Home

Parket bij de Hoge Raad, 18-09-2018, ECLI:NL:PHR:2018:1014, 17/01030

Parket bij de Hoge Raad, 18-09-2018, ECLI:NL:PHR:2018:1014, 17/01030

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
18 september 2018
Datum publicatie
19 september 2018
ECLI
ECLI:NL:PHR:2018:1014
Formele relaties
Zaaknummer
17/01030

Inhoudsindicatie

Conclusie AG m.b.t. witwassen. Geld - middellijk of onmiddellijk - van misdrijf afkomstig? Verklaring verdachte over herkomst geld + mogelijkheid tot verificatie van die verklaring. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.

Conclusie

Nr. 17/01030

Mr. A.J. Machielse

Zitting: 18 september 2018 (bij vervroeging)

Conclusie inzake:

[verdachte] 1

1. Het gerechtshof Den Haag heeft verdachte op 10 februari 2017 voor: witwassen veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van een maand.

2. Mr. G.N. Weski, advocaat te Rotterdam, heeft cassatie ingesteld. Mrs. R.J. Baumgardt en P. van Dongen, advocaten te Rotterdam, hebben een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie dat in verschillende onderdelen uiteenvalt.

3. Het hof heeft bewezenverklaard dat:

“hij op tijdstippen in de periode van 18 februari 2006 tot en met 23 juni 2006, te Leiden en te Nieuw-Vennep en te Zoeterwoude, en te Hoogstraten (België) heeft witgewassen, immers heeft hij, verdachte

- onderstaande voorwerpen voorhanden gehad en omgezet

immers heeft hij verdachte, telkens een contant geldbedrag op 18 februari 2006, € 14.700,-: 20 februari 2006, € 6.000,-; 6 maart 2006, € 6.000,-: 8 april 2006, € 14.000,-: tussen 8 april 2006 en 24 april 2006, €20.000,-: 24 april 2006, € 5.300,-; 8 mei 2006, € 14.000,- en 23 juni 2006, € 10.000,- contante betalingen voor een boot direct besteed aan

- een boot, merk Campion Chase 910i SC,

terwijl verdachte wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf”

4.1. Het eerste onderdeel van het middel keert zich tegen de bewezenverklaring voor zover die inhoudt dat het geld onmiddellijk of middellijk van misdrijf afkomstig was. Mede gelet op hetgeen de verdediging omtrent de herkomst van het geld heeft aangevoerd is de bewezenverklaring ontoereikend gemotiveerd. Verdachte heeft wel degelijk verklaard over de - legale - herkomst van het geld en de reden om de aankoopsom voor de nog in aanbouw zijnde boot in gedeelten te voldoen, alsmede voor het feit dat hij geldbedragen in een kluis in België bewaarde.

4.2. De Wet melding ongebruikelijke transacties2 (Wet MOT) die tot 1 augustus 2008 heeft gegolden, strekte ertoe de mogelijkheden voor effectief optreden tegen witwassen van uit criminele activiteiten afkomstige gelden en waarden te verbeteren.3 Artikel 8 van de Wet MOT stelde een AMvB in het vooruitzicht waarin categorieën transacties worden genoemd als indicatoren aan de hand waarvan kon worden beoordeeld of de transactie als een ongebruikelijke transactie moest worden aangemerkt. De Indicatorenlijst ongebruikelijke transacties4 noemt als transacties waarbij melding verplicht is:

"Transacties waarbij voertuigen, schepen, kunstvoorwerpen, antiquiteiten, edelstenen, edele metalen, sieraden of juwelen verkocht worden tegen geheel of gedeeltelijke contante betaling waarbij het contant te betalen gedeelte gelijk is aan dan wel meer bedraagt dan € 15.000."

Het bedrag van € 15.000 sluit aan bij de Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (91/308/EEG). Uiteindelijk zijn deze indicatoren opgenomen in de bijlage bij het Uitvoeringsbesluit Wet melding ongebruikelijke transacties en Wet identificatie bij dienstverlening5, welk besluit heeft gegolden tot 1 augustus 2008.

4.3. Het hof heeft in een "Nadere bewijsoverweging" onder meer het volgende overwogen:

“Uit wettige bewijsmiddelen in het onderliggende strafdossier volgt dat de verdachte een boot heeft gekocht ter waarde van € 142.000,- bij [A] te Zoeterwoude-Rijndijk. Een andere boot die ten naam gesteld was van medeverdachte [medeverdachte 1] , is daarbij ingeruild voor een bedrag van € 52.000,- waardoor er een nog te betalen bedrag resteerde van € 90.000,-.

De verdachte heeft in de periode van 18 februari 2006 tot en met 23 juni 2006 genoemd resterend bedrag betaald door middel van een aantal contante betalingen.

Het hof stelt vast dat de verdachte de betaling van het geldbedrag van € 90.000,- in een paar maanden tijd, telkens contant en in delen onder de zogenaamde MOT grens (Meldingsplicht ongebruikelijke transacties) heeft verricht. De verdachte heeft verklaard bekend te zijn met de MOT-regeling.

Het bedrag van € 90.000,- heeft verdachte in een kluis in België bewaard. Dit valt op aangezien verdachte als belastingadviseur in loondienst in Nederland werkte en daar zijn salaris giraal kreeg uitgekeerd.

Gelet op deze feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien is het hof van oordeel dat aan stap (i) is voldaan; het aannemen van een vermoeden van witwassen jegens de verdachte is gerechtvaardigd.

Vervolgens is het (stap ii) aan de verdachte om een verklaring te geven over de herkomst van de door hem in de ten laste gelegde periode verrichte contante betalingen.

De verdachte heeft -kort samengevat- verklaard dat de ten laste gelegde door hem betaalde contante geldbedragen afkomstig zijn uit zijn privé vermogen. Hij heeft verklaard dat hij destijds als fiscaal jurist een riant salaris genoot. Zo heeft hij verklaard dat zijn bruto jaarsalaris € 130.000,- tot € 140.000,- bedroeg en dat hij daarnaast nog € 30.000,- tot € 40.000,- bruto aan neveninkomsten ontving. Hij heeft tevens verklaard dat hij ook geldelijke vergoedingen kreeg voor werkzaamheden die hij voor vrienden en kennissen deed.

Bij de politie is de verdachte voorgehouden dat een bankafschrift van 25 maart 2008 van zijn bankrekening een salaris laat zien van € 2.724,33. Hem wordt gevraagd of dit zijn gehele salaris is. Verdachte antwoordde daarop dat zijn salaris beduidend hoger is en dat hij naar zijn eerdere verklaring verwijst. Deze eerdere verklaring betreft een schriftelijke verklaring van verdachte die hij tijdens zijn verhoor van 21 november 2008 aan de politie heeft overhandigd. In verband met de hem toegebrachte schade als gevolg van een zoeking in zijn kantoor en de daarop volgende schorsing als werknemer heeft verdachte geschreven dat hij de toekomstige inkomsten op grond van zijn partner benoeming per 1 juli 2009 misloopt en dat hij ‘normaal’ over het afgelopen jaar een bonus van € 50.000,- ontvangt. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft verdachte verklaard dat de bonus tussen € 30.000 en € 50.000,-- per jaar bedraagt en dat hij al zijn geld op een bank in Nederland kreeg gestort, maar wel eens geld naar de bank of de kluis in België bracht. Ten slotte heeft verdachte ter terechtzitting in hoger beroep een kopie salarisstrook van december 2008 (ruim twee jaar na aankoop van de boot derhalve) overgelegd waarop een maandsalaris van € 6.661,- bruto staat.

Ondanks een eerdere toezegging van de kant van verdachte dat hij inzicht zou geven in zijn inkomsten in de ten laste gelegde periode en ondanks het feit dat door het hof ter terechtzitting van 2 december 2016 is aangegeven dat het hof niet beschikt over relevante salarisstroken en bonusspecificaties van de verdachte, is door of namens de verdachte het eerder toegezegde inzicht niet verschaft. Dit bevreemdt het hof, temeer nu de verdachte onder meer in zijn appelschriftuur alsook ter terechtzitting in hoger beroep van 5 december 2016, heeft verklaard te beschikken over relevante stukken en deze naar eigen zeggen ter terechtzitting in eerste aanleg ter inzage heeft aangeboden aan de rechtbank.

