 11 augustus 2003, factuurnummer B.03 544 gericht aan [naam bedrijf 3] (en/of [naam bedrijf 4]) ten bedrage van euro 20.944,- en/of

- een factuur (in diverse versies) d.d. 29 maart 2004, factuurnummer B 04.186 gericht aan [naam bedrijf 5] ten bedrage van euro 45.000,-,

- zijnde (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -

valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of doen opmaken en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) in strijd met de waarheid op voornoemde factu(u)r(en) te betalen bedragen vanwege verrichte leveringen en/of diensten vermeld/doen vermelden, terwijl er in werkelijkheid geen, althans niet dezelfde leveringen en/of diensten verricht waren, (althans niet aan/door degene aan/door wie de factuur was gericht/opgemaakt), zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;

5.

hij in of omstreeks de periode van 1 maart 2003 tot en met 8 december 2004 te Soest en/of Baarn en/of Eemnes en/of te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) negen, althans een of meer leenovereenkomsten (ten bedrage van in totaal euro 252.400,-), (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of doen opmaken en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) in strijd met de waarheid op voornoemde leenovereenkomst(en) een handtekening gezet terwijl er in werkelijkheid geen lening(en) (althans niet door degene die de leenovereenkomst(en) heeft getekend) verstrekt en/of ontvangen was/waren, zulks met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

6.

hij in of omstreeks de periode van 3 mei 2004 tot en met 13 juni 2004 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk:

- voornoemde [slachtoffer 3] op of omstreeks 3 mei 2004 te Amsterdam, in elk geval in Nederland dreigend de woorden toegevoegd:

"Je spreekt met Joe, ik wil je spreken. Wij hebben elkaar 14 dagen geleden ontmoet. Het gaat over [betrokkene X], jij hebt haar bedreigd. Ik kom langs bij jou thuis. Ik doe de broek van je reet en ga je verkrachten",

althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of

- op of omstreeks 13 juni 2004 te Amsterdam, in elk geval in Nederland [slachtoffer 3] voornoemd opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd:

" (...) ik spreek met jou morgen af ... ik bel wanneer ik in Amsterdam ben ... denk er goed over na ... daarna praat ik met jou nooit meer ... daarna ga ik heel zwaar geweld tegen jou gebruiken ... ik meen het echt serieus wat ik zeg tegen jou ... ga gewoon niet spelen met mij ... jij gebruikt de vriendschap met mij ... dan ben ik een andere persoon ... dan ben ik de [voornaam verdachte] die jij niet meer herkent ... meen ik echt serieus (...)"

althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Parketnummer: 13/520028-05

1.

hij op of omstreeks 17 mei 2000, althans in of omstreeks de periode van 18 april 2000 tot en met 17 mei 2000 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [betrokkene/slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 4 miljoen gulden, in elk geval van enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene/slachtoffer 4] en/of [naam bedrijf 6], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of een of meer anderen:

- [betrokkene/slachtoffer 4] voornoemd in de achterbak van een auto heeft/hebben gegooid en/of geduwd danwel heeft/hebben doen instappen en/of

- heeft/hebben bedreigd met een (vuur)wapen en/of

- een dermate dreigende situatie heeft/hebben gecreëerd, dat de vrees van voornoemde [betrokkene/slachtoffer 4] voor geweld van de zijde van verdachte en/of zijn mededader(s) gerechtvaardigd was,

althans dat verdachte en/of zijn mededader(s) enig geweld heeft/hebben toegepast en/of met enig geweld heeft/hebben gedreigd;

2.

hij op of omstreeks 18 en/of 19 april 2002 te Bussum, in elk geval in Nederland met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [betrokkene/slachtoffer 5] en/of [betrokkene Z] heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) NLG 200.000, althans enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [betrokkene/slachtoffer 5], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij verdachte,

- die [betrokkene/slachtoffer 5] (samen met [betrokkene T] en [betrokkene Z]) naar [adres] te Bussum heeft laten komen en/of

- vervolgens aldaar op grimmige en/of dreigende wijze heeft gezegd: "En nu luisteren jullie allemaal. Het project in Spanje is nu van mij." en/of woorden van gelijke aard of strekking en/of

- die [betrokkene Z] op grimmige en/of dreigende wijze opdracht heeft gegeven om een voorgenomen transactie van NLG 200.000 bij notaris [naam notaris] te annuleren en/of een overboekingsopdracht op te stellen om de betreffende NLG 200.000 over te maken naar de derdenrekening van advocatenkantoor [naam kantoor] en/of

- (vervolgens) [betrokkene T] heeft weggestuurd en/of

- (vervolgens) het raam van de keukendeur van het pand aan het [adres] heeft ingeslagen en/of daarbij die [betrokkene/slachtoffer 5] zijn verwondingen heeft getoond en/of daarbij de woorden heeft toegevoegd: "je kunt kiezen dit is jouw bloed of dat van mij", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of

- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp uit de keuken heeft gepakt en/of voornoemd mes, dan wel voornoemd voorwerp vervolgens met kracht naast zich in en/of tussen de tafel(s) heeft gestoken en die [betrokkene/slachtoffer 5] daarbij de woorden toegevoegd: "nu maak je godverdomme het geld over naar mijn rekening", althans woorden gelijke aard en/of strekking en/of

- die [betrokkene/slachtoffer 5] dreigend heeft gesommeerd voornoemde overboekingsopdracht te ondertekenen en/of notaris [naam notaris 1] te bellen en/of te bevestigen dat het geld moest worden overgemaakt naar de derdenrekening van advocatenkantoor [naam kantoor] en/of

- die [betrokkene/slachtoffer 5] op voornoemd adres heeft vastgehouden totdat het geldbedrag voornoemd was overgemaakt,

althans dat verdachte enig geweld heeft toegepast en/of met enig geweld heeft gedreigd.

2. De voorvragen

2.1 De geldigheid van de dagvaarding

Ten aanzien van de geldigheid van de dagvaarding onder parketnummer 13/120116-03 overweegt de rechtbank het navolgende.

Verdachte is in de dagvaarding onder genoemd parketnummer gedagvaard voor de meervoudige economische strafkamer.

De meervoudige strafkamer is de bevoegde instantie om van de zaak onder genoemd parketnummer kennis te nemen. Verdachte is vanaf de aanvang van de behandeling van deze zaak ter terechtzitting voor de meervoudige strafkamer verschenen. Nu verdachte voor de juiste rechter is verschenen en hij noch zijn raadsman noch het openbaar ministerie op enig moment bezwaar heeft gemaakt tegen de behandeling van de zaak door de meervoudige strafkamer en verdachte niet in zijn verdediging is geschaad, is de rechtbank van oordeel dat het gebrek in de onderhavige dagvaarding niet tot nietigheid van deze dagvaarding leidt.

Nu bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding onder parketnummer 13/120116-03 ook voor het overige aan alle wettelijke eisen voldoet, is deze geldig.

2.2 De bevoegdheid van de rechtbank

Door de verdediging is aangevoerd dat de rechtbank zitting houdt als rechtbank Dordrecht te Dordrecht en om die reden niet bevoegd is van het tenlastegelegde kennis te nemen. Hiertoe voert hij aan dat de tegen verdachte lopende strafzaken tot aan de inhoudelijke behandeling van de zaken op 30 oktober 2006 aanhangig zijn gemaakt en zijn gebleven bij de rechtbank Amsterdam. De inhoudelijke behandeling van de strafzaken vindt plaats bij de rechtbank Dordrecht te Dordrecht. De wetgeving rondom de relatieve bevoegdheid van rechtbanken voorziet geenszins in het plotseling aanbrengen van (een lopende) behandeling van een strafzaak bij een andere rechtbank. Bovendien is er geen sprake van dat de rechtbank Dordrecht thans de hoedanigheid van een nevenzittingsplaats van de rechtbank Amsterdam zou (kunnen) innemen.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij overweegt hiertoe het volgende.

Verdachte is gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam. Van meet af aan hebben de (pro forma) behandelingen van de zaken ook plaatsgevonden te Amsterdam. Aanvankelijk zijn de zaken behandeld door een rechterscombinatie van de rechtbank Amsterdam, vanaf 14 februari 2006 heeft - op verzoek van de Raad voor de Rechtspraak en van het gerechtsbestuur van de rechtbank Amsterdam - een rechterscombinatie van de rechtbank Dordrecht de behandeling van de zaken overgenomen. Ingevolge artikel 40 lid 2 van de Wet op de Rechterlijke Organisatie (RO) zijn rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast in een rechtbank van rechtswege rechter-plaatsvervanger in de overige rechtbanken. Dat betekent dat deze rechterscombinatie van de rechtbank Dordrecht bevoegd is om de zaken, als meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, te behandelen. Ter zitting van 2 augustus 2006 heeft deze meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam de zaken voor onbepaalde tijd aangehouden tot 30 oktober 2006 en op 30 oktober 2006 is de behandeling van de zaak voortgezet zonder dat er wijziging is gekomen in de rechtbank die de zaken behandelt.

Dat de meervoudige strafkamer vanaf 30 oktober 2006 zitting hield te Dordrecht doet aan de bevoegdheid van deze kamer om de zaken als Amsterdamse strafkamer te behandelen niet af.

Ingevolge artikel 41 lid 2 RO kunnen bij algemene maatregel van bestuur nevenzittingsplaatsen worden aangewezen. In dit kader zijn de volgende besluiten van belang:

a. het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen van 10 december 2001,

b. het besluit van 17 juni 2004 tot wijziging van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen en enkele andere besluiten in verband met een betere benutting van de zittingscapaciteit en

c. het aanwijzingsbesluit nevenzittingsplaatsen megastrafzaken van 1 juli 2004 (gepubliceerd in de Staatscourant van 1 juli 2004, nr. 123 / pag. 12).

Op grond van artikel 3 van het van het onder c. genoemde aanwijzigingsbesluit, gelezen in samenhang met de besluiten genoemd onder a. en b., kan de Amsterdamse rechtbank in Dordrecht zitting houden.

Een en ander betekent dat de huidige rechterscombinatie, als meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam zitting doende in Dordrecht, bevoegd is van het tenlastegelegde kennis te nemen en de zaken te behandelen en te beoordelen.

2.3 De ontvankelijkheid van de officier van justitie

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken, die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan.

2.4 De schorsing van de vervolging

Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.

3. Het onderzoek ter terechtzitting

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van hetgeen aan verdachte onder parketnummer 13/120116-03 onder feit 3. onder a. en b. is tenlastegelegd. De overige (primair) tenlastegelegde feiten onder de parketnummers 13/120116-03 en 13/520028-05 bewezen achtend, heeft hij gevorderd verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van acht (8) jaren.

4. De bewijsbeslissingen

4.1 De vrijspraken

Parketnummer 13/120116-03

* ten aanzien van feit 3 onder a, b, c en e:

Ten aanzien van het tenlastgelegde witwassen van de geldbedragen die afkomstig zijn van [bedrijf 3] van [getuige 10] (feit 3 onder a en b) overweegt de rechtbank dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat deze geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, nu [getuige 10] bij de politie heeft verklaard dat er door verdachte wel degelijk (beveiligings)werkzaamheden zijn verricht in verband met de door verdachte aan zijn bedrijf gefactureerde bedragen en in het dossier geen duidelijke aanknopingspunten te vinden zijn voor het tegendeel.

Met betrekking tot het tenlastegelegde witwassen van de geldbedragen die afkomstig zijn van [naam bedrijf 7] (betrokkene W. en betrokkene/slachtoffer 4]) en van [betrokkene/slachtoffer 4] persoonlijk (feit 3 onder c en e) overweegt de rechtbank het navolgende. In de tenlastelegging wordt ervan uitgegaan dat als witwasmiddel door verdachte een factuur of een opgemaakte leenovereenkomst is gebruikt. Aan de genoemde geldbedragen ligt echter geen factuur of opgemaakte leenovereenkomst ten grondslag. Daardoor kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat deze geldbedragen door verdachte zijn witgewassen.

* ten aanzien van Feit 6 (medeplegen van bedreiging van [slachtoffer 3]):

De rechtbank is van oordeel dat weliswaar bewezen kan worden dat verdachte de onderhavige feiten heeft gepleegd maar niet dat hij dit samen met een ander of anderen heeft gedaan. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer van de bedreigingen een conflict had met zijn ex-vriendin. Uit het dossier komt naar voren dat deze ex-vriendin over dit conflict heeft gesproken met zowel [betrokkene/slachtoffer 4] als met verdachte. Ook komt uit het dossier naar voren dat [betrokkene/slachtoffer 4] verdachte als "bemiddelaar" heeft betrokken bij dit conflict en dat [betrokkene/slachtoffer 4] hierbij de intentie had om de ex-vriendin af te schermen van het slachtoffer en het conflict te beëindigen. Uit relevante tapgesprekken en sms-berichten blijkt verder dat [betrokkene/slachtoffer 4] ook tijdens de "bemiddeling" contact met verdachte heeft gehouden. Hoewel van een betrokkenheid van de ex-vriendin en van [betrokkene/slachtoffer 4] bij de contacten tussen verdachte en het slachtoffer dus wel sprake is geweest, kan uit de bewijsmiddelen evenwel niet worden afgeleid dat deze personen (ook niet in voorwaardelijke zin) opzet hebben gehad op het bedreigen van het slachtoffer door verdachte.

Verdachte zal om die reden worden vrijgesproken van het medeplegen van deze feiten.

4.2 De bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte

Parketnummer 13/120116-03

1.

in de periode van 15 oktober 2004 tot en met 8 december 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van euro 4.500, toebehorende aan die [slachtoffer 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte en/of zijn mededader(s) in vorenomschreven periode:

- naar de woning van die [slachtoffer 1] zijn gegaan en

- dicht bij die [slachtoffer 1] zijn gaan staan en

- tegen die [slachtoffer 1] op dreigende wijze heeft/hebben gezegd dat hij nog een week de tijd heeft om het geld te betalen en/of

- tegen die [slachtoffer 1] op dreigende wijze heeft/hebben gezegd dat als hij niet zou betalen hij/zij bij hem terug zou(den) komen en zijn huis zou(den) leeg halen en

- in reactie op de opmerking van die [slachtoffer 1] dat verdachte en/of zijn mededader zijn, [slachtoffer 1]'s, botten maar moest(en) breken, heeft/hebben gezegd: "We zien wel, je krijgt eerst een week de tijd" en heel dicht bij die [slachtoffer 1] is/zijn gaan staan en/of

- heeft/hebben gezegd dat hij/zij over een week, dezelfde dag en dezelfde tijd terug zou(den) komen,

2.

op 8 augustus 2002 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen bedreiging met geweld [getuige/slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van (een deel van) de eigendom van horeca onderneming [naam onderneming] en/of een of meer aandelen in horeca onderneming [naam onderneming] welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte tezamen en in vereniging met anderen:

- op het kantoor van [betrokkene/slachtoffer 4], dan wel [naam bedrijf 6] tegen die [getuige/slachtoffer 2] (aldaar) met stemverheffing en op dreigende wijze heeft gezegd: "Je moet vandaag gaan tekenen" en "Je hebt niets meer met [betrokkene/slachtoffer 4] te maken, je hebt nu met mij te maken" en "Heb je mij niet gehoord? Je hebt met mij te maken. Wat in het verleden is gebeurd, daar heb je niets meer mee te maken. Wij gaan nu tekenen. Wat er ook gebeurt, je gaat nu tekenen." en "Ga zitten, we gaan nu tekenen. [Betrokkene/slachtoffer 4] heeft geld in jouw zaak gestopt en nu wil jij niet tekenen." en "Jij gaat nergens naartoe, jij gaat tekenen" en "We gaan jouw paspoort halen, want ik weet waar je woont en wie jouw vriendin is, en dan gaan we naar de notaris" en

- [getuige/slachtoffer 2] op het kantoor van [betrokkene/slachtoffer 4], dan wel [naam bedrijf 6] enige tijd heeft vastgehouden en onder dwang van de bovenomschreven dreigende situatie (vervolgens) met [getuige/slachtoffer 2] in de auto van verdachte naar het huis van die vriendin is gereden en

- onder dwang van de situatie het paspoort van [getuige/slachtoffer 2] heeft opgehaald en

- die [getuige/slachtoffer 2] onder bovenomschreven dreigende situatie in de auto van verdachte heeft meegenomen naar een notaris en

- die [getuige/slachtoffer 2] onder bovenomschreven dreigende situatie een overeenkomst tot overdracht van aandelen en/of de (gedeeltelijke) eigendom heeft laten tekenen.

3.

in de periode van 18 maart 2004 tot en met 25 april 2004 te Amsterdam,tezamen en in vereniging met een of meer anderen, heeft witgewassen, immers heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, van:

d) een geldbedrag van (ongeveer) euro 45.000,

de werkelijke aard, verhuld, door in genoemde periode een factuur te(laten) opmaken door een of meer medewerkers van het [naam bedrijf 1] een of meer anderen en/of door in genoemde periode voornoemde factuur te gebruiken als ware zij echt en onvervalst terwijl de op deze factuur genoemde werkzaamheden in werkelijkheid niet zijn verricht en dit bedrag vervolgens contant op te laten nemen, terwijl hij wist dat voornoemd geldbedrag -onmiddellijk of middellijk- afkomstig was uit enig misdrijf;

4.

de periode van 1 juni 2003 tot en met 8 december 2004 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, telkens factuur op naam van [naam bedrijf 1]) te weten:

- een factuur (in diverse versies) d.d. 4 juni 2003, factuurnummer B03.384 gericht aan [naam bedrijf 4]) ten bedrage van euro 29.750,- en

- een factuur d.d. 11 augustus 2003, factuurnummer B.03 544 gericht [naam bedrijf 4]) ten bedrage van euro 20.944,- en

- een factuur (in diverse versies) d.d. 29 maart 2004, factuurnummer B 04.186 gericht aan [naam bedrijf 5] ten bedrage van euro 45.000,-,

- zijnde telkens een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen -

valselijk heeft opgemaakt , immers heeft/hebben verdachte en zijn mededader telkens in strijd met de waarheid op voornoemde factuur te betalen bedragen vanwege verrichte diensten vermeld, terwijl er in werkelijkheid geen, diensten verricht waren, door degene door wie de factuur was opgemaakt, zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken ;

5.

in de periode van 1 maart 2003 tot en met 8 december 2004 Baarn , in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met anderen, leenovereenkomsten, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt, immers hebben verdachte en zijn mededaders in strijd met de waarheid op voornoemde leenovereenkomsten een handtekening gezet terwijl er in werkelijkheid geen leningen verstrekt waren, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.

6.

in de periode van 3 mei 2004 tot en met 13 juni 2004 te Amsterdam [slachtoffer 3] heeft bedreigd , immers heeft verdachte opzettelijk:

- voornoemde [slachtoffer 3] op 3 mei 2004 te Amsterdam, dreigend de woorden toegevoegd:

"Je spreekt met Joe, ik wil je spreken. Wij hebben elkaar 14 dagen geleden ontmoet. Het gaat over [betrokkene X], jij hebt haar bedreigd. Ik kom langs bij jou thuis. Ik doe de broek van je reet en ga je verkrachten",

en

- op 13 juni 2004 in Nederland [slachtoffer 3] voornoemd opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd:

" (...) ik spreek met jou morgen af ... ik bel wanneer ik in Amsterdam ben ... denk er even goed over na ... daarna praat ik met jou nooit meer ... daarna ga ik heel zwaar geweld tegen jou gebruiken ... ik meen het echt serieus wat ik zeg tegen jou ... ga gewoon niet spelen met mij ... jij gebruikt de vriendschap met mij ... dan ben ik een andere persoon ... dan ben ik de [voornaam verdachte] die jij niet meer herkent ... meen ik echt serieus (...)" ;

parketnummer 13/520028-05

1.

in de periode van 18 april 2000 tot en met 17 mei 2000 te Amsterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [betrokkene/slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van (ongeveer) 4 miljoen gulden, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrijf 6], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of een of meer anderen:

- [betrokkene/slachtoffer 4] voornoemd in de achterbak van een auto hebben gegooid en/of geduwd danwel heeft/hebben doen instappen en

- hebben bedreigd met een (vuur)wapen en

- een dermate dreigende situatie heeft/hebben gecreëerd, dat de vrees van voornoemde [betrokkene/slachtoffer 4] voor geweld van de zijde van verdachte en/of zijn mededader(s) gerechtvaardigd was;

2.

op 18 en19 april 2002 te Bussum, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [betrokkene/slachtoffer 5] heeft gedwongen tot de afgifte van NLG 200.000, toebehorende aan [betrokkene/slachtoffer 5], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij verdachte,

- die [betrokkene/slachtoffer 5] (samen met [betrokkene T] en [betrokkene Z] naar het [adres] heeft laten komen en

- vervolgens aldaar heeft gezegd: "En nu luisteren jullie allemaal. Het project in Spanje is nu van mij." en

- die [betrokkene Z] op dreigende wijze opdracht heeft gegeven om een voorgenomen transactie van NLG 200.000 bij notaris [naam notaris] te annuleren en een overboekingsopdracht op te stellen om de betreffende NLG 200.000 over te maken naar de derdenrekening van advocatenkantoor [naam kantoor] en

- (vervolgens) [betrokkene T] heeft weggestuurd en

- (vervolgens) het raam van de keukendeur van het pand aan het [adres] heeft ingeslagen en daarbij die [betrokkene/slachtoffer 5] zijn verwondingen heeft getoond endaarbij de woorden heeft toegevoegd: "je kunt kiezen dit is jouw bloed of dat van mij", en

- een mes, uit de keuken heeft gepakt en voornoemd mes, vervolgens met kracht naast zich in het bureaublad heeft gestoken en die [betrokkene/slachtoffer 5] daarbij de woorden toegevoegd: "nu maak je godverdomme het geld over naar mijn rekening",

- die [betrokkene/slachtoffer 5] dreigend heeft gesommeerd voornoemde overboekingsopdracht te ondertekenen en/of notaris [naam notaris] te bellen en te bevestigen dat het geld moest worden overgemaakt naar de derdenrekening van advocatenkantoor [naam kantoor] en

- die [betrokkene/slachtoffer 5] op voornoemd adres heeft vastgehouden totdat het geldbedrag voornoemd was overgemaakt.

Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.3 Nadere bewijsoverwegingen

Parketnummer 13/120116-03

* ten aanzien van feit 2 (Afpersing [getuige/slachtoffer 2]):

a. Betrouwbaarheid verklaringen van [getuige/slachtoffer 2].

De in het dossier aanwezige bewijsmiddelen ter zake van de als feit 2 tenlastegelegde afpersing van [getuige/slachtoffer 2] bestaan vooral uit de verklaringen van [getuige/slachtoffer 2] zelf over de afpersing en de daarmee verband houdende voorgeschiedenis.

De rechtbank heeft zich een oordeel moeten vormen over de betrouwbaarheid van die verklaringen, teneinde ze voor het bewijs te kunnen gebruiken. De rechtbank overweegt ten aanzien van de betrouwbaarheid als volgt.

Nadat [getuige/slachtoffer 2] op 4 september 2002 aangifte heeft gedaan van afpersing is hij daarover door de politie in 2003, 2004 en in 2005 in totaal negen keer verhoord. Bij de rechter-commissaris is hij vervolgens op 15 juni 2005, 12 juli 2005 en 9 maart 2006 gehoord, telkens in aanwezigheid van de raadsman van verdachte.

De verklaringen die [getuige/slachtoffer 2] gedurende de genoemde verhoren heeft afgelegd met betrekking tot het daadwerkelijke moment van afpersing op 8 augustus 2002 en de daaraan voorafgaande gebeurtenissen zijn steeds in grote lijnen consistent. Uit al de verklaringen van [getuige/slachtoffer 2] komt het uitvoerig beschreven beeld naar voren van een doelbewuste poging om hem via slinkse methoden, resulterend in dreigende faillissementen, in een zodanige positie te manoeuvreren dat hij geen andere uitweg zag dan zijn horecaonderneming [naam onderneming] stukje bij beetje en uiteindelijk mede door het handelen verdachte uit handen te geven.

De verklaringen van [getuige/slachtoffer 2] vallen op door de veelheid aan details; details die niet alleen betrekking hebben op de zakelijke aspecten van de afpersing, maar ook op de daarmee verband houdende menselijke interacties. Zo verklaart [getuige/slachtoffer 2] uitvoerig over hetgeen tussen partijen is gezegd en hoe zij zich hebben gedragen gedurende de vele ontmoetingen die hij met betrekking tot het schuldsaneringstraject van [naam onderneming] heeft gehad. Verder verklaart hij gedetailleerd over hetgeen tussen de betrokkenen heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2002 en zijn contacten met [betrokkene G] in de vlak daaraan voorafgegane dagen.

De wijze waarop [getuige/slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris op 9 maart 2006 (p. 4-5) heeft verklaard over het ontstaan van zijn angst voor het toepassen van geweld gedurende de bijeenkomst op het kantoor van [betrokkene/slachtoffer 4] op 8 augustus 2002 komt voorts authentiek voor. Die angst was er volgens [getuige/slachtoffer 2] aanvankelijk niet. In zijn verklaring schetst hij eerst louter toenemende verbazing wanneer verdachte, die hij toen nog niet kende, het gesprek meteen overnam, terwijl aangever in de veronderstelling verkeerde dat het gesprek tussen hem en [betrokkene/slachtoffer 4] zou gaan over de verslechterde zakelijke relatie die tussen hen inmiddels was ontstaan. Toen de voor hem volslagen onbekende verdachte tegen hem zei dat hij niets meer met [betrokkene/slachtoffer 4] maar met hem te maken had, verwoordde [getuige/slachtoffer 2] zijn verbazing over deze intimidatie door tegen [betrokkene/slachtoffer 4] te zeggen: "Hoe is het mogelijk dat jij mij in deze cowboyfilm brengt. Dat je iemand zo tegen mij laat praten. Ik ben toch geen kind. Wat is dit nu?". Dat zijn verbazing steeds meer omsloeg in angst laat [getuige/slachtoffer 2] vervolgens eveneens invoelbaar samenvallen met het moment waarop verdachte hem kenbaar maakt te weten wie zijn vriendin is, een opmerking die met de vermeende zakelijke transactie weinig van doen had.

De door [getuige/slachtoffer 2] genoemde zakelijke aspecten van de aandelentransactie, de aanloop daar naartoe en de daadwerkelijke aandelenoverdracht bij de notaris worden in grote lijnen onderbouwd door het relaas dat notaris [naam] daarvan geeft in zijn brief van 20 augustus 2002 (map 12, p. 10-13) aan de [naam advocaat], de advocaat van [getuige/slachtoffer 2] die de notaris op 13 augustus 2002 in een fax te kennen geeft dat [getuige/slachtoffer 2] de transactie niet uit vrije wil is aangegaan, hetgeen [naam advocaat] later bij de rechter-commissaris (18 mei 2006) herhaalt.

Voorts zijn van belang de verklaringen die [getuige 1], [getuige 13] en [getuige 3] bij de rechter-commissaris (respectievelijk op 6 maart en 15 mei 2006) hebben afgelegd. Daarin wordt door deze getuigen aangegeven dat [getuige/slachtoffer 2] hen vrijwel onmiddellijk over de afpersing heeft verteld en dat hij een boze, aangeslagen, maar evenwel oprechte indruk maakte. Dat [getuige/slachtoffer 2] op 8 augustus 2002 niet uit vrije wil heeft getekend voor de aandelenoverdracht wordt daarnaast bevestigd door de verklaringen van [getuige 14] en [getuige 5] (tegenover de politie, zie map 11, p. 3 en bij de rechter-commissaris d.d. 13 december 2005).

In de verklaring van de getuige [getuige 6] bij de rechter-commissaris d.d. 12 december 2005 kan bevestiging worden gevonden voor de door [getuige/slachtoffer 2] geschetste wijze van optreden van verdachte tijdens de bijeenkomst op het kantoor van [betrokkene/slachtoffer 4] op 8 augustus 2002. Anders dan de mededeling van verdachte en zijn medeverdachten dat de bijeenkomst een louter zakelijk karakter kende en dat van bedreiging van [getuige/slachtoffer 2] geen sprake was, verklaart [getuige 6], die optrad als adviseur van [betrokkene E], dat het leek alsof er een oude vete tussen [getuige/slachtoffer 2] en [betrokkene/slachtoffer 4] over geld moest worden opgelost en dat de zakelijke aspecten waarvoor [getuige 6] met [betrokkene E] was meegekomen in het geheel niet aan bod kwamen (ik had het uur dat het gesprek duurde wel beter kunnen besteden, aldus [getuige 6]). Hij bevestigt ook dat verdachte het gesprek overnam en dat hij intimiderend sprak.

De getuige [getuige 7] bevestigt in haar bij de rechter-commissaris afgelegde verklaring (25 oktober 2005) het vermoeden van [getuige/slachtoffer 2] dat hij stukje bij beetje uit [naam onderneming] werd gewerkt door [betrokkene/slachtoffer 4] en [betrokkene G]. [Betrokkene/slachtoffer 4] heeft mij eens laten weten dat hij van [naam onderneming] eigenlijk een soort privé-club voor hem en zijn relaties wilde maken, aldus [getuige 7]. Volgens [getuige 7] sprak [betrokkene G] voorts over [getuige/slachtoffer 2] in termen `dat hij moest oprotten', betaalde [betrokkene G] regelmatig doelbewust bepaalde rekeningen niet en misbruikte [betrokkene G] zijn positie door tegen [getuige/slachtoffer 2] te zeggen dat hij nu de directeur was en [getuige/slachtoffer 2] bepaalde dingen niet mocht.

Gezien de consistentie in de verklaringen van [getuige/slachtoffer 2], de klaarblijkelijke authenticiteit en gedetailleerd daarvan en de bevestiging die de verklaringen op veel onderdelen vindt in hetgeen door andere getuigen wordt aangegeven, komt de rechtbank tot het oordeel dat de verklaringen van [getuige/slachtoffer 2] betrouwbaar zijn en voor het bewijs kunnen worden gebruikt.

b. Bedreiging [getuige/slachtoffer 2]

In de bewezenverklaring van het als feit 2 tenlastegelegde heeft de rechtbank aangenomen dat de daadwerkelijke afpersing van [getuige/slachtoffer 2] heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2002. Dit hangt samen met het feit dat de in de tenlastelegging genoemde handelingen die de afpersing feitelijk onderbouwen zich alle hebben afgespeeld op die datum. Dat die handelingen voor [getuige/slachtoffer 2] op die dag bedreigend zijn geweest, leidt de rechtbank echter tevens af uit de context waarin de afpersingshandelingen zijn verricht. Ten aanzien van die context en de dreiging die daarvan op [getuige/slachtoffer 2] uitging, overweegt de rechtbank als volgt.

In zijn aangifte van 4 september 2002 (map 20, p. 68-74) verklaart [getuige/slachtoffer 2] over de voorgeschiedenis van de afpersing. Samengevat verklaart hij dat hij onder meer eigenaar was van verschillende horecaondernemingen waaronder [naam onderneming] op [adres] te Amsterdam en bistro [naam] aan [adres] te Amsterdam en dat het de bedoeling was om van deze zaken één zaak te maken. Toen het hem rond 2000 niet lukte uit de schulden te komen, is hij in contact gekomen met [betrokkene G] die hem aanraadde zijn schulden te laten saneren. Het schuldsaneringsplan hield in dat een aantal zaken zouden worden afgestoten met het uiteindelijke doel [naam onderneming] en [naam bistro] te behouden. Met de opbrengst van de verkoop van de andere zaken werd een deel van de schuld voldaan. Voor een ander deel bestond het plan uit het vinden van participanten in [naam onderneming] en [naam bistro]. [Betrokkene G] deed de afhandeling van de schulden en de contacten met de crediteuren. Er vonden contractbesprekingen plaats met [betrokkeneY] en [betrokkene/slachtoffer 4] en afgesproken werd dat zij zouden participeren in [naam onderneming] en [naam bistro]. De deal kwam erop neer dat de twee broers 50% van de zaak zouden krijgen en [getuige/slachtoffer 2] de andere 50%. De broers hadden inmiddels zelf twee participanten gevonden die zich hadden ingekocht bij hun 50%. Vervolgens werd er een gedeelte van het geld gestort, maar er was nog geen contract getekend over de verdeling van de eigendom van de zaak. Ergens in juli 2001 vertelde [betrokkene Y] mij, aldus [getuige/slachtoffer 2], dat de andere twee participanten in [naam onderneming] [betrokkene H]. en [betrokkene U] waren. Die participatie zou berusten op overmacht volgens [betrokkene Y]. Nadat alles was besproken met [betrokkene Y en betrokkene/slachtoffer 4] en [betrokkene G] dacht aangever dat alles goed zou worden verzorgd en ieder zijn deel van de afspraak zou nakomen. Tot zijn verrassing werd hij op enig moment echter gebeld door curator [naam curator] die hem vertelde dat hij failliet was verklaard vanwege een schuld van 25 duizend gulden. Aangezien de verhoudingen met [betrokkene G] en [betrokkene Y en betrokkene/slachtoffer 4] ([betrokkene G] was ook voor [betrokkene/slachtoffer 4] gaan werken) inmiddels behoorlijk waren verslechterd en de zaken slecht liepen, had [getuige/slachtoffer 2] het idee dat hij willens en wetens naar de financiële afgrond werd gedwongen en dat [betrokkene G] deze situatie had veroorzaakt.

[Getuige/slachtoffer 2] vermeldt dat hij in de periode voor het uitgesproken faillissement van 6 november 2001 een gesprek heeft gehad met [betrokkene Y en betrokkene/slachtoffer 4]. Daarin reageerden zij furieus op de faillissementsaanvraag met de opmerking dat nu het door hen ingebrachte geld in gevaar werd gebracht. [Betrokkene/slachtoffer 4] zou hebben gezegd dat als [betrokkene H] erachter zou komen wat er allemaal speelt, de boel zou escaleren. Indien ik financieel weerloos zou zijn, zou ik gedwongen kunnen zijn om een overname voor een belachelijk lage prijs te accepteren, aldus aangever. Omdat hij zich financieel klem voelde zitten, heeft hij toen geaccepteerd dat de [betrokkene Y en betrokkene/slachtoffer 4] 600.000 gulden zouden investeren om de restschuld te saneren onder de voorwaarde dat zij nog eens 30% van zijn eigendom van [naam onderneming] zouden krijgen. [Getuige/slachtoffer 2] ondertekende daartoe het contract, maar hij was woedend en gefrustreerd. Inmiddels was de situatie ontstaan dat het eerste contract van de gelijke verdeling was getekend, maar dit was nog niet gepasseerd bij de notaris en er was een nieuw contract waarin stond dat [getuige/slachtoffer 2] nog eens 30% van zijn eigendom zou overdragen aan [betrokkene Y en betrokkene/slachtoffer 4]. Hierna werd [getuige/slachtoffer 2] ermee geconfronteerd dat de huur al vijf maanden niet was betaald aan Heineken, waarbij het ging om een bedrag van 125.000 gulden. Volgens aangever zou [betrokkene G] voor de huurbetaling zorg dragen, maar hij deed alsof hij niets wist van achterstallige huur. Ongeveer een week later belde [betrokkene G] en hij vertelde [getuige/slachtoffer 2] dat er een oplossing was: [betrokkene/slachtoffer 4] zou de huur betalen, onder de voorwaarde dat de overdracht van de 80% eigendom nu formeel bij de notaris geregeld zou worden. Op 5 augustus 2005, drie dagen voor de daadwerkelijke afpersing, ging [getuige/slachtoffer 2] voor het eerst naar de notaris, samen met [betrokkene G].

Uit dit deel van de aangifte volgt dat [getuige/slachtoffer 2] reeds voordat hij voor de eerste maal naar de notaris ging als gevolg van dreigende faillissementen, die in ieder geval door [betrokkene G] in gang waren gezet, in een zodanige positie was gemanoeuvreerd dat hij geen andere uitweg zag dan zijn horecaonderneming [naam onderneming] steeds verder uit handen te geven. Deze door een medeverdachte veroorzaakte faillissementsdreiging kan naar het oordeel van de rechtbank worden beschouwd als een wezenlijke bijdrage aan de uiteindelijke afpersing.

Over de dreiging die zich specifiek in de laatste dagen voor de afpersing heeft voorgedaan, verklaart [getuige/slachtoffer 2] dat hem door [betrokkene G], voordat hij met hem voor de eerste keer naar de notaris ging op 5 augustus 2002 teneinde de aandelenoverdracht te formaliseren, werd verteld dat hij de eigendom voor 80% moest overdragen, anders zou hij binnen een week oorlog hebben en zou de zaak vol zitten met Hells Angels. Hij zou de zaak dan kunnen vergeten (zie de aangifte p. 74). In zijn verklaring afgelegd bij de rechter-commissaris (9 maart 2006, p. 4) zegt [getuige/slachtoffer 2] dat gedurende de bijeenkomst bij de notaris op 5 augustus 2002 [betrokkene G] boos werd en met zijn pen gooide toen [getuige/slachtoffer 2] aangaf niet direct te willen tekenen. Vlak na dat bezoek zei [betrokkene G]: nu krijg je oorlog. Dit zei hij op een felle verbeten toon, wijzend met zijn vinger, aldus getuige/slachtoffer 2]. In zijn verklaring van 14 december 2004 (map 28, p. 445) vertelt [getuige/slachtoffer 2] dat hij op één van de dagen na de bijeenkomst van 5 augustus 2005 sprak met [betrokkene E]. [Betrokkene E] was boos om wat er met mij gebeurde. Hij belde [betrokkene G] en, hoewel [getuige/slachtoffer 2] dat niet wilde, zei hij zoiets: wat denk je, ik laat hem dansen, daarmee doelend op [betrokkene/slachtoffer 4]. Daarna werd aangever gebeld door [betrokkene/slachtoffer 4] en hij zei dat hij zich niet liet bedreigen door de vrienden van [getuige/slachtoffer 2]. In zijn verklaring van 14 december 2004 (map 28, p. 445) en in zijn verklaring bij de rechter-commissaris (9 maart 2006, p. 6-7) verklaart [getuige/slachtoffer 2] ten slotte dat hij op de ochtend voor het bezoek aan het kantoor van [betrokkene/slachtoffer 4] op 8 augustus 2005 zijn advocaat op de hoogte had gebracht van de gang van zaken. Deze reageerde angstig en wilde de zaak overdoen aan een collega, aldus [getuige/slachtoffer 2].

Ook uit de hier beschreven gebeurtenissen tussen 5 augustus en 8 augustus 2002 krijgt [getuige/slachtoffer 2] het signaal dat wanneer hij niet akkoord gaat met de aandelenverdeling hij te maken zal krijgen met geweld. Deze mede door medeverdachten afgegeven signalen hebben naar het oordeel van de rechtbank eveneens faciliterend gewerkt voor de uiteindelijke afpersing. Deze omstandigheden en de bewezenverklaarde gebeurtenissen die uiteindelijk op 8 augustus 2002 hebben plaatsgevonden, hebben bij [getuige/slachtoffer 2] de vrees kunnen doen wekken dat jegens hem (en/of zijn vriendin) geweld zou worden toegepast indien hij niet zou overgaan tot ondertekening van de hem door de notaris aangeboden documenten die hem zijn economisch belang in en de zeggenschap over [naam onderneming] zouden ontnemen.

* ten aanzien van feit 3 onder d:

Ten aanzien van het onder feit 3 onder d genoemde geldbedrag dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of dit geldbedrag uit enig misdrijf afkomstig is, dan wel dat het niet anders kan dan dat dit bedrag uit enig misdrijf afkomstig is.

De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.

Het geldbedrag is in opdracht van verdachte door [naam bedrijf 1] gefactureerd aan [naam bedrijf 5], handelend onder de naam [naam bedrijf 8], van welk laatste bedrijf [betrokkene G] toentertijd directeur was en welk bedrijf viel onder het concern van [betrokkene/slachtoffer 4].

Verdachte is over de werkzaamheden die hij voor het aanzienlijke geldbedrag heeft verricht, weinig mededeelzaam. Hij volstaat bij de politie met de mededeling dat sprake is van `advisering en screening' (map 33, p. 554-555). Verdachte heeft zich daarna steeds beroepen op zijn zwijgrecht.

Dat de factuur waarmee het geldbedrag door verdachte is gedeclareerd vals is, volgt uit de bewijsmiddelen die de rechtbank heeft gebruikt bij de bewezenverklaring van feit 4. Daaruit volgt dat de medewerkers van [naam bedrijf 1] alle verklaren dat door verdachte geen werkzaamheden voor [naam bedrijf 1] werden verricht. Blijkens de verklaring van de directeur van [naam bedrijf 1], [betrokkene J], ging zijn bedrijf tot het opstellen van de facturen desondanks over, omdat hij zich in de greep van verdachte voelde.

Ook [betrokkene G] is gevraagd naar de werkzaamheden die verdachte heeft verricht in verband met de factuur. Hij verklaart bij de politie onder meer dat de factuur zomaar (`uit het niets') binnenkwam. Volgens hem werd er aan verdachte alleen geld betaald, omdat verdachte vond dat hij er recht op had en omdat [betrokkene/slachtoffer 4] daartegen geen bezwaar maakte. [Betrokkene G] bemoeide zich bovendien persoonlijk met deze factuur en heeft hij het bedrag in porties van de bank gehaald en contant aan verdachte uitbetaald.

Blijkens het bewezenverklaarde onder parketnummer 13/520028-05 onder 1 heeft de rechtbank geoordeeld dat verdachte als medepleger betrokken is geweest bij het afpersen in het jaar 2000 van [betrokkene/slachtoffer 4] van een geldbedrag van ongeveer vier miljoen gulden. [Betrokkene/slachtoffer 4] is derhalve reeds op een eerder moment in de situatie terechtgekomen dat hij een groot geldbedrag (mede) aan verdachte heeft moeten afstaan, zonder dat daar iets tegenover stond.

De rechtbank acht blijkens het vonnis voorts bewezenverklaard dat verdachte ook bij de afpersing van andere personen als pleger danwel als medepleger betrokken is geweest.

Dit rechtvaardigt de conclusie dat verdachte het afpersen van mensen kennelijk als een normaal onderdeel van zijn (werkzame) leven beschouwt.

Uit deze feiten en omstandigheden, namelijk de zwijgzaamheid van verdachte over het gefactureerde geldbedrag, de valsheid van de factuur waarmee in opdracht van verdachte is gefactureerd, de verklaring van [betrokkene G] dat door verdachte geen wezenlijke werkzaamheden voor het bedrag zijn verricht, het feit dat het bedrag contant aan verdachte is uitbetaald, het feit dat [betrokkene/slachtoffer 4], die de betaling kennelijk heeft goedgekeurd, vaker is afgeperst door verdachte en het gegeven dat verdachte ook andere personen afperst, leidt de rechtbank af dat het niet anders kan dan dat het in de tenlastelegging onder feit 3 onder d genoemde geldbedrag uit enig misdrijf (afpersing) afkomstig is.

* ten aanzien van feit 5 (valsheid in geschrift):

De rechtbank gaat er op basis van de genoemde bewijsmiddelen vanuit dat er in ieder geval vier leenovereenkomsten vals zijn, nu [getuige 8] heeft verklaard pas vanaf begin augustus 2003 aan verdachte geld te hebben geleend en drie van de overeenkomsten betrekking hebben op de periode daarvoor en [getuige 8] voorts heeft verklaard dat ook de overeenkomst die betrekking heeft op een geldbedrag van euro 140.000,- niet conform de werkelijkheid is opgemaakt.

* ten aanzien van feit 6 (bedreiging [slachtoffer 3]):

Met betrekking tot de plaats waar de bedreiging op 13 juni 2004 heeft plaatsgevonden overweegt de rechtbank het volgende.

Uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt niet waar de betreffende telefonische bedreiging exact heeft plaatsgevonden. Gezien echter het feit dat:

- zowel het telefoonnummer van de verdachte als dat van het slachtoffer Nederlandse telefoonnummers betreffen;

- andere geregistreerde telefoongesprekken tussen verdachte en het slachtoffer in Amsterdam, in ieder geval in Nederland zijn gevoerd en

- uit de technische bewijsmiddelen niet blijkt dat het onderhavige telefoongesprek in of vanuit het buitenland is gevoerd;

is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat het onderhavige telefoongesprek in Nederland is gevoerd.

Parketnummer 13/52028-05

* ten aanzien van feit 1 (afpersing [betrokkene/slachtoffer 4]):

Zowel [betrokkene/slachtoffer 4] als verdachte hebben ontkend dat verdachte betrokken is geweest bij een afpersing waarbij [betrokkene/slachtoffer 4] onder geweld en dreiging met geweld een geldbedrag van (in ieder geval) 4 miljoen gulden heeft afgestaan. Desalniettemin is de rechtbank van oordeel dat het aan verdachte tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen is. Zij overweegt daartoe het volgende.

Vast staat dat door [betrokkene/slachtoffer 4] in de periode van 18 april 2000 tot en met 17 mei 2000 een bedrag van 4 miljoen gulden via de derdengeldrekening van notaris [naam notaris] is overgemaakt aan [betrokkene/betrokkene/slachtoffer 5] onder vermelding van "afkoopsom project Spuistraat Amsterdam". Voor deze transactie is geen redelijke bedrijfseconomische reden aan te wijzen. Het was juist [betrokkene/slachtoffer 5] die als koper van het pakket panden aan de Spuistraat/Keizerrijk/Wijdesteeg jegens [betrokkene/slachtoffer 4] dan wel een of meer van diens bedrijven niet aan zijn verplichtingen kon voldoen. Een betaling van een bedrag, zeker van een bedrag van 4 miljoen gulden, door de verkoper aan de koper lag onder die omstandigheden allerminst voor de hand en ook [betrokkene/slachtoffer 4] zelf heeft voor de betaling van dat bedrag geen redelijke verklaring kunnen geven. In dit verband is illustratief hoe [betrokkene/slachtoffer 4] tijdens één van zijn verhoren reageerde op de vraag van de politie of hij het bedrag van 4 miljoen gulden vrijwillig heeft betaald: "Domme vraag", daarbij met zijn vinger naar zijn voorhoofd wijzend.

Dat [betrokkene/slachtoffer 4] het bedrag van 4 miljoen gulden niet vrijwillig heeft betaald, is uitdrukkelijk verklaard door [getuige 9], destijds de financiële man van [naam bedrijf 6], één van de bedrijven van [betrokkene/slachtoffer 4]. [Getuige 9] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris diverse verklaringen afgelegd over de omstandigheden waaronder de betaling is gedaan. Deze verklaringen zijn consistent en de rechtbank heeft geen aanleiding om de twijfelen aan de juistheid en authenticiteit van deze verklaringen. [Getuige 9] heeft daarbij benadrukt dat hij zijn wetenschap omtrent de afpersing van [betrokkene/slachtoffer 4] zelf afkomstig is en dat [betrokkene/slachtoffer 4] hem dit heeft verteld op het moment dat [getuige 9] terug kwam van een adoptiereis. Hierbij verklaarde [getuige 9] dat [betrokkene/slachtoffer 4] zijn verhaal daarover onderbrak met de mededeling: "Jij denkt dat je veel hebt meegemaakt, maar ik heb de laatste twee weken nogal wat meegemaakt". [Getuige 9] heeft verklaard dat [betrokkene/slachtoffer 4] hem vertelde dat hij Israëliërs had beledigd naar aanleiding van onenigheid in de zogenaamde Spuistraat-transactie, dat vervolgens [betrokkene H] in beeld kwam die zou hebben bemiddeld en dat [betrokkene/slachtoffer 4] hierna naar de bemiddelingsafspraak zou zijn vervoerd in een kofferbak van een auto en een pistool tegen zijn hoofd zou hebben gehad. Hij verklaarde van [betrokkene/slachtoffer 4] te hebben gehoord dat tijdens deze bijeenkomst partijen waren overeengekomen dat er een afkoopsom betaald moest worden door het [betrokkene/slachtoffer 4] van 4 miljoen gulden. [Getuige 9] verklaarde dat hij ervan overtuigd was dat [betrokkene/slachtoffer 4] de waarheid vertelde en [getuige 9] heeft ook de overboeking van dit geldbedrag door [naam bedrijf 6] gezien.

Deze verklaring van [getuige 9] vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 10]. Ook hij verklaart, via [betrokkene Y] (de broer van het slachtoffer) gehoord te hebben dat [betrokkene/slachtoffer 4] in een kofferbak was gestopt. Tevens verklaart hij dat [betrokkene/slachtoffer 4] in aanwezigheid van [getuige/slachtoffer 2] en [betrokkene Y] erg boos was toen hij hoorde dat [getuige/slachtoffer 2] hiervan afwist. [Betrokkene/slachtoffer 4] maakte zich zorgen dat de betrokkenen erachter zouden komen dat dit verhaal was uitgelekt, aldus [getuige/slachtoffer 2].

Over de onenigheid over de Spuistraat-transactie en de daarbij door [betrokkene/slachtoffer 4] geuite belediging is ook uitgebreid verklaard door [betrokkene/slachtoffer 5]. [Betrokkene/slachtoffer 5] was zelf bij dit gesprek aanwezig en heeft ook de door [betrokkene/slachtoffer 4] aan het adres van verdachte geuite belediging ("Die kankerjood die je altijd bij je hebt, die stop ik zo onder de asbak ") gehoord. (Dat dit gesprek heeft plaatsgevonden en daarbij een belediging aan het adres van verdachte heeft plaatsgevonden, wordt door [betrokkene/slachtoffer 4] in de opname van Bureau Misdaad overigens ook erkend.) Uit de verklaringen van [betrokkene/slachtoffer 5] volgt voorts dat verdachte bijzonder boos was over de uitspraak van [betrokkene/slachtoffer 4] over hem en dat dit voor verdachte aanleiding was om [betrokkene/slachtoffer 4] "een boete" op te leggen. [Betrokkene/slachtoffer 5] heeft ook gedetailleerd verklaard dat hij kort na het voorval gebeld werd door [betrokkene/slachtoffer 4] om zijn bankrekeningnummer te geven en over het feit dat vervolgens 4 miljoen gulden door [betrokkene/slachtoffer 4] aan hem werd overgemaakt op de bankrekening van notaris [naam notaris].

Gelet op deze gang van zaken, is de rechtbank van oordeel dat dient te worden aangenomen dat [betrokkene/slachtoffer 4] het bedrag van 4 miljoen gulden niet vrijwillig heeft betaald maar daartoe is gedwongen door geweld en bedreiging met geweld.

Dat verdachte als medepleger daarvan dient te worden aangemerkt, blijkt niet alleen uit zijn betrokkenheid bij de aanleiding van de betaling (de belediging van verdachte door [betrokkene/slachtoffer 4]) maar komt verder naar voren uit de diverse geldbedragen die na het plegen van het feit en het overboeken van het geld naar de rekening van [betrokkene/slachtoffer 5] onder meer naar de verschillende bankrekeningen van verdachte of diens echtgenote zijn gegaan. Voor deze geldstromen heeft verdachte geen verklaring willen geven.

In totaal heeft verdachte op directe en indirecte wijze in ieder geval een bedrag van circa 2,5 miljoen gulden van het afgeperste bedrag opgestreken.

Dat verdachte ook direct bij het toepassen van geweld en bedreiging met geweld jegens [betrokkene/slachtoffer 4] betrokken is geweest, blijkt voorts uit hetgeen [betrokkene/slachtoffer 5] daarover heeft verklaard bij de rechter-commissaris. [Betrokkene/slachtoffer 5] heeft op een later tijdstip, toen hij weer op goede voet met verdachte stond, van verdachte zelf gehoord dat deze samen met [betrokkene H.] en anderen [betrokkene/slachtoffer 4] had afgeperst. Verdachte vertelde hem dat het zo naar [betrokkene/slachtoffer 4] werd gebracht dat er nog een zwaardere groep achter zat, dat hij daar niet tegen op zou kunnen en dat het beter was om hem maar te betalen. Verdachte vertelde hem verder dat [betrokkene/slachtoffer 4] in een kofferbak was gestopt en "dat ze het zwaarder gemaakt hebben, dat ik groter ben."

De raadsman van verdachte heeft tijdens de pro-forma behandelingen van de zaak steeds betoogd dat [betrokkene/slachtoffer 5] in deze zaak onbetrouwbaar is, gezien zijn eigen rol in het geheel en het belang dat hij heeft bij het verhullen van de waarheid. De rechtbank verwerpt dat verweer. De verklaring van [betrokkene/slachtoffer 5] wordt zowel ondersteund door de verklaring van [getuige 9], als door de uitlatingen die [betrokkene/slachtoffer 4] in de video-opname van Bureau Misdaad heeft gedaan. Daarbij heeft [betrokkene/slachtoffer 4] tegenover [betrokkene/slachtoffer 5] niet alleen bevestigd dat het gesprek over de Spuistraat-transactie heeft plaatsgevonden en dat hij tijdens dat gesprek verdachte heeft beledigd; ook heeft [betrokkene/slachtoffer 4] verklaard dat verdachte "er anderen bij heeft gehaald", dat er "hele grote jongens" bij kwamen, "Heel groot...die je dagelijks in de kranten ziet" en dat hij, [betrokkene/slachtoffer 4], geen schijn van kans had. Voorts worden bovengenoemde verklaringen van [betrokkene/slachtoffer 5], [getuige 9] en [getuige/slachtoffer 2] nog ondersteund door de verklaringen van [getuige 10] (RC 13 juni 2005).

Gezien de inhoud van bovenstaande verklaringen van [betrokkene/slachtoffer 4] en de (overige) getuigen, het feit dat de genoemde getuigen hun wetenschap ten aanzien van de afpersing uit verschillende bronnen hebben vernomen en het feit dat hetgeen zij over de afpersing hebben gehoord van hun bronnen op essentiële punten met elkaar overeen komt, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [betrokkene/slachtoffer 4] door verdachte, samen met anderen, is afgeperst. Ten overvloede merkt de rechtbank hierbij nog op dat haar overtuiging dat het tenlastegelegde door verdachte is gepleegd ook wordt ondersteund door het feit dat het onderhavige delict niet op zichzelf staat, maar deel uit maakt van een reeks strafbare feiten waaronder afpersing en bedreiging die verdachte vanaf 2000 heeft gepleegd.

De ontkenning door [betrokkene/slachtoffer 4] tijdens de verhoren tegenover politie en rechter(s) dat een afpersing heeft plaatsgevonden kan daaraan niet afdoen. Deze ontkenning laat zich overigens ook goed verklaren. Niet alleen [getuige/slachtoffer 2] heeft daarover verklaard, ook [betrokkene/slachtoffer 4] zelf heeft in de video-opname van Bureau Misdaad tegenover [betrokkene/slachtoffer 5] verklaard dat hij er belang bij heeft om de druk van verdachte te doen afnemen door "de spanning eraf te houden". Het zal onder meer deze angst voor verdachte (en diens mededaders) zijn die [betrokkene/slachtoffer 4] niet alleen hebben gedwongen tot de betaling van een groot geldbedrag maar hem er ook van hebben weerhouden om belastend jegens verdachte te verklaren en hem ertoe hebben gebracht om de afpersing tegen beter weten in te blijven ontkennen.

In dit verband dient ook de in de bewezenverklaring als derde genoemde feitelijkheid te worden geduid. Uit de verklaringen van bovengenoemde getuigen, met name uit de verklaring van [betrokkene/slachtoffer 5], maar ook uit de uitlatingen van [betrokkene/slachtoffer 4] in de video-opname, blijkt dat voorafgaande aan de daadwerkelijke afpersing [betrokkene/slachtoffer 4] is benaderd door verdachte en/of een of meer van zijn mededaders en dat zij [betrokkene/slachtoffer 4] hebben doen voorkomen dat hij, als gevolg van de belediging die hij aan het adres van verdachte had gedaan, nu te maken had met een grotere groep dan verdachte alleen en dat hij om uit de problemen te komen maar beter kon betalen. De rechtbank is van oordeel dat deze situatie een dermate dreigend karakter had dat bij [betrokkene/slachtoffer 4] een gerechtvaardigde vrees kon ontstaan voor geweld van de zijde van verdachte en/of zijn mededaders, welke situatie er mede toe heeft bijgedragen dat [betrokkene/slachtoffer 4] uiteindelijk niet anders kon dan het geldbedrag aan verdachte en zijn mededaders te betalen.

* ten aanzien van feit 2 (afpersing [betrokkene/slachtoffer 5]):

In de bewijsmiddelen wordt door personen met betrekking tot de afpersing van het slachtoffer afwisselend gesproken over een geldbedrag van 200.000 euro en 200.000 gulden. Nu op de schriftelijke opdracht van het slachtoffer aan notaris [naam notaris] (pand 5) en op het rekeningafschrift 47 (Pand 6) van de ABN-Amrobank van het rekeningnummer van de Stichting Derdengelden [naam advocatenkantoor] een bedrag van 90.756,04 euro vermeld staat als zijnde het bedrag dat in opdracht van het slachtoffer door notaris [naam notaris] moest worden en is overgeboekt naar de derdengeldrekening van [naam advocatenkantoor], is de rechtbank van oordeel dat het door verdachte bij het slachtoffer afgeperste bedrag 200.000 gulden (zijnde 90.756,04 euro) bedraagt. Dit oordeel wordt voorts ondersteund door de verklaring van [betrokkene Z],die bij de afpersing aanwezig was en de opdracht tot overboeking heeft moeten opstellen, en die ook verklaart over een bedrag van 200.000 gulden, zijnde het equivalent van het overgemaakte bedrag van euro 90.756,04.

4.4 De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.

De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, lid 1 sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.

De bewijsmiddelen zijn als bijlage 3 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.

5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

Het bewezenverklaarde levert op:

Parketnummer 13/120116-03

1. AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE

PERSONEN;

2. AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE

PERSONEN;

3. WITWASSEN;

4. MEDEPLEGEN VAN VALSHEID IN GESCHRIFT, MEERMALEN GEPLEEGD;

5. MEDEPLEGEN VAN VALSHEID IN GESCHRIFT, MEERMALEN GEPLEEGD;

6. BEDREIGING MET VERKRACHTING

en

BEDREIGING MET ZWARE MISHANDELING;

Parketnummer 13/520028-05

1. AFPERSING, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE

PERSONEN;

2. AFPERSING.

6. De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7. De redenen, die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid

7.1 Strafmotivering

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder die zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich in de periode 2000-2004 in Amsterdam en omstreken schuldig gemaakt aan vier afpersingen van al dan niet vermogende personen. Een deel van het door afpersingen verkregen geld heeft hij witgewassen via inschakeling van een door hem onder druk gezette directeur van een bedrijf dat in zijn opdracht valse facturen opstelde. Daarnaast heeft verdachte de directeur van een ander bedrijf onder druk gezet om valse leenovereenkomsten te ondertekenen en heeft hij iemand bedreigd met verkrachting en zware mishandeling.

De grootste, meest spraakmakende en in chronologie eerste afpersing in dit dossier betreft de Amsterdamse zakenman [betrokkene/slachtoffer 4]. Verdachte heeft in een belediging aan zijn adres door [betrokkene/slachtoffer 4] in het jaar 2000 nadrukkelijk aanleiding gezocht en gevonden om [betrokkene/slachtoffer 4] met behulp van anderen onder dusdanige levensbedreigende druk te zetten - hij heeft bij de daadwerkelijke afpersing een pistool op het hoofd gekregen en is in een kofferbak vervoerd - dat hij kennelijk geen andere uitweg zag dan met een miljoenenbedrag over de brug te komen. Een aanzienlijk deel van het door [betrokkene/slachtoffer 4] betaalde bedrag is vervolgens in handen van verdachte gekomen.

In april 2002 werd de zakenman [betrokkene/slachtoffer 5] door verdachte afgeperst. Na een periode waarin verdachte met dit slachtoffer nauw zakelijk en vriendschappelijk contact had opgebouwd - verdachte trad op als diens `adviseur'- gebruikte verdachte eerst de eerder genoemde belediging door [betrokkene/slachtoffer 4] als aanleiding om [betrokkene/slachtoffer 5] ter verantwoording te roepen en hem langzaam in de tang te nemen. Verdachte nam het hem zeer kwalijk dat hij verdachte niet op de hoogte had gebracht van de belediging die [betrokkene/slachtoffer 4] tegenover [betrokkene/slachtoffer 5] had geuit. Enige tijd later creëerde verdachte een nieuw excuus om het slachtoffer verder in zijn macht te brengen. [Betrokkene/slachtoffer 5] zou zijn financiële mogelijkheden om voor verdachte een belastingschuld te voldoen, hebben verzwegen. Oprechte woede hierover veinzend, stelde verdachte het slachtoffer voor de keuze: zijn bloed of zijn geld. Hevig ontdaan over deze bedreigende situatie koos [betrokkene/slachtoffer 5] eieren voor zijn geld en hij betaalde verdachte de door hem opgelegde `boete' van tweehonderdduizend gulden.

Op 8 augustus 2002 was verdachte betrokken bij een derde afpersing. Deze afpersing heeft een lange voorgeschiedenis gehad. Opvallend daarin was dat het aanvankelijke slachtoffer van verdachte, [betrokkene/slachtoffer 4], betrokkenheid had bij de afpersing, hoewel niet duidelijk is in hoeverre hij daarbij onder druk is gezet door verdachte en/of anderen. In de tijd vóór de daadwerkelijke afpersing werd het slachtoffer - een horecaondernemer - mede door [betrokkene/slachtoffer 4] en zijn naaste medewerker [betrokkene G] in een zodanige penibele financiële situatie gemanoeuvreerd dat hij geen andere uitweg zag dan zijn onderneming [naam onderneming] stukje bij beetje en uiteindelijk mede in belangrijke mate door het handelen van verdachte uit handen te geven. Verdachte zelf heeft het slachtoffer op 8 augustus 2002 onder bedreiging van geweld bij de notaris laten tekenen voor de overdracht van zijn onderneming, waardoor zijn bedrijf grotendeels in handen kwam van [betrokkene/slachtoffer 4].

Op verzoek van [betrokkene/slachtoffer 4] nam verdachte in mei en juni 2004 contact op met [slachtoffer 3]. Volgens [betrokkene/slachtoffer 4] viel [slachtoffer 3] zijn ex-vriendin, een kennis van [betrokkene/slachtoffer 4], regelmatig lastig en [betrokkene/slachtoffer 4] wilde dat verdachte ervoor zou zorgen dat hij daarmee zou stoppen. Tijdens twee van hun telefonische contacten bedreigde verdachte [slachtoffer 3] vervolgens met verkrachting en met zware mishandeling.

Vlak voor zijn aanhouding door de politie in december 2004 pleegde verdachte samen met een ander zijn laatste afpersing. Die ander schakelde verdachte in om een veronderstelde geldschuld van viereneenhalf duizend euro bij een ex-compagnon te incasseren. Zij gingen bij het slachtoffer thuis langs en lieten hem weten dat wanneer hij niet snel zou betalen, zij het huis van het slachtoffer zouden leeghalen of dat er mogelijk ergere gevolgen te verwachten zouden zijn. Ook dit slachtoffer voelde zich hevig geïntimideerd en hoewel hij niet er van overtuigd was dat hij geld schuldig was, betaalde hij snel.

Om zijn illegaal verdiende geld te kunnen verantwoorden, zette verdachte een netwerk van contacten op waarmee hij zijn geld onopvallend kon innen. Twee directeuren van relatief kleine bedrijven werden door hem onder druk gezet om valse facturen en leenovereenkomsten op te maken, maar door verdachte werd ook een Amsterdamse advocaat voor zijn karretje gespannen. Verdachte zette deze personen in om vele malen contant geld voor hem op te nemen. Daarbij ging verdachte dusdanig berekenend te werk dat de contante bedragen steeds onder de in de Wet melding ongebruikelijke transacties genoemde grens bleven.

Omtrent de manier van opereren van verdachte merkt de rechtbank nog het navolgende op.

Soms bereidt verdachte de afpersing op geraffineerde en geduldige wijze voor. Voorafgaand aan de afpersing van [betrokkene/slachtoffer 5] investeerde hij veel tijd en inspanningen om met dit slachtoffer in contact te komen en zijn vertrouwen te winnen. Hij deed zich voor als een beveiligingsadviseur en verrichtte in eerste instantie ogenschijnlijk vrijgevig allerlei hand- en spandiensten. Tegelijkertijd creëerde verdachte van zichzelf een beeld van een man met wie niet te spotten valt. Een geliefde strategie van verdachte is daarbij kennelijk zijn slachtoffers intimiderende verhalen te vertellen over de tijd dat hij voor de Israëlische geheime dienst (de Mossad) werkte. Toen de verdachte zich eenmaal had `ingevreten' in het leven van [betrokkene/slachtoffer 5] legde hij zijn schaapskleren af en zocht hij naar een (futiele) aanleiding om de rollen om te draaien. Verdachte manoeuvreert zich dan in de rol van onaantastbare wreker die voorwendt dat hij het volste recht heeft zijn slachtoffers grote geldbedragen af te troggelen.

Verdachte deinst er echter ook niet voor terug om hem volslagen onbekenden te bedreigen en af te persen.

Het was verdachte nog niet gelukt om nauw contact met [betrokkene/slachtoffer 4] aan te knopen, maar hij vond in de belediging aan zijn adres door [betrokkene/slachtoffer 4] kennelijk wel een unieke aanleiding om hem in zijn invloedssfeer te trekken en hem een groot geldbedrag afhandig te maken. Daarbij betrok verdachte een aantal anderen die `bemiddelden' in de ruzie tussen hem en [betrokkene/slachtoffer 4] en die het deden voorkomen alsof [betrokkene/slachtoffer 4] maar beter kon betalen om eventueel gewelddadig handelen voor te zijn. In andere gevallen is het verdachte zelf die zich laat `inhuren' door anderen, zoals bij de afpersing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], alsmede bij de bedreiging van [slachtoffer 3]. Dit doet hij kennelijk met het idee dat zijn opdrachtgevers ([betrokkene/slachtoffer 4] en betrokkene C.) daardoor bij hem in het krijt komen, hetgeen mogelijk weer een geschikte aanleiding geeft om hen in de toekomst (verder) af te persen.

Het handelen van verdachte is in de eerste plaats uitermate beschadigend voor de slachtoffers. De verdachte maakt op grove en meedogenloze wijze misbruik van het in hem gestelde vertrouwen. Dat hij zijn slachtoffers het gevoel geeft dat zij dat aan zichzelf te wijten hebben, verklaart ook deels waarom zij ontredderd achterblijven. De stelselmatige intimidatie die verdachte voorts uitoefent op slachtoffers met wie hij nog niet eerder nauw contact onderhield, is voor hen zeer bedreigend en tast hun vrijheid van handelen in verregaande mate aan. De werkwijze van verdachte maakt de slachtoffers dan ook kapot en zaait grote angst in hun directe omgeving, maar ook in de maatschappij.

In de tweede plaats hebben de praktijken van verdachte een verloederende werking op het zakenverkeer. Eén van de uitgangspunten van ons handelsverkeer is dat zaken kunnen worden gedaan uit vrije wil en met een louter zakelijk motief. Het handelen van verdachte leidt er echter toe dat zakentransacties tot stand komen onder invloed van een ander motief, namelijk onder dwang. Hierdoor wordt het vertrouwen van zakenpartners in de zuivere beweegredenen van hun tegenpartij ernstig beschadigd.

De zaak van getuige/slachtoffer 2 is daar een goed voorbeeld van. Daarnaast werken de pogingen van verdachte om zijn geïncasseerde geld aan het oog van justitie te onttrekken ook verlammend op de integriteit van het financiële en economische verkeer.

Verdachte heeft op geen enkele wijze de indruk gegeven dat hij zich bewust is van het laakbare van zijn gedrag en dat hij voornemens is zich hiervan in de toekomst te onthouden. Hoewel verdachte in Nederland nog niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, bieden de meedogenloze en structurele wijze waarop verdachte zich van criminele activiteiten bedient, alsmede de wijze waarop verdachte zich gedurende de gehele procedure heeft opgesteld, de rechtbank geen aanknopingspunt om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat op het bewezenverklaarde handelen van verdachte niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. De rechtbank honoreert de eis van de officier van justitie en zal verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van acht jaren.

8. De toepasselijke wettelijke voorschriften

De artikelen 47, 57, 225, 285, 312, 317 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank

verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals vermeld onder 4.2 van dit vonnis;

verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5. vermelde strafbare feiten oplevert;

verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;

veroordeelt de verdachte wegens die feiten tot:

een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ACHT (8 ) JAREN;

beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Dit vonnis is gewezen door:

mr. K.H.J. Puite, voorzitter,

mr. drs. F.J.P. Lock en mr. dr. C.J. van der Wilt, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M.E. Boekholtz, griffier,

en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 december 2006.