Rechtbank Amsterdam, 17-05-2006, AX6258, AWB 05/1090
Rechtbank Amsterdam, 17-05-2006, AX6258, AWB 05/1090
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 mei 2006
- Datum publicatie
- 30 mei 2006
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBAMS:2006:AX6258
- Formele relaties
- Veroordeling feit: ECLI:NL:HR:1999:AA3829
- Zaaknummer
- AWB 05/1090
Inhoudsindicatie
Het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), dat sinds begin 2002 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) wordt gebruikt bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid, voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet geheel aan de eisen van inzichtelijkheid en toetsbaarheid. De aanpassingen in het CBBS die het UWV heeft doorgevoerd naar aanleiding van uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 9 november 2004 (zie o.a. LJN AR4716) schieten op twee onderdelen nog tekort. Met name de mogelijkheid om op bepaalde punten (aangegeven met een 'G') af te zien van een motivering waarom geselecteerde functies geschikt zijn voor betrokkene, maakt de beoordeling ondoorzichtig. Dit betekent dat besluiten die met toepassing van het CBBS tot stand zijn gekomen over het algemeen door de rechtbank zullen worden vernietigd. Ondanks het feit dat het CBBS nog gebreken vertoont, kan zich in een concreet geval toch de situatie voordoen dat de beoordeling wèl inzichtelijk is en dat de geselecteerde functies evident geschikt zijn; in een dergelijk geval ziet de rechtbank geen reden een besluit te vernietigen.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: WAO 05/1090
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van:
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde mr. [X],
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder,
gemachtigde mr. [X].
1. Ontstaan en loop van de zaak
Bij besluit van 11 november 2004 heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), na afloop van de wachttijd, vastgesteld op minder dan 15% en op die grond aan eiseres WAO-uitkering geweigerd met ingang van 4 november 2004.
Tegen dat besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt bij brief van 1 december 2004, door verweerder ontvangen op 8 december 2004. Bij besluit van 8 april 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 18 mei 2005, bij de rechtbank ingekomen op diezelfde dag, beroep ingesteld.
De zaak is op 5 april 2006 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen bij gemachtigde
mr. [X], advocaat te Amsterdam. Verweerder is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij gemachtigde mr. [X], vergezeld door [X], stafbezwaar-arbeids-deskundige en [X], bezwaararbeidsdeskundige.
2. Motivering
Het geschil
2.1. De rechtbank moet in deze zaak beoordelen of verweerder terecht en op goede gronden de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres heeft vastgesteld op minder dan 15% en of in verband daarmee terecht aan eiseres WAO-uitkering is geweigerd met ingang van 4 november 2004.
De regelgeving
2.2. Voor de beoordeling is de volgende regelgeving met name van belang.
Volgens artikel 18, eerste lid, van de WAO, is arbeidsongeschikt, geheel of gedeeltelijk, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling geheel of gedeeltelijk niet in staat is om met arbeid te verdienen, hetgeen gezonde personen, met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
Volgens artikel 18, vijfde lid, van de WAO, voor zover hier van belang, wordt in het eerste lid onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de werknemer met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Het bestreden besluit
2.3. Verweerder gaat er volgens het besluit van 8 april 2005 en de stukken van uit dat eiseres ondanks haar medische beperkingen gedurende 40 uur per week nog bepaalde arbeid kan verrichten. De medische beperkingen van eiseres zijn vastgesteld door de verzekeringsarts en weergegeven in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML). De arbeid die eiseres naar de mening van verweerder nog kan verrichten bestaat uit de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van het loon in die functies met het inkomen dat eiseres voorheen met haar werk verdiende – het maatmaninkomen – leidt er volgens verweerder toe dat eiseres minder dan 15% arbeidsongeschikt is en dat een WAO-uitkering daarom moet worden geweigerd met ingang van 4 november 2004.
Standpunt eiseres
2.4. Eiseres heeft aangevoerd dat geen zorgvuldig medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar klachten en beperkingen. Daarbij heeft eiseres er op gewezen dat vanwege de bij haar bestaande chronische pijnklachten, afwijkingen aan de wervelkolom en een bekkenscheefstand rugbelastende arbeid voor haar niet mogelijk is en dat zij ook geen 40 uur per week kan werken. Verder dient naar de mening van eiseres rekening te worden gehouden met beperkingen ten aanzien van hand- en vingergebruik, nu er symptomen van pijn in de vingers en handgewrichten zijn geconstateerd, en pijn in de armen. Daarnaast heeft eiseres gemotiveerd gesteld dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor haar, omdat in die functies een bijzondere belasting voorkomt ten aanzien van hand- en vingergebruik.
Beoordeling door de rechtbank
2.5. De rechtbank zal hierna eerst de medische aspecten beoordelen. Vervolgens zal worden beoordeeld of verweerder de geselecteerde functies terecht geschikt heeft geacht voor eiseres. Nu verweerder bij de motivering waarom de geselecteerde functies geschikt zijn geacht, gebruik heeft gemaakt van een aangepaste versie van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), ziet de rechtbank ook aanleiding om een oordeel te geven over het aangepaste CBBS en de toepassing daarvan in dit concrete geval.
Beoordeling van de medische aspecten
2.6. De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat verweerder de medische beperkingen van eiseres onjuist heeft vastgesteld. De verzekeringsarts heeft in de rapportage van 2 november 2004 inzichtelijk en gemotiveerd uiteengezet dat eiseres vanwege haar klachten is aangewezen op werk waarbij de rug wordt gespaard. In de FML heeft de verzekeringsarts daarom op meerdere punten beperkingen aangegeven voor activiteiten die de rug belasten. De bezwaarverzekeringsarts heeft nadien gerapporteerd op 9 februari 2005 en 31 maart 2005 en daarbij naar behoren beargumenteerd dat bij eiseres geen ernstige stoornissen, bewegingsbelemmeringen of andere afwijkingen kunnen worden vastgesteld, zodat in de FML voldoende rekening is met de medische beperkingen van eiseres. De rechtbank wijst er op dat de bezwaarverzekeringsarts rekening heeft gehouden met de gegevens van de behandelend artsen en dat uit die gegevens niet blijkt dat eiseres verdergaande of andere beperkingen zou hebben. Blijkens de brief van 1 februari 2005 van de behandelend revalidatiearts [X] kon nog geen diagnose gesteld of behandeling ingezet worden omdat het onderzoek na één afspraak niet was afgerond, en uit een verslag van 3 september 2004 van een onderzoek in het Sint Lucas Andreas Ziekenhuis komt naar voren dat geen afwijkingen konden worden gevonden. In de brief van de behandelend reumatoloog [X] van 28 februari 2005 wordt er melding van gemaakt dat bij onderzoek geen afwijkingen werden gevonden, afgezien van een “zeer milde scoliose” en een “milde bekkenscheefstand”. De rechtbank kan de bezwaarverzekeringsarts volgen in de stelling dat deze bevindingen van de reumatoloog niet afwijken van die van de (bezwaar)verzekeringsarts en dat met die bevindingen rekening is gehouden bij vaststelling van de FML. Ook onderschrijft de rechtbank de opmerking van de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 20 december 2005 dat uit genoemde brief van [X] van 28 februari 2005 blijkt dat aan schouders, ellebogen en handen geen afwijkingen zijn gevonden en dat normale bewegingen mogelijk zijn, zodat er geen aanleiding is om beperkingen aan te nemen ten aanzien van hand- en vingergebruik. Het enkele feit dat eiseres stelt dat zij bepaalde klachten heeft en daarvoor behandelingen ondergaat, is niet voldoende om aan te nemen dat eiseres meer medische beperkingen heeft dan waarvan verweerder is uitgegaan.
Gelet op het voorafgaande heeft de rechtbank geen twijfel aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. Er zal daarom ook geen gehoor worden gegeven aan het verzoek van eiseres om een medisch deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek.
De aanpassing van het CBBS
2.7. Verweerder heeft in deze zaak de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald met behulp van het CBBS. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in een aantal uitspraken van 9 november 2004 overwogen dat het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar is te achten als ondersteunend systeem en methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten (zie de uitspraken van de CRvB van 9 november 2004, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummers LJN AR4716, LJN AR4717, LJN AR4718, LJN AR4719, LJN AR4721 en LJN AR4722). Dat geldt blijkens die uitspraken ook voor de systematiek waarbij de aanwezigheid en mate van beperkingen in beginsel worden bepaald door middel van een vergelijking met normaalwaarden als referentiekader.
Verder heeft de CRvB in die uitspraken overwogen dat het CBBS een aantal kenmerken bevat die ertoe kunnen leiden dat de wijze van totstandkoming van en de gehanteerde uitgangspunten bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling zowel voor de betrokken verzekerde, diens eventuele gemachtigde, een eventuele derde belanghebbende, als in voorkomende gevallen ook voor de rechter, minder inzichtelijk, minder verifieerbaar en minder toetsbaar zijn dan het geval is ten aanzien van schattingen met behulp van het voorheen gehanteerde Functie Informatie Systeem (FIS). Daarbij gaat het met name om drie kenmerken. Het eerste kenmerk is het gegeven dat de nummering van de belastbaarheidsaspecten in de FML niet overeenstemt met de nummering van de naar inhoud overeenkomende aspecten in de lijsten met belastinggegevens van de functies. Het tweede kenmerk is dat het CBBS er niet meer in voorziet dat zogeheten markeringen in de dossiergegevens terecht komen; markeringen zijn daarbij omschreven als signaleringen ten teken dat met betrekking tot een onderdeel of meerdere onderdelen van de functiebelasting sprake kan zijn van een overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde op dat punt of op die punten. Het derde kenmerk is dat het CBBS ook niet-matchende punten kent, die niet door het systeem worden vergeleken; niet-matchende punten zijn daarbij omschreven als wel op de FML, maar niet op de lijsten met functiebelastingen voorkomende beoordelingspunten.
2.8. Verweerder heeft naar aanleiding van de uitspraken van de CRvB van 9 november 2004 het CBBS medio 2005 op genoemde drie kenmerken als volgt aangepast.
2.8.1. In het aangepaste CBBS komt de nummering van de belastingpunten in de functiebelastingenlijst overeen met de nummering op de FML. Het eerste cijfer geeft daarbij de rubriek aan en de overige cijfers de nummering binnen de rubriek. Een ontbrekend nummer duidt erop dat die belasting niet voorkomt in de functie.