Dat hij dat daadwerkelijk heeft gedaan, blijkt overigens niet uit de processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg. Voor wat betreft de bewering dat de verdachte naast zijn vaste maandelijkse inkomen neveninkomsten genoot en vergoedingen kreeg van vrienden en familie overweegt het hof voorts dat ook deze verklaring niet onderbouwd is met enig relevant stuk of gegeven.

Al met al heeft de verdachte naar het oordeel van het hof onvoldoende inzicht gegeven omtrent de herkomst van de bewezenverklaarde geldbedragen die hij heeft aangewend voor de aankoop van de genoemde boot, die als concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand als volslagen onwaarschijnlijk is aan te merken. Gelet op alle voornoemde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat er in redelijkheid geen andere conclusie mogelijk is dan dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen en de boot die is daarmee is betaald onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat de verdachte daarvan op de hoogte was."

4.4. Uit de bewijsmiddelen waarop het hof de bewezenverklaring heeft doen steunen is af te leiden dat verdachte de boot voor € 142.000 heeft gekocht en dat hij € 90.000 in contanten heeft betaald. Het verschil werd overbrugd door inruil van een andere boot van medeverdachte [medeverdachte 1] .

Aldus is sprake van een ongebruikelijke transactie die in verband pleegt te worden gebracht met witwassen.

Dan mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld. Als verdachte er niet in slaagt een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring te geven over die herkomst is het oordeel van de feitenrechter dat het niet anders kan zijn dan dat het door verdachte aangewende geldbedrag - middellijk of onmiddellijk - van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist niet onbegrijpelijk.6 Als verdachte daarentegen wel een verklaring geeft die aan deze eisen tegemoet komt ligt het op de weg van het OM om die verklaring te onderzoeken. Maar dat ook dan nog iets van verdachte kan worden verwacht acht ik niet uitgesloten. Als verdachte zelf de sleutel in handen heeft die nodig is om een voorstelling van zaken te kunnen verifiëren en het OM niet beschikt over mogelijkheden zonder die sleutel toegang te krijgen tot die gegevens, kan de verklaring die verdachte heeft gegeven voor de herkomst van de voorwerpen weer niet verifieerbaar worden. Anderzijds mag niet te gemakkelijk van verdachte worden gevergd dat hij zelf de eigen verklaringen verifieert. Kortom, naar mijn indruk mag niet enkel uit het feit dat verdachte niet sua sponte het bewijs aanlevert voor een verklaring die voor het OM gemakkelijk te onderzoeken is worden afgeleid dat er geen sprake meer is van een verifieerbare verklaring. Verdachte heeft beweerd dat hij indertijd een riant salaris verdiende en daarnaast nog bruto inkomsten had. Die verklaring is concreet, niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijk en gemakkelijk verifieerbaar. Het OM kan immers de belastinggegevens van verdachte opvragen. Dat heeft het OM kennelijk nagelaten.

Het hof heeft geconstateerd dat de verdachte de toezegging heeft gedaan om inzicht te geven in zijn inkomsten niet is nagekomen. Naar mijn mening doet dat echter niet af aan het feit dat de bal bij het OM lag en dat het voor het OM niet moeilijk moet zijn geweest om de beweringen van verdachte te onderzoeken.

Ook de andere omstandigheden die het hof bij zijn conclusie dat de behoorlijke bedragen in contant geld die verdachte heeft aangewend om een boot te kopen, onmiddellijk of middellijk van enig misdrijf afkomstig waren, heeft betrokken zijn naar mijn mening onvoldoende om af te wijken van het stappenplan dat in de rechtspraak is ontwikkeld. Daarom kan het arrest naar mijn mening niet in stand blijven.

Ik maak daarbij wel de kanttekening dat de aankoop van een boot met contant geld wel degelijk witwassen indiceert.

4.5. De pleitnota van hoger beroep houdt ook een uiterst subsidiair verzoek in om de personen voor wie verdachte betaalde opdrachten uitvoerde als getuigen ter zitting te horen als het hof niet tot vrijspraak zou besluiten. Het hof heeft verdachte veroordeeld en daarom had het hof - zoals ook het middel betoogt - een beslissing op dit verzoek moeten nemen. Zo een beslissing ontbreekt. Ook dat maakt dat het bestreden arrest voor vernietiging in aanmerking komt.

Naar mijn oordeel zijn de twee hiervoor besproken onderdelen van het middel gegrond.

5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Den Haag teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG