Home

Rechtbank Alkmaar, 08-02-2012, BV3684, 14.701172.11

Rechtbank Alkmaar, 08-02-2012, BV3684, 14.701172.11

Gegevens

Instantie
Rechtbank Alkmaar
Datum uitspraak
8 februari 2012
Datum publicatie
13 februari 2012
ECLI
ECLI:NL:RBALK:2012:BV3684
Zaaknummer
14.701172.11

Inhoudsindicatie

Artikel 6 Wegenverkeerswet. Botsing met tegenligger, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. Tevens rijden onder invloed en rijden zonder motorrijbewijs. Voorwaardelijke vrijheidsstraf en werkstraf alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor een langere duur dan gevorderd.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR

Sector straf

Parketnummer : 14/701172-11 (P)

Datum uitspraak : 8 februari 2012

TEGENSPRAAK

VONNIS van de rechtbank Alkmaar, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak van het

OPENBAAR MINISTERIE

tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],

ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres en woonplaats].

1. Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 januari 2012.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte, mr. F.R. Menso, advocaat te Alkmaar, en door verdachte naar voren is gebracht.

2. De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd, dat

1.

primair

hij op of omstreeks 26 september 2010 in de gemeente Opmeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), na het gebruik van alcoholhoudende drank en/of met een te hoge snelheid voor een veilig verkeer ter plaatse, daarmede heeft gereden over de weg, de Lindengracht, en zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, bij het tegenkomen van een bestuurder van een bromfiets, welk voertuig - normaal rechts houdend - over de rijbaan van die weg reed, niet zoveel naar rechts is uitgeweken dat er voldoende ruimte tussen de door verdachte bestuurde motorfiets en die tegemoetkomende bromfiets bleef, althans niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, tengevolge waarvan hij, verdachte, tegen die bromfiets is aangereden of opgebotst, waardoor de bestuurder van de bromfiets, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een (boven)armbreuk en/of schaafwonden en/of een gescheurde milt, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

subsidiair

hij op of omstreeks 26 september 2010 in de gemeente Opmeer als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), na het gebruik van alcoholhoudende drank en/of met een snelheid die te hoog was voor een veilig verkeer ter plaatse, daarmee heeft gereden op de weg, de Lindengracht, en bij het tegenkomen van een bestuurder van een bromfiets, welk voertuig - normaal rechts houdend - over de rijbaan van die weg reed, niet zoveel naar rechts is uitgeweken dat er voldoende ruimte tussen de door verdachte bestuurde motorfiets en die tegemoetkomende bromfiets bleef, althans niet zoveel mogelijk rechts heeft gehouden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

2.

hij op of omstreeks 26 september 2010 in de gemeente Opmeer als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,55 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en verdachte dit motorrijtuig heeft bestuurd zonder rijbewijs;

3.

hij op of omstreeks 26 september 2010 in de gemeente Opmeer als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) heeft gereden op de weg, de Lindengracht, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest de rechtbank deze verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.

3. De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat het openbaar ministerie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4. Overwegingen ten aanzien van het bewijs

A. Inleiding

Op 26 september 2010 vindt op de Lindengracht in Opmeer een botsing plaats tussen een scooter en een motorrijder. Zowel de bestuurder van de scooter als de motorrijder zijn als gevolg van de botsing gewond geraakt.

De rechtbank dient te beoordelen of het ongeluk te wijten is aan de schuld van verdachte in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, dan wel of verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan gevaarzetting als bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet.

B. Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen. Hij is van mening dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Verdachte reed zonder rijbewijs, onder invloed van alcohol en is niet constant op zijn eigen weghelft gebleven. Blijkens getuigen heeft hij bovendien vol gas opgetrokken en reed hij agressief en met een te hoge snelheid.

C. Standpunt van verdachte/de verdediging

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er geen duidelijkheid bestaat over de botspositie. Zijn cliënt gaat uit van de veronderstelling dat ook de bestuurder van de scooter is uitgeweken en dat zij elkaar op het midden van de weg geraakt hebben. De raadsman benadrukt voorts dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden.

De raadsman heeft derhalve verzocht verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair ten laste gelegde. De raadsman refereert zich wat betreft de bewezenverklaring van de overige feiten aan het oordeel van de rechtbank.

D. Beoordeling van de tenlastelegging door de rechtbank

Redengevende feiten en omstandigheden

Feit 1

Bij de boordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan een ongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 komt het volgens vaste rechtspraak aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval.

Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.

Op 26 september 2010 vindt op de Lindengracht te Opmeer een botsing plaats tussen een scooter en een motorrijder . Bij dit ongeval zijn de bestuurders van beide motor-voertuigen gewond geraakt. De bestuurder van de scooter, verder ook te noemen [slachtoffer], heeft onder meer een gescheurde milt, een gebroken linkerbovenarm en een wond aan zijn onderbeen opgelopen. Verdachte heeft zijn linkerenkel en zijn rechteronderarm gebroken.

Verdachte heeft verklaard dat het ongeval zijns inziens mede is veroorzaakt doordat [slachtoffer] een auto heeft ingehaald en dientengevolge op de verkeerde weghelft heeft gereden. De rechtbank acht deze verklaring, die op geen enkele wijze steun vindt in het dossier, niet aannemelijk. De rechtbank zal om hierna te noemen redenen voor de oorzaak van het ongeval aansluiting zoeken bij de verklaring van [slachtoffer].

[slachtoffer] heeft verklaard dat hem op 26 september 2010 op de Lindengracht te Opmeer een motorrijder tegemoet reed. Deze motorrijder, die uit de Pastoor Meriusstraat kwam, bleef niet genoeg op zijn weghelft en kwam daardoor op de weghelft van [slachtoffer] terecht. [slachtoffer] realiseerde zich dat het verkeerd ging aflopen en hoopte dat de motorrijder nog zou uitwijken.Voordat hij het wist was het al gebeurd.

De verklaring van [slachtoffer] vindt bevestiging in het proces-verbaal VerkeersOngevals-Analyse waarin als beknopte ongevalsbeschrijving c.q.voorlopige hypothese wordt aangegeven dat de botsing is ontstaan doordat de motorrijder om onbekende redenen niet voldoende rechts gereden heeft waardoor deze op een tegenligger, zijnde een bromfiets is gebotst. Dit wordt bij de interpretatie en analyse aangevuld met de conclusie dat, gelet op het sporenverloop en gezien in de rijrichting van de bromfiets de botsplaats geheel was gelegen aan de uiterste rechterzijde van de rijbaan van de Lindengracht.

Ten tijde van het ongeval bevonden zich op de Lindengracht voorts twee getuigen, de heer [getuige 1] en Mevrouw [getuige 2], die het ongeval hebben gezien. Deze getuigen verklaren beiden dat verdachte, die vanuit de Pastoor Meriusstraat kwam, de bocht naar de Lindengracht te ruim nam waardoor verdachte op de verkeerde weghelft terecht kwam en tegen de hem tegemoetkomende scooter botste. De scooter schoof ten gevolge van de klap een stuk achteruit en de motorrijder kwam aan de andere kant van de weg tot stilstand. De ter plaatse gekomen verbalisanten achten de weergave van voornoemde getuigen in overeenstemming met de ter plaatse aangetroffen situatie, in het bijzonder de plaatsen waar de scooter en de motorfiets werden aangetroffen.

Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank bewezen dat verdachte niet voldoende rechts gehouden heeft waardoor hij tegen de tegemoetkomende bromfiets is aangebotst.

De rechtbank acht voorts bewezen dat verdachte op 26 september 2010 ten tijde van de aanrijding aanzienlijk onder invloed van alcohol verkeerde.

Op grond van deze vaststellingen komt de rechtbank tot de slotsom dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden en dus schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet van 1994.

Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat, nu blijkens het proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse wegens het ontbreken van sporen de gereden snelheden van beide voortuigen niet kunnen worden herleid, niet kan worden vastgesteld dat verdachte ten tijde van het ongeval met een te hoge snelheid reed.

Feit 2

Op grond van:

- de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 25 januari 2012;

- de deskundigenrapportage van het Nederlands Forensisch Instituut van

30 september 2010;

acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat hij op 26 september 2010 in de gemeente Opmeer als bestuurder van een motorrijtuig dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn bloed 1.55 milligram alcohol per millimeter bloed betrof.

Feit 3

Op grond van:

- de bekennende verklaring van verdachte op de terechtzitting van 25 januari 2012;

- het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] van 24 januari 2012;

acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat hij op 26 september 2010 in de gemeente Opmeer als bestuurder van een motorrijtuig op de openbare weg heeft gereden zonder dat aan hem daartoe een rijbewijs was afgegeven.

5. Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande dat:

1. primair

hij op 26 september 2010 in de gemeente Opmeer als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets), na het gebruik van alcoholhoudende drank, daarmede heeft gereden over de weg, de Lindengracht, en zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig en onoplettend bij het tegenkomen van een bestuurder van een bromfiets, die met dit voertuig - normaal rechts houdend - over de rijbaan van die weg reed, niet zoveel naar rechts is uitgeweken dat er voldoende ruimte tussen de door verdachte bestuurde motorfiets en die tegemoetkomende bromfiets bleef, tengevolge waarvan hij, verdachte, tegen die bromfiets is opgebotst, waardoor de bestuurder van de bromfiets, genaamd [slachtoffer], zwaar lichamelijk letsel, te weten een bovenarmbreuk en een gescheurde milt, werd toegebracht.

2.

hij op 26 september 2010 in de gemeente Opmeer als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 1,55 milligram

alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.

3.

hij op 26 september 2010 in de gemeente Opmeer als bestuurder van een motorrijtuig (motorfiets) heeft gereden op de weg, de Lindengracht, zonder dat aan hem door de daartoe bevoegde autoriteit, als bedoeld in artikel 116 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994 een rijbewijs was afgegeven voor de categorie van motorrijtuigen, waartoe dat motorrijtuig behoorde.

6. De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten, zodat dit strafbaar is.

Het bewezen verklaarde levert op:

Feit 1 primair

Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.

Feit 2

Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

Feit 3

Overtreding van artikel 107 lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

7. De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar nu niet gebleken is van enige omstandigheid die de strafbaarheid uitsluit.

8. De strafoplegging

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de feiten 1 en 2 te veroordelen tot een gevangenisstraf van 4 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, en een werkstraf voor de duur van 120 uur, alsmede een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. Voorts heeft de officier van justitie voor feit 3 een geldboete van € 250,-- geëist.

Standpunt van verdachte/de verdediging

De raadsman heeft verzocht er rekening mee te houden dat verdachte € 750,-- heeft betaald aan het waarborgfonds. Tevens heeft hij erop gewezen dat de zaak inmiddels anderhalf jaar oud is en dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor het uitoefenen van zijn werkzaamheden als ZZP-er. Om die redenen verzoekt de raadsman de rechtbank om aan verdachte een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen.

Oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan alsmede op grond van de persoon van de verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting.

De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig verkeersongeval door zeer onvoorzichtig en onoplettend te rijden op een motorfiets. Hij was onder invloed van alcohol en beschikte bovendien niet over een rijbewijs om een motorfiets te besturen. Als gevolg van het ongeval is aan het slachtoffer [slachtoffer] ernstig letsel toegebracht.

Voorts heeft de rechtbank ten nadele van verdachte acht geslagen op het op naam van verdachte staande Uittreksel Justitieel Documentatieregister d.d. 9 december 2011 waaruit blijkt dat verdachte eerder tot straffen is veroordeeld voor rijden onder invloed. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van kunnen weerhouden te recidiveren.

De rechtbank is van oordeel dat alles afwegende de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de zaak. Gelet op voornoemde omstandigheden en de ter zake geldende richtlijnen is in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging van langere duur op zijn plaats.

In het gegeven dat verdachte ten gevolge van het ongeval zelf ook ernstig gewond geraakt is en gelet op het feit dat het ongeval inmiddels geruime tijd geleden heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank aanleiding de aan verdachte op te leggen straf enigszins te matigen. De rechtbank zal aan verdachte daarom de vrijheidsstraf in geheel voorwaardelijke vorm opleggen. Daarnaast zal verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf moeten verrichten.

De ontzegging van de rijbevoegdheid zal worden gesteld op een langere duur dan gevorderd.

Op de overtreding zal een afzonderlijke sanctie worden gesteld.

9. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 62, 107, 175, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10. Beslissing

De rechtbank:

Verklaart bewezen, dat verdachte, de feiten zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZEN VERKLAARDE vermelde strafbare feit.

Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.

Veroordeelt verdachte voor de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde misdrijven tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken

Beveelt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt beslist.

Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.

Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.

Veroordeelt verdachte voor de onder feit 1 en feit 2 bewezen verklaarde misdrijven voorts tot een taakstraf voor de duur van 120 uren.

Beveelt voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht dat in plaats van de taakstraf vervangende hechtenis wordt toegepast, welke vervangende hechtenis wordt vastgesteld op 60 (zestig) dagen.

Bepaalt, dat deze taakstraf bestaat uit een werkstraf.

Ontzegt verdachte wegens het hiervoor in de rubriek BEWEZENVERKLARING onder feit 1 primair bewezen verklaarde strafbare feit de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 9 (negen) maanden.

Veroordeelt verdachte voor de onder feit 3 bewezen verklaarde overtreding tot een geldboete van € 250,-- (tweehonderdvijftig euro) bij niet betaling te vervangen door 5 (vijf) dagen hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door

mr. N. Cuvelier, voorzitter,

mr. P.H.B. Littooy en mr. M.E. Francke, rechters,

in tegenwoordigheid van mr. M. van Randeraat, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 februari 2012.