2.8.2. Verder is in het aangepaste CBBS bij de geselecteerde functies zichtbaar gemaakt bij welke beoordelingspunten zich eventuele knelpunten en mogelijke overschrijdingen voordoen. Bij de aspecten waar dit zich voordoet, staat er in de functiebelastingenlijst op het formulier Resultaat Functiebeoordeling een ‘M’ of een ‘G’ vermeld. Een ‘M’ geeft aan dat de belasting in de functie in relatie tot de rapportage van de verzekeringsarts en de FML zodanig is, dat geschiktheid moet worden ondersteund door een nadere motivering in de rapportage van de arbeidsdeskundige of de verzekeringsarts. Een ‘G’ geeft aan dat is vastgesteld dat de belasting in de functie valt binnen de door de verzekeringsarts in de rapportage of toelichting op de FML aangegeven mogelijkheden, inclusief de interpretatieruimte van de FML. Het systeem signaleert aan de arbeidsdeskundige een eventueel knelpunt of een mogelijke overschrijding uitsluitend als een ‘M’. In bepaalde gevallen mag de arbeidsdeskundige een ‘M’ veranderen in een ‘G’. Blijkens de stukken en de toelichting van verweerder ter zitting kan een ‘G’ voor een bepaald punt worden gebruikt als het ook voor de gemiddelde niet ingewijde, zonder nadere toelichting redelijkerwijs duidelijk zal zijn dat de verhouding tussen de FML en de functiebelasting de functie niet ongeschikt maakt. Een ‘G’ kan niet aan de orde zijn als er over een punt overleg is geweest tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige. Een ‘G’ kan alleen worden gebruikt als één van de volgende zes situaties aan de orde is:
(a) De verzekeringsarts heeft aangegeven dat de cliënt op het desbetreffende punt niet beperkt is.
(b) De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de belasting ligt binnen de mogelijkheden die in een nadere toelichting door de verzekeringsarts zijn beschreven. Dit kan voorkomen bij een normaalwaarde en bij een beperking.
(c) De arbeidsdeskundige heeft geconstateerd dat de signalering een ander aspect betreft dan het aspect waarop de cliënt beperkt is.
(d) De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de signalering een incidentele piekbelasting betreft ten opzichte van het door de verzekeringsarts aangegeven niveau (conform de tekst boven de FML).
(e) De arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de signalering een marginaal hogere belasting betreft ten opzichte van het door de verzekeringsarts aangegeven niveau (conform de redactie van de beoordelingspunten op de FML, die daar waar nodig voorzien zijn van het woord ‘ongeveer’).
(f) De combinatie van de mate en het tijdsaspect (frequentie of duur) op de FML en in de functie zijn zodanig dat de functie op het desbetreffende beoordelingspunt naar het oordeel van de arbeidsdeskundige evident geschikt is. Bijvoorbeeld – aldus verweerder – voor een cliënt geldt de normaalwaarde bij ‘Trappenlopen’ (in één keer 2 trappen op en af, inclusief een frequentie van ongeveer 5 keer per uur). In de functie wordt 6 keer per uur een korte trap (5 treden) op en af gelopen. Het zal – volgens verweerder – voor een ieder duidelijk zijn dat de functie qua trappenlopen geschikt is.
2.8.3. Daarnaast is het CBBS ten aanzien van de niet-matchende punten aangepast. Niet-matchende punten worden op het formulier Resultaat Functiebeoordeling vermeld middels ‘*’. Een ‘*’ betekent dat er geen overeenkomende beoordelingspunten op de FML en de functiebelasting zijn en dat daarom geen geautomatiseerde vergelijking van deze punten plaatsvond. In beginsel moet bij elk niet-matchend punt door de arbeidsdeskundige en/of de verzekeringsarts nog nader beoordeeld worden of een geselecteerde functie blijft binnen de in de FML aangegeven beperking met betrekking tot dat punt.
2.9. Verder merkt de rechtbank nog op dat verweerder aan het formulier Resultaat Functiebeoordeling een zevende rubriek heeft toegevoegd, met de aspecten 7.1.0 “Probleemoplossen”, 7.3.0 “Getordeerd actief zijn” en 7.4.0 “Dragen”. Daarbij wordt door verweerder in het algemeen de volgende of een soortgelijke toelichting gegeven:
“In het resultaat functiebeoordeling wordt onder item 7.1.0 altijd een signalering M* gegeven op het item probleemoplossen. Deze signalering komt voort uit het beoordelingscriterium van voor 1987. In het beoordelingscriterium van voor 1987 wordt bij de schatting aangesloten bij het functieniveau van verzekerde en probleemoplossen is onderdeel van het functieniveau. In onderhavige schatting is het beoordelingscriterium van voor 1987 van toepassing. De signalering is dan niet relevant. Ook ten aanzien van het item getordeerd actief zijn (7.3.0) kan er een signalering M* voorkomen. In de functionele mogelijkhedenlijst is het item een gecombineerd item met punt 5.6 gebogen en/of ge-tordeerd actief zijn. Omdat er sprake is van een gecombineerd punt betekent dit – tenzij anders ver-meld door de verzekeringsarts – dat de belastbaarheid van verzekerde ten aanzien van gebogen en getordeerd actief zijn gelijk is. In de functiebelasting worden deze items door de arbeidsdeskundig analist wel apart gescoord. Daarom is er sprake van een niet-matchend item. De functiebelasting ten aanzien van getordeerd actief zijn is om deze reden apart in de rubriek 7 ondergebracht. Indien de functiebelasting op getordeerd actief niet zwaarder is dan op gebogen actief zijn, wordt voor wat betreft de motivering van deze items aan-sluiting gezocht bij het item gebogen actief zijn (5.6). Er wordt dan derhalve niet apart gemotiveerd.”
De rechtbank begrijpt dat de toelichting ten aanzien van het aspect 7.3.0 “Getordeerd actief zijn” ook geldt ten aanzien van het aspect 7.4.0 “Dragen”, in die zin dat dit aspect wordt gecombineerd met het aspect 4.14 “Tillen of dragen”.
Beoordeling van de aanpassing van het CBBS
2.10. De rechtbank overweegt het volgende over de hiervoor weergegeven aanpassingen van het CBBS.
2.11. De rechtbank stelt vast dat in het aangepaste CBBS de nummering van de belastbaarheidsaspecten overeenstemt met de nummering van de naar inhoud overeenkomende aspecten in de lijsten met belastinggegevens van de functies. Op dit punt komt de aanpassing dus tegemoet aan de kritiek van de CRvB.
Daarbij merkt de rechtbank nog op dat het derde cijfer in de nummering niet steeds dezelfde betekenis heeft. In geval bij de functiegegevens bij bijvoorbeeld het aspect “Kortcyclisch buigen” de nummering “4.11.2” wordt aangegeven, duidt het derde cijfer “2” er op dat in de FML een beperking is opgenomen. Is het derde cijfer “0”, dan geeft dat aan dat de normaalwaarde geldt. In geval bij de functiegegevens bij bijvoorbeeld het aspect “Zelfstandige functie-uitoefening” de nummering “1.9.1” wordt aangegeven, duidt het derde cijfer “1” er niet op dat in de FML een beperking is opgenomen, maar geeft dat cijfer aan om welke specifieke voorwaarde in arbeid binnen de rubriek 1.9 het gaat. In de nummering “1.9.1” geeft het derde cijfer “1” aan dat het gaat om de specifieke voorwaarde “Voorgestructureerd werk”. Deze laatstgenoemde wijze van nummering is alleen aan de orde bij de rubrieken 1.9 (persoonlijk functioneren/specifieke voorwaarden in arbeid), 2.12 (sociaal functioneren/specifieke voorwaarden in arbeid), 3.9 (aanpassing aan fysieke omgevingseisen/specifieke overige beperkingen) en 4.3 (hand- en vingergebruik).
Verder merkt de rechtbank op dat tegenover bepaalde functiebelastinggegevens op het formulier Resultaat Functiebeoordeling geen corresponderende belastbaarheidsgegevens staan op de FML. Deze zijn verzameld in een eerdergenoemde afzonderlijke zevende rubriek, te weten de aspecten 7.1.0 “Probleemoplossen”, 7.3.0 “Getordeerd actief zijn” en 7.4.0 “Dragen”. Nu in die zevende rubriek functiebelastinggegevens zijn opgenomen waarmee geen aspect op de FML kan corresponderen, is het ontbreken van een overeenstemmende nummering ten aanzien van deze rubriek geen onvolkomenheid.
2.12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de vermelding op het formulier Resultaat Functiebeoordeling van een ‘M’ of een ‘G’ heeft bereikt dat het aangepaste CBBS er in voorziet dat markeringen c.q. signaleringen in de stukken terecht komen, zodat deze zichtbaar worden. Ook op dit punt is met het aangepaste CBBS in zoverre dus tegemoetgekomen aan de bezwaren van de CRvB.
Daarbij overweegt de rechtbank dat er – afgezien van hetgeen hierna onder 2.13.1 wordt aangegeven – geen reden is om eraan te twijfelen dat op aspecten waar een signalering aan de orde is ook daadwerkelijk steeds een ‘M’ verschijnt. In dit kader merkt de rechtbank nog op dat blijkens verweerders toelichting ter zitting de vermelding in de functiebelastinggegevens bij een bepaald aspect van een “Bijzondere belasting” niet noodzakelijkerwijs betekent dat de normaalwaarde wordt overschreden, zodat bij een dergelijke belasting niet steeds een signalering aan de orde is en niet altijd een ‘M’ verschijnt. De rechtbank heeft geen aanleiding deze toelichting voor onjuist te houden. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat in het formulier Resultaat Functiebeoordeling bij een bepaald punt sprake kan zijn van een toelichting met de aanduiding “Bijzondere belasting”, als het een zogenaamd ‘bipolair’ punt betreft, dat wil zeggen dat de belasting voorkomt of niet voorkomt. Dat is onder meer het geval bij de diverse grepen die in de FML onder aspect 4.3 “Hand- en vingergebruik” zijn vermeld (pengreep, bolgreep, pincetgreep e.d.). Wanneer in de FML de normaalwaarde geldt, te weten dat geen specifieke beperkingen gelden bij het gebruik van handen en vingers in het dagelijks leven, dan is duidelijk dat geen sprake is van overschrijding van de normaalwaarde. Daarnaast kan bijvoorbeeld in voorkomende gevallen in het formulier Resultaat Functiebeoordeling bij het aspect 1.9.1 “Zelfstandige taakuitvoering” een “Bijzondere belasting” voorkomen beschreven als: “De invulling wordt voor een beperkt deel aan de functionaris overgelaten”, terwijl volgens de FML de normaalwaarde geldt, te weten dat geen specifieke voorwaarden gelden voor het persoonlijk functioneren in arbeid en voor de betrokken verzekerde dus geen beperking of specifieke voorwaarde aan de orde is ten aanzien van dit aspect. Het is ook in een dergelijk geval naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat met betrekking tot dit aspect van de functiebelasting geen sprake is van een overschrijding van de normaalwaarde c.q. van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde, zodat ook geen signalering of vermelding van een ‘M’ behoeft te geschieden.
2.13. De rechtbank acht het aangepaste CBBS in dit verband echter op de hierna volgende twee punten nog steeds onvoldoende inzichtelijk, controleerbaar en verifieerbaar.
2.13.1. In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat in de FML door de verzekeringsarts er voor kan worden gekozen om een normaalwaarde aan te geven, maar deze tevens te voorzien van een toelichting waarin een relevante beperking wordt aangegeven. Zo kan bijvoorbeeld in de FML onder aspect 4.9.0 de volgende beschrijving voorkomen: “Frequent reiken tijdens het werk; normaal, kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 1200 keer reiken; Toelichting Verzekeringsarts: rechts licht beperkt (ongeveer 600 keer)”. Blijkens verweerders toelichting ter zitting is er aanvankelijk voor gekozen om in een dergelijk geval bij het overeenkomende aspect in een functie op het formulier Resultaat Functiebeoordeling steeds een ‘M’ aan te geven, omdat het systeem geen beperking signaleert – er is immers een normaalwaarde aangegeven – en er dus geen geautomatiseerde vergelijking met het overeenkomende belastingaspect in de functie plaatsvindt. Zoals door verweerder ook is toegelicht ter zitting is er in oktober 2005 echter voor gekozen om in dergelijke gevallen geen signalering meer aan te geven en de ‘M’ te laten vervallen. Deze werkwijze brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat met betrekking tot een onderdeel of meerdere onderdelen van de functiebelasting sprake kan zijn van een (mogelijke) overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde, welke overschrijding echter niet (meer) zichtbaar wordt en ook niet wordt ondervangen door een nadere motivering. Indien bijvoorbeeld in een functie op het formulier Resultaat Functiebeoordeling onder aspect 4.9.0 wordt aangegeven dat frequent reiken 900 keer per uur voorkomt, verschijnt er bij dit aspect geen ‘M’, ondanks het feit dat in de FML een beperking is aangegeven zoals hiervoor weergegeven – frequent reiken kan (rechts) maximaal ongeveer 600 keer per uur – en er dus wèl sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid van de betrokken verzekerde op dat aspect. Gezien het ontbreken van een ‘M’ blijft dan ook een nadere motivering achterwege. Het CBBS is op dit punt dus nog onvoldoende inzichtelijk, verifieerbaar en controleerbaar.
De omstandigheid dat – zoals verweerder ter zitting heeft aangegeven – het niet conform de werkinstructie is dat een verzekeringsarts in een toelichting bij een normaalwaarde een beperking aangeeft, doet er niet aan af dat het laten vervallen van een ‘M’ in die gevallen waarin kennelijk niet of niet geheel volgens de instructie is gewerkt, meebrengt dat het systeem niet voldoende inzichtelijk, verifieerbaar en controleerbaar is.
2.13.2. In de tweede plaats is de rechtbank van oordeel dat de gevallen waarin het binnen het aangepaste CBBS is toegestaan een ‘M’ te veranderen in een ‘G’ en aldus een motivering achterwege te laten, niet steeds zodanig eenduidig zijn dat het voor de betrokken verzekerde, diens eventuele gemachtigde, een eventuele derde-belanghebbende en in voorkomende gevallen ook voor de rechter zonder meer duidelijk is waarom de belastbaarheid op het desbetreffende punt niet wordt overschreden.
Eén van de categorieën waarin volgens verweerder kan worden volstaan met een ‘G’ betreft het geval waarin de combinatie van de mate en het tijdsaspect (frequentie of duur) op de FML en in de functie zodanig is dat het zonder nadere toelichting voor een ieder redelijkerwijs duidelijk zal zijn dat de belasting de functie niet ongeschikt maakt. Op zichzelf acht de rechtbank een dergelijke benadering aanvaardbaar. Deze benadering sluit ook aan bij rechtspraak van de CRvB met betrekking tot het FIS, waarin werd aanvaard dat de belastbaarheid wordt aangegeven als een combinatie van een wisselende belastingfrequentie in relatie tot een wisselende intensiteit van belasting, waarbij de belastbaarheid per aspect een zekere bandbreedte kent en een bepaalde belasting van een functie als passend kan worden beschouwd als deze bestaat uit een lagere frequentie met hogere intensiteit en vice versa (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 18 juni 2002, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJ-Nummer LJN AF1657 en in RSV 2003/253). Daarbij is naar het oordeel van de rechtbank echter wel vereist dat zowel de mate als het tijdsaspect (frequentie of duur) in de FML worden vermeld ofwel op andere wijze kenbaar zijn, omdat het anders onmogelijk is om te beoordelen of de combinatie van de mate en het tijdsaspect zodanig is dat de functie duidelijk geschikt is. In het aangepaste CBBS ontbreekt echter in veel gevallen een vermelding van de mate of het tijdsaspect. Zo wordt in voorkomende gevallen bijvoorbeeld in de FML bij het aspect “Reiken” aangegeven “Normaal, kan met gestrekte arm reiken”. Blijkens verweerders toelichting ter zitting wordt bij dit aspect uitgegaan van een normale reikwijdte van 70 cm voor mannen en 60 cm voor vrouwen, inclusief een frequentie van 5 keer per minuut. Een dergelijke reikafstand en frequentie blijkt echter niet uit de FML en is in beginsel ook niet kenbaar voor anderen dan verweerder. In het door verweerder zelf vermelde en hiervoor onder 2.8.2 weergegeven voorbeeld van het aspect “Trappenlopen” wordt gesteld dat het voor een ieder duidelijk zal zijn dat uitgaande van de normaalwaarde “Kan tenminste in één keer twee trappen op en af”, inclusief een frequentie van ongeveer 5 keer per uur, een functie waarin 6 keer per uur een korte trap (5 treden) op en af wordt gelopen geschikt is. Daarbij maakt verweerder echter melding van een frequentie van 5 keer per uur die niet in de FML staat en ook in dit geval voor anderen dan verweerder niet kenbaar is. De rechtbank concludeert dan ook dat bij gebreke van vermelding in de FML van alle relevante gegevens over de mate èn het tijdsaspect (frequentie of duur) niet steeds voor een ieder duidelijk zal zijn dat de functie geschikt is, zodat verweerder in deze categorie van gevallen niet zonder meer kan volstaan met een ‘G’. Verder merkt de rechtbank nog op dat genoemde gegevens wel kenbaar zijn uit de zogenoemde Gebruikershandleiding CBBS, maar deze handleiding is niet gepubliceerd, over het algemeen niet beschikbaar voor betrokken verzekerden en overigens ook van dien aard en omvang dat van verzekerden redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat zij aan de hand daarvan nagaan of een functie geschikt is.
Andere categorieën van gevallen waarin met een ‘G’ wordt volstaan, zijn die waarin de signalering een incidentele piekbelasting betreft ten opzichte van het door de verzekeringsarts aangegeven niveau of waarin de arbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat de signalering een marginaal hogere belasting betreft ten opzichte van het door de verzekeringsarts aangegeven niveau. Ter zitting heeft verweerder, daarnaar gevraagd, aangegeven dat er geen eenduidige norm is voor de vraag wat onder een incidentele piekbelasting of marginaal hogere belasting moet worden verstaan. Soms wordt volgens verweerders toelichting voor de vraag wat een marginaal hogere belasting is een marge van 10% gehanteerd. Volgens de Gebruikershandleiding CBBS wordt van een incidentele piekbelasting gesproken indien een belasting hooguit enkele keren per dag voorkomt en er sprake is van een substantiële overschrijding van de normaalwaarde. Ook deze laatste norm komt de rechtbank niet eenduidig voor, nog daargelaten dat deze voor anderen dan verweerder in beginsel niet kenbaar is. Naar het oordeel van de rechtbank is het alleen al vanwege een gebrek aan eenduidige en kenbare normen niet steeds evident dat sprake is van een incidentele piekbelasting of een marginaal hogere belasting en kan daarom niet zonder meer worden volstaan met een ‘G’.
Daarnaast geldt in zijn algemeenheid dat de arbeidsdeskundige zelfstandig beslist of een belastingpunt blijft binnen een door een verzekeringsarts bij een belastbaarheidsaspect in de FML gegeven nadere toelichting en of een ‘M’ in een ‘G’ kan worden veranderd. Daarbij kan de arbeidsdeskundige beslissingen nemen die niet direct kenbaar en toetsbaar zijn en waarbij ook niet kan worden beoordeeld of de arbeidsdeskundige bij deze beslismomenten inderdaad op zijn eigen deskundige oordeel heeft kunnen afgaan, of dat hij ook overleg met de verzekeringsarts had moeten voeren. Daarbij tekent de rechtbank aan dat ter zitting ook is gebleken dat er soms aanzienlijk verschil van mening kan bestaan tussen arbeidsdeskundigen onderling of een ‘M’ al dan niet terecht in een ‘G’ is veranderd en of er al dan niet sprake is van marginale overschrijding van een normaalwaarde.
2.14. Wat betreft de niet-matchende punten overweegt de rechtbank dat deze in het aangepaste CBBS direct herkenbaar zijn doordat een ‘*’ wordt aangegeven. In geval van niet-matchende punten moet over het algemeen steeds een nadere toelichting bij de betreffende punten volgen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldoende tegemoetgekomen aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid. Daarbij geldt dan wel dat in beginsel niet kan worden volstaan met de vermelding ‘G’, zoals hiervoor onder 2.13.2 is overwogen.
De rechtbank merkt nog op dat haar is gebleken dat bij een niet-matchend punt soms wordt volstaan met een ‘*’, zonder vermelding van een ‘M’ of ‘G’. Dat doet zich in ieder geval voor bij de aspecten 4.1 “Dominantie” en 4.2 “Lokalisatie beperkingen”. Naar het oordeel van de rechtbank is het achterwege laten van een motivering bij deze beide aspecten in beginsel aanvaardbaar, omdat over het algemeen – behoudens specifieke omstandigheden in een concreet geval – evident zal zijn dat deze aspecten niet van belang zijn bij een beoordeling van de geschiktheid van de functies.
2.15. De categoriale toelichting van verweerder bij de aspecten van de zevende rubriek van het formulier Resultaat Functiebeoordeling, zoals weergeven onder 2.9, is naar het oordeel van de rechtbank gezien de aard en betekenis van die aspecten ook in het algemeen aanvaardbaar. Het achterwege laten van een specifieke toelichting bij die aspecten, dan wel het volstaan met een ‘G’, is daarom geen onvolkomenheid van het CBBS.
2.16. Voor zover nog gronden zijn gericht tegen het gebruik van normaalwaarden in het CBBS, merkt de rechtbank op dat onder 2.7 is aangegeven dat de CRvB in zijn uitspraken van 9 november 2004 heeft geoordeeld dat de systematiek waarbij aanwezigheid en mate van beperkingen worden bepaald door middel van een vergelijking met normaalwaarden als referentiekader, rechtens aanvaardbaar is te achten. Die gronden kunnen dus niet slagen.
2.17. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat het aangepaste CBBS op de onder 2.13.1 en 2.13.2 genoemde punten niet voldoet aan een als een toereikend aan te merken niveau van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid.
Beoordeling in het algemeen van bestreden besluiten in het licht van het aangepaste CBBS
2.18. Blijkens het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het aangepaste CBBS, waar het betreft de mogelijkheid van de arbeidsdeskundige om een ‘M’ te veranderen in een ‘G’ en waar het betreft het niet vermelden van een ‘M’ in geval de verzekeringsarts een normaalwaarde voorziet van een toelichting waarin een beperking wordt aangegeven, niet voldoet aan de eisen van inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid die aan het CBBS moeten worden gesteld.
Gelet op de uitspraken van de CRvB van 9 november 2004 betekent dit dat in die gevallen waarin blijkens het formulier Resultaat Functiebeoordeling in functies op één of meer aspecten een ‘G’ wordt aangegeven en/of waarin blijkens de FML sprake is van een normaalwaarde met toelichting, in beginsel vernietiging van het bestreden besluit zal moeten volgen wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij geldt dat voor vernietiging slechts aanleiding is indien en voor zover aan het bestreden besluit gebreken kleven die voortvloeien uit de genoemde onvolkomenheden van het CBBS en die niet uiterlijk bij dat besluit door een deugdelijke motivering zijn ondervangen. Met betrekking tot bestreden besluiten van vóór 1 juli 2005 kan er aanleiding zijn de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel of gedeeltelijk in stand te laten met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, indien verweerder het bestreden besluit in de loop van de beroepsprocedure alsnog voorziet van de ontbrekende motivering. Voor bestreden besluiten die vanaf 1 juli 2005 worden genomen geldt dat in beginsel vernietiging zal plaatsvinden zonder instandlating van de rechtsgevolgen.
2.19. De rechtbank overweegt verder dat haar is gebleken dat zich in voorkomende gevallen de situatie kan voordoen dat weliswaar op één of meer aspecten een ‘G’ is aangegeven in het formulier Resultaat Functiebeoordeling van een functie, maar dat ondanks de hiervoor genoemde onvolkomenheden van het aangepaste CBBS het voor de betrokken verzekerde, diens eventuele gemachtigde, een eventuele derde belanghebbende en de rechter toch inzichtelijk, verifieerbaar en toetsbaar is dat een functie geschikt is. Indien bijvoorbeeld bij het aspect 2.8.1 “Omgaan met conflicten” in de FML voor betrokkene een beperking is aangegeven, te weten “Beperkt, kan een conflict met agressieve of onredelijke mensen uitsluitend in telefonisch of schriftelijk contact hanteren”, met als toelichting “Incidenteel meer mogelijk”, wordt bij de functiebelastinggegevens een ‘G’ aangegeven bij het aspect 2.8.1, omschreven als “Omgaan met conflicten; Geen bijzondere belasting”. Het is naar het oordeel van de rechtbank evident en voor een ieder inzichtelijk dat een als zodanig omschreven belasting in een functie in dat geval geen overschrijding van de belastbaarheid oplevert. Indien bijvoorbeeld bij het aspect 4.19.1 “Lopen tijdens het werk” in de FML voor betrokkene een beperking is aangegeven, te weten “Licht beperkt, kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag (ongeveer 4 uren) lopen”, met als toelichting “Haalbaar indien verspreid over de gehele dag”, wordt bij de functiebelastinggegevens een ‘G’ aangegeven bij het aspect 4.19.1, omschreven als “Lopen; tijdens 3 werkuren 2 maal ongeveer 1 minuut achtereen”. Ook hier is het evident en inzichtelijk dat de belasting de beperking van betrokkene niet overschrijdt. Dat een ‘G’ in dergelijke omstandigheden niet wordt voorzien van een nadere motivering acht de rechtbank in concrete gevallen dan ook aanvaardbaar.
Hetzelfde geldt in voorkomende gevallen ten aanzien van het niet vermelden van een ‘M’ in geval de verzekeringsarts een normaalwaarde voorziet van een toelichting waarin een beperking is opgenomen. Indien bijvoorbeeld bij het aspect 4.9.0 “Frequent reiken” in de FML voor betrokkene de normaalwaarde is aangegeven, met als toelichting “Rechts licht beperkt ongeveer 600 keer”, is het voor iedereen inzichtelijk dat een belasting in een functie voor frequent reiken van 400 keer per uur geen bezwaar oplevert, ondanks het ontbreken van een ‘M’ bij dit aspect. Indien bij het aspect 2.12.0 “Specifieke voorwaarden voor het sociaal functioneren in arbeid” de normaalwaarde is aangegeven, te weten “Er gelden geen specifieke voorwaarden”, met als toelichting “Kan een beperkte mate van leidinggevende functies vervullen”, is het naar het oordeel van de rechtbank voor een ieder ook zonder signalering of vermelding van een ‘M’ inzichtelijk dat een belasting in een functie op dit aspect omschreven als “Samenwerken; Geen bijzondere belasting” geen bezwaar oplevert.
Het voorgaande leidt ertoe dat in die gevallen waarbij in de functies die bepalend zijn voor de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid uitsluitend sprake is van vermelding van een ‘G’ bij een belastingaspect en/of van een normaalwaarde met toelichting bij een belastingaspect, waarvan het evident is en voor een ieder inzichtelijk dat deze belasting geen overschrijding van de beperking van een betrokken verzekerde oplevert, de rechtbank geen aanleiding ziet vanwege genoemde onvolkomenheden van het aangepaste CBBS tot vernietiging van het bestreden besluit over te gaan. Immers, onder dergelijke omstandigheden staan de onvolkomenheden van het aangepaste CBBS niet in de weg aan de inzichtelijkheid, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van de arbeidsongeschiktheids-beoordeling in het concrete geval.
2.20. Verder zal de rechtbank in voorkomende gevallen naast de hiervoor genoemde toetsing van aspecten waar een ‘G’ is vermeld, tevens beoordelen of zich ten aanzien van die aspecten waar een ‘M’ of een niet-matchend punt is aangegeven bij de stukken een motivering bevindt ten aanzien van (al) die aspecten. Bij gebreke van een dergelijke motivering geldt dat in beginsel vernietiging van het bestreden besluit zal volgen, waarbij er ten aanzien van besluiten van vóór 1 juli 2005 aanleiding kan zijn de rechtsgevolgen geheel of gedeeltelijk in stand te laten, op gelijke wijze als overwogen onder 2.18.
De rechtbank zal in beginsel uitgaan van de juistheid van een motivering, tenzij die beargumenteerd wordt betwist of evident onjuist is.
Suggesties voor verbetering van het CBBS
2.21. Het is niet aan de rechtbank om het CBBS aan te passen. De rechtbank wil echter niet nalaten om hier de volgende drie suggesties te doen voor verbetering van het CBBS. In de eerste plaats geeft de rechtbank verweerder in overweging om de mogelijkheid om een ‘M’ in een ‘G’ te veranderen te laten vervallen en een signalering steeds van een motivering te voorzien, eventueel in (zeer) beknopte vorm of categoriaal. In de tweede plaats wijst de rechtbank er op dat de FML zou kunnen worden voorzien van alle relevante gegevens over de mate èn het tijdsaspect (frequentie of duur); een dergelijke FML heeft verweerder al tot zijn beschikking op zijn website, in de vorm van een formulier met een weergave van alle relevante gegevens van de normaalwaarden (zie: http://cba.uwv.nl/cba/opencms/ CBA/module4/11841/01.htm). In de derde plaats zou de inzichtelijkheid kunnen worden bevorderd door de motivering in geval van vermelding van een ‘M’ of een niet-matchend punt direct bij het betreffende aspect te vermelden op het formulier Resultaat Functiebeoordeling, en niet, zoals nu, in een aparte rapportage of verspreid in verschillende stukken.
Beoordeling van het bestreden besluit in deze zaak (mede in het licht van het aangepaste CBBS)
2.22. Toepassing van de beoordelingsmaatstaven zoals aangegeven onder 2.18 tot en met 2.20 leidt in deze zaak tot het volgende.
2.23. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid berust op de functies Verkoper groothandel (sbc-code 317012), Administratief medewerker (sbc-code 515080) en Portier (sbc-code 342021). Daarbij tekent de rechtbank aan dat ter zitting door verweerder is aangegeven dat de functie Vleeswarenmaker (sbc-code 271070) niet langer geschikt wordt geacht voor eiseres.
2.24. De rechtbank stelt vast dat blijkens het formulier Resultaat Functiebeoordeling in de functie Portier (functienummer 9541-1711-005) bij het aspect 5.7.0 “Boven schouderhoogte actief zijn” een ‘M’ is vermeld. De bezwaararbeidsdeskundige heeft met betrekking tot dit aspect voorafgaand aan het bestreden besluit van 8 april 2005 een motivering gegeven, te weten in de rapportage van 4 april 2005. Deze motivering is niet betwist en naar het oordeel van de rechtbank ook niet evident onjuist, zodat deze motivering voor juist wordt gehouden. Voor het overige is in de genoemde functies slechts sprake van vermelding van een ‘G’ in de zevende rubriek. Dat ten aanzien van de vermelding van een ‘G’ bij de aspecten in de zevende rubriek geen specifieke toelichting is gegeven, acht de rechtbank onder verwijzing naar overweging 2.15 aanvaardbaar. Bij het aspect 4.9.0 “Frequent reiken” heeft de verzekeringsarts de normaalwaarde aangegeven, te weten “Kan zo nodig tijdens elk uur van de werkdag ongeveer 1200 keer reiken”, met daarbij als toelichting “Rechts licht beperkt (ongeveer 600 keer)”. In de genoemde functies komt blijkens het formulier Resultaat Functiebeoordeling bij het aspect 4.9.0 uitsluitend reiken voor in een frequentie tot maximaal 90 keer per uur, zodat evident en inzichtelijk is dat de functies de belastbaarheid van eiseres niet overschrijden.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat de functies ongeschikt zijn vanwege bijzondere belastingen op het aspect 4.3 “Hand- en vingergebruik”, nu eiseres blijkens de FML geen beperkingen heeft op dit punt. De rechtbank verwijst hierbij ook naar hetgeen over dit punt is opgemerkt onder overweging 2.12. De rechtbank onderschrijft dan ook de stelling van de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 2 januari 2006 dat er bij gebreke van een beperking en een signalering vanuit kan worden gegaan dat de functies geschikt zijn. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de bezwaararbeidsdeskundige blijkens genoemde rapportage nog overleg heeft gehad met de bezwaarverzekeringsarts en dat daaruit is gebleken dat de belasting binnen de belastbaarheid van eiseres valt.
2.25. Gelet op het loon dat eiseres in de hiervoor genoemde en geschikt te achten functies zou kunnen verdienen en het door de arbeidsdeskundige berekende maatmaninkomen, heeft verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 15% vastgesteld.
De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat terecht aan eiseres WAO-uitkering is geweigerd met ingang van 4 november 2004.
2.26. Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond en is er geen reden het bestreden besluit te vernietigen.
2.27. Bij deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling
3. Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 17 mei 2006 door mr. P.J. Jansen, voorzitter, mr. M. Zijp en
mr. A.C. Loman, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Riemeijer, griffier.
griffier, voorzitter,
Tegen deze uitspraak kunnen belanghebbenden – in elk geval de eisende partij – en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.