Home

Parket bij de Hoge Raad, 03-01-2017, ECLI:NL:PHR:2017:32, 16/01571

Parket bij de Hoge Raad, 03-01-2017, ECLI:NL:PHR:2017:32, 16/01571

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
3 januari 2017
Datum publicatie
7 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:PHR:2017:32
Formele relaties
Zaaknummer
16/01571

Inhoudsindicatie

OM-cassatie. Beklag, beslag, art. 94a Sv. Proportionaliteit en subsidiariteit. HR herhaalt ECLI:NL:HR:2015:2881. Het oordeel van de Rechtbank dat de voortzetting van het beslag op de bestelauto niet in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.

Conclusie

Nr. 16/01571 B

Zitting: 3 januari 2017

Mr. A.E. Harteveld

Conclusie inzake:

[klager]

  1. De rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 20 november 2015 het namens de klager ingediende beklag ex art. 552a Sv gegrond verklaard en daarbij de teruggave aan hem gelast van een bestelauto, merk Ford, type Transit Connect, met kenteken 05-VFL-7.

  2. Tegen deze beschikking is door de officier van justitie, mr. A. Bernsen, cassatieberoep ingesteld.

  3. De plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant, mr. R.A.E. van Noort, heeft een middel van cassatie voorgesteld.

  4. Het middel

4.1. Het middel richt zich tegen de gegrondverklaring van het beklag met de klacht dat het oordeel van de rechtbank dat het handhaven van het beslag, gelet op het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit, niet noodzakelijk is, onbegrijpelijk, althans ontoereikend gemotiveerd is.

4.2. De bestreden beschikking houdt, voor zover van belang, het volgende in:

“De rechter stelt vast dat er in het onderhavig geval sprake is van conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. Gebleken is dat er jegens klager een gerede verdenking bestaat van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd dan wel een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet op de omstandigheden van het geval acht de rechtbank het niet hoogst onwaarschijnlijk dat in een latere strafprocedure de strafrechter komt tot het opleggen van een verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Gelet op het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit, acht de rechtbank het handhaven van het beslag met betrekking tot de bestelauto niet noodzakelijk. Derhalve zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren.

DE BESLISSING:

De rechtbank verklaart het klaagschrift gegrond en gelast de teruggave van:

• een bestelauto van het merk Ford, type Transit Connect, voorzien van kenteken [AA-00-BB], aan [klager], klager.”

4.3.

De rechtbank heeft blijkens haar hiervoor weergegeven overwegingen vastgesteld dat er sprake is van een conservatoir beslag ex art. 94a Sv1 en vervolgens heeft zij de daarvoor geldende (juiste) maatstaf aan haar oordeel ten grondslag gelegd en deze niet onbegrijpelijk toegepast.2 Over de door de rechtbank gehanteerde maatstaf wordt ook niet geklaagd in het middel.

4.4.

De toepasselijke maatstaf van art. 94a Sv sluit niet uit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.3 Zoals ik reeds eerder heb betoogd in mijn conclusie (ECLI:NL:PHR:2013:1683) vóór HR 7 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:38, meen ik dat slechts in uitzonderlijke gevallen sprake is van onrechtmatig conservatoir beslag op grond van disproportionaliteit, gelet op het belang dat met het conservatoire beslag wordt gediend. De rechtbank heeft door te overwegen dat “gelet op het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit het handhaven van het beslag met betrekking tot de bestelauto niet noodzakelijk [is]” kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat in het onderhavige geval het door de klager gestelde belang van inbreuk op zijn eigendomsrecht zwaarder dient te wegen dan het strafvorderlijk belang bij voortduring van het beslag. De rechtbank heeft vervolgens echter niet aangeduid welke kennelijk zwaarder wegende belangen van de klager dan in het geding zijn en waarom het strafvorderlijk belang daarvoor moet wijken. Door aldus te oordelen is de rechtbank niet zonder meer begrijpelijk tot de conclusie gekomen dat voortzetting van het beslag niet in overeenstemming is met vorenbedoelde eisen. Daarbij neem ik in ogenschouw dat de officier van justitie in raadkamer heeft aangevoerd dat de klager de huurder was van de woning waar de hennepkwekerij is aangetroffen en dat sprake is van een wederrechtelijk voordeel van ruim € 58.000,-. Daartegenover staat dat de verdediging slechts heeft aangevoerd dat het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel aan de hoge kant is en dat de klager de bestelbus nodig heeft voor zijn werk. Van de rechtbank mag worden verlangd dat zij blijk geeft van een zorgvuldige belangenafweging door aandacht te besteden aan de bijzonderheden van het geval en daarbij helder motiveert waarom de persoonlijke belangen van de klager in casu zwaarder dienen te wegen dan het strafvorderlijk belang bij handhaving van het beslag. De motivering van de rechtbank schiet dus tekort.4

4.5.

Het middel is gegrond.

5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot zodanige beslissing met betrekking tot verwijzen of terugwijzen als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG