Home

Rechtbank Alkmaar, 01-05-2006, AX4720, AWB 05/1275

Rechtbank Alkmaar, 01-05-2006, AX4720, AWB 05/1275

Gegevens

Instantie
Rechtbank Alkmaar
Datum uitspraak
1 mei 2006
Datum publicatie
24 mei 2006
ECLI
ECLI:NL:RBALK:2006:AX4720
Zaaknummer
AWB 05/1275

Inhoudsindicatie

Eiseres heeft gesteld dat verweerster in haar informatieplicht ten aanzien van de voor de berekening van het verzamelinkomen relevante inkomensbestanddelen tekort is geschoten. Deze omstandigheid - indien juist - kan in zijn algemeenheid er niet toe leiden dat in strijd met de wet bepaalde inkomensbestanddelen bij de berekening van het meerinkomen buiten beschouwing worden gelaten. De door verweerster uitgegeven brochures waarin algemene richtlijnen worden aangegeven en waarin verwezen wordt naar de folder ‘Je hebt inkomsten naast je studie’ onder het kopje ‘werken tijdens je studie’ bevat geen onjuiste informatie, maar laat hooguit vragen open voor de individuele omstandigheden waarin een studerende kan verkeren en die relevant zijn voor de berekening van het meerinkomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient de student op de hoogte te zijn van de hoofdlijnen van de Wsf 2000. Ook de regeling met betrekking tot het meerinkomen behoort tot een van de hoofdlijnen van deze wet. Het had op de weg van eiseres gelegen om nadere informatie in te winnen bij verweerster omtrent de mogelijke gevolgen van haar vermogen voor haar toetsingsinkomen, en niet te blijven uitgaan van haar interpretatie van de algemene informatie uit verweersters brochure.

Uitspraak

Rechtbank Utrecht

Sector Bestuursrecht

Enkelvoudige kamer

UITSPRAAK

op grond van artikel 8:66 van de Algemene wet bestuursrecht

Reg.nr: WSFBSF 05/1275

Inzake: [eiseres], wonende te Utrecht, eiseres.

tegen: De hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep, verweerster.

1. Aanduiding bestreden besluit

Het besluit van verweerster van 28 april 2005.

2. Zitting

Datum: 30 maart 2006.

Eiseres is verschenen bij gemachtigde mr. [gemachtigde] vader van eiseres.

Verweerster is verschenen bij mr. [gemachtigde], werkzaam bij verweerster.

3. Ontstaan en loop van het geding

Eiseres heeft in het verleden studiefinanciering krachtens de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ontvangen.

Verweerster heeft bij brief van 13 november 2004 aan eiseres meegedeeld dat eiseres in het jaar 2001 meerinkomen heeft gehad.

Bij besluit van 18 januari 2005 heeft verweerster een vordering wegens meerinkomen over het jaar 2001 vastgesteld van € 2.471,64. Tevens is hierbij een Openbaarvervoerboete (OV-boete) van € 690,12 over het jaar 2001 vastgesteld.

Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 22 februari 2005, door verweerster ontvangen op 24 februari 2005, bewaar gemaakt.

Bij besluit van 28 april 2005 heeft verweerster het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit is namens eiseres bij brief van 5 juni 2005, door de rechtbank ontvangen op 7 juni 2005, beroep ingesteld. Bij brief van 1 juli 2005 heeft de gemachtigde de gronden ingediend.

Verweerster heeft bij brief van 14 september 2005 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

4. Motivering

4.1. In dit geding dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerster terecht en op goede gronden de vordering van € 2.471,64 wegens meerinkomen over het jaar 2001 en de daarbij vastgestelde OV-boete van € 690,12 heeft gehandhaafd.

4.2. In artikel 3.17, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat indien een studerende in een kalenderjaar meerinkomen heeft, dit tot een vordering van de IB-Groep op de studerende leidt. Meerinkomen is het toetsingsinkomen, verminderd met een vrije voet naar de maatstaf van

1 januari 2001 van € 9.110,64. Bij de berekening van het toetsingsinkomen is artikel 3.9, eerste lid, tweede en derde volzin, en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

In artikel 3.17, tweede lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat het toetsingsinkomen het totaal is van:

a. het loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 verminderd met de ingehouden loonbelasting en premies volksverzekeringen en de door de werkgever en de werknemer verschuldigde premie voor de verzekering ingevolge de Ziekenfondswet,

(…) en

f. het voordeel uit sparen en beleggen bedoeld in hoofdstuk 5, van de Wib 2001.

In artikel 3.17, zevende lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat indien een studerende in een kalenderjaar meerinkomen heeft, die studerende aan de IB-Groep verschuldigd is:

a. een bedrag ter grootte van het meerinkomen, met dien verstande dat dit bedrag niet groter kan zijn dan het bedrag van de met betrekking tot dat kalenderjaar door die studerende ontvangen beurs, en

b. voor iedere maand waarin hij op enig moment beschikte over de reisvoorziening, het bedrag gelijk aan eentwaalfde deel van de waarde van de reisvoorziening, bedoeld in artikel 5.3, tweede lid,, vermenigvuldigd met het aantal maanden waarover met inachtneming van het vijfde lid het toetsingsinkomen is berekend.

4.3. Het bestreden besluit is gebaseerd op het standpunt van verweerster dat in overeenstemming met de wettelijke bepalingen tot de in het geding zijnde vordering is besloten. Het bedrag dat mag worden bijverdiend is een harde grens. Verweerster is van mening dat de toepassing van de hardheidsclausule uitsluitend mogelijk is in een zeer bijzondere situatie, waarbij het de studerende onmogelijk is geweest om de bijverdiensten te staken of het studiefinancieringtijdvak in te korten.

In de situatie van eiseres is volgens verweerster van dergelijke omstandigheden niet gebleken. Voorts heeft verweerster aangevoerd dat in brochures, onder andere de brochure “Informatie voor studenten met bijverdiensten” uit 2001, voldoende bekendheid is gegeven aan regelingen die van toepassing zijn op studenten met bijverdiensten en dat een studerende er zelf voor dient te zorgen dat hij/zij zich op de hoogte stelt van de relevante informatie, inclusief wet- en regelgeving.

4.4. Namens eiseres is gesteld dat zij, gelet op destijds door verweerster in algemene brochures verstrekte informatie, erop heeft mogen vertrouwen dat het voordeel uit sparen en beleggen niet van invloed was op het bepalen van het toetsingsinkomen en voor het recht op studiefinanciering. De brochures ‘Instroomwijzer’ en ‘Je studeert in het hoger onderwijs’ hebben volgens eiseres geen vermelding van de diverse inkomstenbronnen die het toetsingsinkomen mede bepalen. Er wordt in beide brochures onder het kopje ‘Werken naast je studie’ alleen verwezen naar de website van de IB-Groep en de folder ‘Je hebt inkomsten naast je studie’. Omdat eiseres niet werkte en er alleen verwezen werd naar inkomsten uit arbeid, was er volgens gemachtigde ook geen aanleiding om verder te informeren.

Voorts is namens eiseres gesteld dat de termijn waarop de vordering is ingesteld onredelijk laat is en dat verweerster deze vordering, net zoals zij gebruikelijk is te doen, binnen anderhalf jaar na het betreffende kalenderjaar had moeten opleggen.

Ten slotte is namens eiseres gesteld dat verweerster geen gehoor heeft gegeven aan het in bezwaar gedane verzoek om te worden gehoord op het bezwaar.

4.5.1. Niet in geschil is en ook de rechtbank neemt als vaststaand aan dat het toetsingsinkomen van eiseres over 2001 conform de wettelijke voorschriften is vastgesteld. Dit betekent dat verweerster terecht een vordering wegens meerinkomen heeft vastgesteld van € 2.471,64. Gelet op het bepaalde in artikel 3.17, zevende lid, onder b, van de Wsf 2000 heeft verweerster bij de vaststelling van het meerinkomen tevens een OV-boete vastgesteld van € 690,12 (12 x 57,51) over het jaar 2001.

4.5.2. Eiseres heeft gesteld dat verweerster in haar informatieplicht ten aanzien van de voor de berekening van het verzamelinkomen relevante inkomensbestanddelen tekort is geschoten. Deze omstandigheid - indien juist - kan in zijn algemeenheid er niet toe leiden dat in strijd met de wet bepaalde inkomensbestanddelen bij de berekening van het meerinkomen buiten beschouwing worden gelaten. De door verweerster uitgegeven brochures waarin algemene richtlijnen worden aangegeven en waarin verwezen wordt naar de folder ‘Je hebt inkomsten naast je studie’ onder het kopje ‘werken tijdens je studie’ bevat geen onjuiste informatie, maar laat hooguit vragen open voor de individuele omstandigheden waarin een studerende kan verkeren en die relevant zijn voor de berekening van het meerinkomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep dient de student op de hoogte te zijn van de hoofdlijnen van de Wsf 2000. Ook de regeling met betrekking tot het meerinkomen behoort tot een van de hoofdlijnen van deze wet. Het had op de weg van eiseres gelegen om nadere informatie in te winnen bij verweerster omtrent de mogelijke gevolgen van haar vermogen voor haar toetsingsinkomen, en niet te blijven uitgaan van haar interpretatie van de algemene informatie uit verweersters brochure.

4.5.3. Wat betreft de namens eiseres naar voren gebrachte stelling dat de vordering over het jaar 2001 onredelijk laat is vastgesteld overweegt de rechtbank het volgende. Uit artikel 3.17, eerste lid, eerste volzin, van de Wsf 2000 volgt dat indien er sprake is van meerinkomen, dit leidt tot een vordering van verweerster op de studerende. Nu in voornoemd artikel niets is bepaald omtrent de termijnen waarbinnen de vordering moet worden opgelegd, dient naar het oordeel van de rechtbank aansluiting te worden gezocht bij de verjaringstermijnen van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank acht in het onderhavige geval artikel 306 van het BW van toepassing, omdat de vordering uit meerinkomen een op zichzelf staande rechtsvordering vormt. Ingevolge deze bepaling verjaart de vordering door verloop van twintig jaren. Nu verweerster met haar besluit van 18 januari 2005 de vordering over het jaar 2001 op eiseres heeft vastgesteld, is van verjaring geen sprake. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerster om het toetsingsinkomen van eiseres vast te stellen afhankelijk is van de gegevens van de Belastingdienst die eerst het verzamelinkomen over een kalenderjaar dient vast te stellen. De vaststelling van dit verzamelinkomen door deze dienst en vervolgens het vaststellen van het toetsingsinkomen door verweerster heeft in het onderhavige geval drie jaar in beslag genomen. Deze periode is naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig lang dat verweerster niet meer in redelijkheid haar vordering wegens meerinkomen kon instellen.

4.5.4. Het namens eiseres gevoerde betoog dat verweerster de hoorplicht jegens eiseres heeft geschonden faalt. De rechtbank overweegt hiertoe dat in artikel 7.2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat voordat een bestuursorgaan op het bezwaar beslist, het belanghebbenden in de gelegenheid stelt te worden gehoord. In artikel 7.3 van de Wsf 2000 is dit artikel echter niet van toepassing verklaard. Hieruit volgt dat verweerster een hoorzitting achterwege heeft kunnen laten.

4.6. De rechtbank concludeert dat verweerster terecht en op goede gronden de vordering van

€ 2.471,64 wegens meerinkomen over het jaar 2001 en de daarbij vastgestelde OV-boete van

€ 690,12 heeft vastgesteld. Het beroep is ongegrond. De rechtbank ziet bij deze uitkomst geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

5. Beslissing

De rechtbank,

- verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gewezen door mr. G.W.J. Harten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van H. Zonneveld, als griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2006 door voornoemde rechter, in tegenwoordigheid van de griffier.

De griffier, De rechter,

Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beroepschrift en een kopie van de uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht. In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.