Home

Rechtbank Alkmaar, 18-03-2003, AF5922, WW44 03/294

Rechtbank Alkmaar, 18-03-2003, AF5922, WW44 03/294

Gegevens

Instantie
Rechtbank Alkmaar
Datum uitspraak
18 maart 2003
Datum publicatie
18 maart 2003
ECLI
ECLI:NL:RBALK:2003:AF5922
Zaaknummer
WW44 03/294

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Rechtbank Alkmaar

Sector Bestuursrecht

Voorzieningenrechter

UITSPRAAK d.d. 18 maart 2003

op grond van artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht

Reg.nr: WW44 03/294

Inzake: de verenigingen "Bedrijvenvereniging Huiswaard-Overstad, "Vereniging van Eigenaren Binnenstad Alkmaar" en "Winkeliersvereniging Binnenstad Alkmaar", alle gevestigd te Alkmaar, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Dynamis P&A Retail Vastgoed Managers B.V.", gevestigd te Utrecht, verzoekers,

tegen: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, verweerder.

1. Aanduiding bestreden besluit

Het besluit van verweerder van 19 februari 2003.

2. Zitting

Datum: 10 maart 2003.

Verzoekers zijn, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen, vertegenwoordigd door mr. A. ten Veen, advocaat te Amsterdam. Namens verzoekers zijn als deskundigen verschenen C.J.D. van Gijn en J. Verwaaijen.

Verweerder is, daartoe eveneens ambtshalve opgeroepen, verschenen, vertegenwoordigd door drs. J.C.M. Cox, G.J. Engberts, L.F.M. Kempers, allen ambtenaar van de gemeente, en C.G. van Vliet, wethouder, bijgestaan door mr. O.H. Minjon, advocaat te Alkmaar. Namens verweerder zijn als deskundigen verschenen J. Glaubitz, H.A.L. van Hoof en R. Romijn.

Verder is verschenen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "AZ Vastgoed B.V.", vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn en mr. I. van Wijngaarden, beiden advocaat te Amsterdam. Namens vergunninghoudster zijn als deskundigen verschenen B. Brayé, W.J. Vermeulen en A. van Kuijk.

3. Ontstaan en loop van het geding

Bij aanvraag van 20 juni 2001, door verweerder ontvangen op 2 juli 2001, heeft AZ Vastgoed B.V. verzocht om vergunning voor het bouwen van een voetbalstadion (13.500 plaatsen) met commerciële ruimten en/of bedrijfsruimten (gebouw A, B, C en D), een cascovergunning voor het bouwen van commerciële ruimten en/of bedrijfsruimten (gebouw E, F, G, H en J), een parkeergarage, een stallingsruimte voor (brom)fietsen en het verlenen van vrijstelling voor de aanleg van 1.250 extra parkeerplaatsen, op het perceel kadastraal bekend gemeente Alkmaar, sectie F, nummers 5492, 6736 en 6825, plaatselijk bekend Smaragdweg te Alkmaar.

Bij besluit van 22 oktober 2002 heeft verweerder ten behoeve van dit bouwplan onder een aantal nader omschreven voorwaarden vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening alsmede bouwvergunning verleend.

Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bezwaar gemaakt.

Bij besluit van 19 februari 2003, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder, voorzover hier van belang, onder aanpassing van de voorwaarden die zijn verbonden aan de vrijstelling die hij bij zijn besluit van 22 oktober 2002 heeft verleend, het bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 6 maart 2003, bij de rechtbank ontvangen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Eveneens bij brief van 6 maart 2003, bij de rechtbank ontvangen op dezelfde datum, hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Bij brieven van 5 maart 2003 en 6 maart 2003, aangevuld bij brief van 9 maart 2003, hebben respectievelijk verweerder en vergunninghoudster in de met deze procedure samenhangende procedure met het registratienummer 03/223, die met deze procedure gelijktijdig ter zitting is behandeld, nadere stukken ingezonden.

4. Motivering

4.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voorzover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

4.2. Bij uitspraak van 29 november 2002, registratienummer 02/1202, heeft de voorzieningenrechter, beslissend op een door verzoekers ingediend verzoek om voorlopige voorziening, het primaire besluit van verweerder van 22 oktober 2002 geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar.

Met het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening beogen verzoekers te bereiken dat de schorsing van dat besluit, met de daarin bij de beslissing op bezwaar van 19 februari 2003 aangebrachte wijzigingen, voortduurt totdat op het tegen dat besluit ingestelde beroep is beslist.

4.3. Ter motivering van hun verzoek om voorlopige voorziening hebben verzoekers verwezen naar hun beroepschrift, dat een groot aantal beroepsgronden bevat.

Uit het verhandelde ter zitting is evenwel naar voren gekomen dat verzoekers bij de huidige stand van zaken zich uitsluitend niet met de beslissing op bezwaar kunnen verenigen vanwege de omstandigheid dat, naar zij stellen, de voorwaarden die aan de vrijstelling zijn verbonden met betrekking tot de invulling van de gethematiseerde grootschalige detailhandel waarin het bouwplan voorziet, welke voorwaarden, zoals die bij de beslissing op bezwaar zijn komen te luiden, op zichzelf hun instemming hebben, mogelijk in strijd zijn met de Mededingingswet.

De conclusies van het Kolpron-rapport, op basis waarvan verweerder zich bij het opstellen van de ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening op het standpunt heeft gesteld dat de vestiging van grootschalige detailhandel ter plaatse niet zal leiden tot duurzame ontwrichting van het voorzieningenpatroon in de overige retailclusters in Alkmaar, hebben verzoekers als zodanig niet meer bestreden. Alhoewel volgens hen in het Kolpron-rapport een aantal cijfers te rooskleurig is ingeschat, hebben zij ter zitting verklaard dat indien nauwgezet erop wordt toegezien dat wordt vastgehouden aan de thematisering van de grootschalige detailhandel ter plaatse, kan worden vermeden dat het voorzieningenpatroon elders duurzaam zal worden ontwricht.

4.4. De voorzieningenrechter ziet zich thans geplaatst voor de vraag of het hierboven genoemde geschilpunt inzake de Mededingingswet het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit rechtvaardigt. Zij overweegt hierover het volgende.

4.4.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Mededingingswet (hierna: de Wet) zijn verboden overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.

Verzoekers hebben zich op het standpunt gesteld dat een bouwvergunning en een terzake genomen beslissing op bezwaar in beginsel niet vallen onder het begrip overeenkomst als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet, maar dat dit in dit geval anders is, omdat de onderhavige beslissing op bezwaar, met name voorzover het betreft de aanpassing van de voorwaarden die zijn verbonden aan de vrijstelling met betrekking tot de invulling van de gethematiseerde grootschalige detailhandel, een uitwerking is van hetgeen alle betrokken partijen - verzoekers, de gemeente Alkmaar, vergunninghoudster, de Stichting AZ en de van gemeentewege aangestelde bemiddelaars - op 31 januari 2003 zijn overeengekomen, het zogenoemde principe-akkoord. Aangezien dit akkoord, aldus verzoekers, zonder meer een overeenkomst is als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet, betekent dit volgens hen dat ook de beslissing op bezwaar onder de reikwijdte van dit artikellid valt.

Dit betoog van verzoekers slaagt niet, reeds omdat de totstandkoming van een beslissing op bezwaar niet afhankelijk is van het aanwezig zijn van wilsovereenstemming tussen de diverse betrokken partijen, maar de uitkomst vormt van de uitoefening van een publiekrechtelijke bevoegdheid. Een beslissing op bezwaar kan daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet worden aangemerkt als een overeenkomst als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wet. Dat uit het principe-akkoord, dat overigens (nog) niet heeft geleid tot een definitief akkoord, blijkt dat de betrokken partijen zich kunnen verenigen met bepaalde onderdelen van de, nadien opgestelde, beslissing op bezwaar, maakt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders.

4.4.2. Onder de hierboven geschetste omstandigheden ziet de voorzieningenrechter onvoldoende aanleiding om ten aanzien van het bestreden besluit een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe moet dan ook worden afgewezen.

4.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

5. Beslissing

De voorzieningenrechter,

- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af

Aldus gewezen door mr. M. Zijp, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Matiasen, als griffier.

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.