Home

Rechtbank Amsterdam, 06-06-2006, AX6769, 05/6399

Rechtbank Amsterdam, 06-06-2006, AX6769, 05/6399

Gegevens

Instantie
Rechtbank Amsterdam
Datum uitspraak
6 juni 2006
Datum publicatie
9 juni 2006
ECLI
ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6769
Zaaknummer
05/6399
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 01-04-2023 tot 01-01-2024] art. 225

Inhoudsindicatie

Betaling achteraf levert geen parkeervergunning met terugwerkende kracht op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM, nevenzittingsplaats Haarlem

Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer

Procedurenummer: AWB 05/6399

Uitspraakdatum: 6 juni 2006

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

X, wonende te Z, eiseres,

en

de heffingsambtenaar van het stadsdeel Amsterdam Oud Zuid van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1. Ontstaan en loop van het geding

Verweerder heeft aan eiseres naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting opgelegd, gedagtekend 16, 21, 22, 23, 24 en 30 september en 1, 3, 6, 7 en 8 oktober 2005, ten bedrage van ieder € 47 (€ 2 aan parkeerbelasting en € 45 aan kosten van de naheffing).

Na daartegen gemaakt bezwaar heeft verweerder bij de uitspraak op bezwaar van 11 november 2005 de naheffingsaanslagen gehandhaafd. Eiseres heeft tegen deze uitspraak een beroepschrift ingediend, dat door de rechtbank is ontvangen op 18 november 2005.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2006 te Haarlem. Eiseres is daar in persoon verschenen, tot bijstand vergezeld door A. Namens verweerder is verschenen B.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.

2. Feiten

2.1. Eiseres is houder van een voertuig, een blauwe Rover, met kenteken AA-BB-00 (hierna: het voertuig).

2.2. Tijdens op 16, 21, 22, 23, 24 en 30 september en 1, 3, 6, 7 en 8 oktober 2005 te Amsterdam gehouden parkeercontroles is om respectievelijk 09:22, 10:48, 15:54, 09:18, 09:25, 11:03, 15:30, 09:15, 11:55, 10:30 en 10:48 uur door verschillende medewerkers van C B.V. (C) geconstateerd dat het voertuig van eiseres geparkeerd stond op de a-weg te Amsterdam (stadsdeel Oud Zuid), terwijl niet kon worden vastgesteld dat de op grond van de Verordening Parkeerbelasting 2005 van de gemeente Amsterdam verschuldigde parkeerbelasting was voldaan (geen zichtbaar kaartje automaat aangebracht en geen geldige vergunning aanwezig). Op grond van deze constatering zijn aan het voertuig de hiervoor genoemde naheffingsaanslagen parkeerbelasting achtergelaten.

2.3. Verweerder heeft op 4 augustus 2005 een poging tot incasso gedaan voor een bedrag van € 65,16 aan parkeerbelasting ten behoeve van een parkeervergunning voor eiseres voor de periode van 1 september 2005 tot en met 28 februari 2006. Doordat er sprake was van een saldotekort is het bedrag op 10 augustus 2005 gestorneerd en is de incassopoging niet geslaagd. Op 18 augustus 2005 heeft verweerder vervolgens nogmaals een poging gedaan om het verschuldigde bedrag bij eiseres te incasseren. Deze poging is eveneens gestorneerd vanwege een saldotekort. Op 30 augustus 2005 heeft verweerder een brief aan eiseres gezonden waarin hij heeft aangegeven dat de incasso van het ten behoeve van de parkeervergunning verschuldigde bedrag niet heeft plaatsgevonden en dat het bedrag dient te worden voldaan aan de balie van C. Hierop heeft eiseres niet gereageerd. Op 19 oktober 2005 heeft eiseres vervolgens het verschuldigde bedrag voldaan aan de balie van C. Daarop is aan haar een parkeervergunning verleend voor eerdergenoemde periode.

3. Geschil

In geschil is de vraag of de onderhavige naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht aan eiseres zijn opgelegd.

Eiseres is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Zij stelt dat zij met de betaling van de betalingsachterstand op 19 oktober 2005, omdat de parkeervergunning is afgegeven voor de periode 1 september 2005 tot 28 februari 2006, aan haar verplichtingen heeft voldaan. Eiseres beschikte naar haar mening ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen derhalve wel over een geldige parkeervergunning. Het zowel laten betalen voor de parkeervergunning als voor de naheffingsaanslagen druist in tegen het rechtsgevoel van eiseres.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat er niet voldaan is aan de voorwaarden van de vergunning en dat er op het moment van het opleggen van de naheffingsaanslagen geen geldige vergunning in het voertuig aanwezig was.

Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslagen. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

4.1. De naheffingsaanslagen zijn opgelegd ter zake van parkeerbelasting als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, (de zogenaamde a-belasting) van de Verordening parkeerbelastingen 2005 van de gemeente Amsterdam (hierna: de Verordening). Ingevolge dit artikel wordt een belasting geheven ter zake van het parkeren van een voertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door het College van Burgemeester en Wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze. Op grond van artikel 4, lid 1, en artikel 6, lid 1, van de Verordening is deze belasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren door middel van het werpen van geld in parkeerapparatuur of door middel van elektronisch betalen bij parkeerapparatuur.

4.2. Ingevolge artikel 1, aanhef, onderdeel b, van de Verordening (de zogenaamde b-belasting) wordt parkeerbelasting geheven ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze. Op grond van artikel 4, lid 2, en artikel 6, lid 2, van de Verordening is deze belasting verschuldigd bij het verlenen van de vergunning, op welk moment ook betaald moet worden.

4.3. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997, nr. 32 834 (gepubliceerd in BNB 1998/46) is de a-belasting niet verschuldigd indien wordt geparkeerd met een vergunning waarvoor de b-belasting is voldaan. Indien niet wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden is er geen sprake van parkeren met een vergunning. Uit het stelsel van de Verordening volgt in dat geval dat een parkeerder alsnog de a-belasting verschuldigd is.

4.4. Niet in geschil is dat het voertuig geparkeerd stond op een plaats en tijdstippen waarvoor parkeerbelasting was verschuldigd. De rechtbank stelt voorts vast dat eiseres ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslagen de b-belasting voor de desbetreffende periode (nog) niet had voldaan en dat dientengevolge aan haar op dat moment ook geen (geldige) vergunning was verleend. Als hiervoor weergegeven brengt het systeem van de regelgeving dan mee dat alsnog de a-belasting is verschuldigd. Ook die is door eiseres niet voldaan. De naheffingsaanslagen zijn dus terecht opgelegd.

4.5. Eiseres stelt dat zij met haar betaling op 19 oktober 2005 aan haar verplichtingen heeft voldaan en daarmee op dat moment over een parkeervergunning is komen te beschikken die voor de gehele periode van 1 september 2005 tot en met 28 februari 2006 geldig was. Daarmee heeft zij naar haar mening met terugwerkende kracht ook voor de periode van 1 september 2005 tot 19 oktober 2005 de b-belasting voldaan en moet zij geacht worden ook in die periode over een geldige vergunning te hebben beschikt. Deze visie van eiseres kan niet worden gevolgd. Gelet op de toepasselijke regelgeving is voor de vraag of een naheffingsaanslag al dan niet terecht is opgelegd slechts van belang of op het moment van parkeren de daarvoor verschuldigde belasting wel of niet was voldaan.

4.6. Ter zitting is door verweerder desgevraagd toegelicht dat parkeervergunningen voor vaste periodes worden verleend. Eiseres is, aldus verweerder, als het ware in de loop van de periode ingestapt. De b-belasting die voor de vergunning wordt geheven is steeds gelijk, ongeacht op welk moment in de desbetreffende periode men over een geldige vergunning komt te beschikken. Een en ander maakt de hiervoor omschreven toetsing niet anders.

4.7. De rechtbank is ten slotte van oordeel dat van een willekeurige of onredelijke heffing - waarop eiseres kennelijk doelt waar zij stelt dat de gang van zaken tegen haar rechtsgevoel indruist - geen sprake is. Eiseres had immers bij aanvang van de desbetreffende periode over een parkeervergunning kunnen beschikken indien zij voor een voldoende saldo had gezorgd. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zorgvuldig heeft gehandeld door eiseres in voldoende mate te waarschuwen en te wijzen op de noodzaak alsnog op andere wijze tot betaling over te gaan.

4.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.

5. Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan op 6 juni 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.L. Bruinsma, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier.

Afschrift verzonden aan partijen op:

De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam, dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.

N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.