Home

Parket bij de Hoge Raad, 05-04-2016, ECLI:NL:PHR:2016:476, 14/02293

Parket bij de Hoge Raad, 05-04-2016, ECLI:NL:PHR:2016:476, 14/02293

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
5 april 2016
Datum publicatie
14 juni 2016
ECLI
ECLI:NL:PHR:2016:476
Formele relaties
Zaaknummer
14/02293

Inhoudsindicatie

Valsheid in geschrift, art. 225.1 Sr. Levert het kopiëren en/of inscannen van barcodes met de bedoeling deze aan te wenden om producten te verkrijgen voor een lagere dan de werkelijke prijs valsheid in geschrift op? ’s Hofs kennelijke oordeel dat een uit een streepjescode en voorzien van een getallenreeks bestaande barcode(sticker) kan worden aangemerkt als een geschrift a.b.i. art. 225 Sr, geeft mede gelet op de wetsgeschiedenis niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Verdachte heeft producten gekocht, waarbij hij een barcode behorend bij een soortgelijk maar goedkoper product heeft geplakt over de streepjescode van een duurder product, welk product hij bij de kassa ter betaling aanbood. Zodoende verkreeg hij de gekochte producten voor een lagere dan de werkelijke prijs. In de woning en schuur van verdachte en op diens computer zijn diverse (sticker)vellen met barcodes en bestanden bevattende barcodes behorend bij producten aangetroffen. ’s Hofs oordeel dat verdachte de bij hem aangetroffen barcodes valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst a.b.i. art. 225.1 Sr, geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd.

Conclusie

Nr. 14/02293

Zitting: 5 april 2016

Mr. Hofstee

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. De verdachte is bij arrest van 22 april 2014 door het gerechtshof Den Haag wegens 1. ‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’, 2. ‘opzettelijk een geschrift, als bedoeld in art. 225, eerste lid, Sr, voorhanden hebben, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’, 3. ‘medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd’ en 4. ‘oplichting, meermalen gepleegd’, veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren.

2. Namens de verdachte heeft mr. J.Y. Taekema, advocaat te Den Haag, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.

3. Omdat het tweede middel zich keert tegen ’s hofs verwerping van het niet-ontvankelijkheidsverweer dat namens de verdachte in hoger beroep is gevoerd en in het onderhavige verband het meest verstrekkend is, bespreek ik dit middel als eerste. Het middel bevat de klacht dat het hof bij de beslissing op het gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweer blijk heeft gegeven van een te beperkte en daarmee onjuiste rechtsopvatting, door - bij de bijzondere omstandigheden van het geval - onvoldoende gewicht toe te kennen aan het proces-verbaal van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg, waardoor het arrest niet, althans niet zonder meer, begrijpelijk is gemotiveerd.

4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging, als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg, slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een goede procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.1

5. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep op 10 januari 2012 is het ontbreken van een proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg alsook de afwezigheid van een bewijsmiddelenbijlage behorend bij het vonnis expliciet aan de orde gesteld door de voorzitter van de strafkamer, die toen opmerkte dat het hof in ieder geval niet over deze beide stukken beschikte.2 Blijkens de processen-verbaal van de daaropvolgende terechtzittingen heeft het verweer van de verdediging zich vervolgens toegespitst op het ontbreken van andere stukken aan het procesdossier, en is met betrekking tot het ontbreken van het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg en de bewijsmiddelenbijlage slechts in algemene zin aangevoerd dat dit zou moeten leiden tot bewijsuitsluiting respectievelijk tot vrijspraak. (Ik kom daarop onder 7 terug). Niet heeft de verdediging in dat verband een beroep gedaan op het bepaalde van art. 422 Sv, noch bevat de cassatieschriftuur een klacht met als strekking dat het arrest van het hof mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg terwijl het aldaar verhandelde niet aan het hof bekend kan zijn geweest wegens het ontbreken van het genoemde zittingsverbaal.

6. Uit vooral de processen-verbaal van de terechtzittingen in hoger beroep van 14 januari 2014 en 8 april 2014, en de bij die gelegenheden overgelegde pleitaantekeningen, blijkt dat door en namens de verdachte uitvoerig is uiteengezet dat de verdediging niet beschikte over een volledig procesdossier en welke consequenties daaraan verbonden zouden moeten worden. Zo heeft de raadsman op de terechtzitting van 14 januari 2014 het volgende naar voren gebracht:

“II. Ter zake de bewezenverklaring dient het navolgende te worden opgemerkt

Bij vonnis van de Meervoudige Kamer van de Rechtbank Rotterdam d.d. 13 september 2006 is cliënt ter zake de aan hem ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest.

Tegen genoemd vonnis is namens cliënt, door zijn raadsvrouwe in eerste instantie, op 25 september 2006 beroep aangetekend daar cliënt zich niet kan verenigen met de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten noch met de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf. Bij faxbericht van 25 september 2006 heeft ondergetekende zich ter zake het hoger beroep bij Uw Gerechtshof en het Ressortsparket gesteld.

Eerst in november 2011 mocht ondergetekende zijdens het Ressortsparket ontvangen de dagvaarding ter zake de zitting van het Gerechtshof d.d. 10 januari 2012 te 14.30 uur. Bij genoemde dagvaarding waren gevoegd het vonnis van 13 september 2006, een verkort proces-verbaal zitting d.d. 30 augustus 2006 slechts betrekking hebbende op de ontnemingsvordering, een uittreksel documentatieregister d.d. 9 augustus 2006 en processenverbaal van de politie.

Lezing van het bestreden vonnis d.d. 13 september 2006 (pagina 4) levert direct het inzicht op dat het proces-verbaal van de zitting van de Meervoudige Kamer van de Rechtbank Rotterdam d.d. 30 augustus 2006 ontbreekt. In het vonnis staat vermeld “Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is verhandeld komt naar voren". Ook het bewijsmiddelenoverzicht ontbreekt bij genoemd vonnis.

Bij brief aan het Ressortsparket d.d. 30 december 2011, met afschrift van gelijke datum aan het Gerechtshof, heeft de verdediging het Openbaar Ministerie een limitatieve opsomming gegeven van de ontvangen stukken betreffende de zaak van cliënt met parketnummer 765074-05 en expliciet aangegeven welke stukken ontbraken en expliciet verzocht om het persoonsdossier van cliënt, [verdachte] , met een overzicht van de dwangmiddelen, proces-verbaal van aanhouding, bevel inverzekeringstelling, eventueel verhoor inverzekeringstelling, machtiging tot binnentreden in woning, eventueel verslag van binnentreden in woning, afstandsverklaring van eventuele goederen en bewijzen van ontvangst teruggave en een index van de processen-verbaal (productie 1 + 2).

In reactie op genoemde brief en afschrift aan het Gerechtshof, reageerde Uw Gerechtshof bij monde van [betrokkene 8] op 5 januari 2012 telefonisch dat de verdediging over dezelfde stukken beschikte als het Gerechtshof en de advocaat-generaal (productie 3).

Ter zitting werd van de zijde van het Gerechtshof en van de zijde van het Openbaar Ministerie aangegeven dat, in weerwil van de wet (artikel 33 Strafvordering), welke voorschrijft dat stukken verschaft dienen te worden aan de verdediging/verdachte en ondanks het expliciete verzoek bij brief d.d. 30 december 2011 om onder andere het persoonsdossier en overzicht dwangmiddelen en beslag dossier, de raadsman verwezen naar de griffie teneinde stukken in te zien.

Tevens gaf Uw Gerechtshof opdracht aan het Openbaar Ministerie tot het laten opmaken van een reclasseringsrapportage en de bewijsmiddelenbijlage behorende bij het vonnis d.d. 13 september 2006 te verstrekken aan het Gerechtshof en raadsman.

Op 1 mei 2012 verbleef de verdediging ter bestudering van de stukken zoals in het bezit van het Gerechtshof anderhalf uur ter griffie van Uw Gerechtshof, maar ook bij Uw Gerechtshof werden niet aangetroffen het persoonsdossier van cliënt, [verdachte] , noch stukken betreffende het beslag, dat wil zeggen:

- geen overzicht dwangmiddelen;

- geen verificatie en informatiestaat;

- geen proces-verbaal aanhouding;

- geen bevel tot inverzekeringstelling;

- geen proces-verbaal verhoor inverzekeringstelling;

- geen eventuele verlenging inverzekeringstelling;

- geen bericht optreden raadsman/raadsvrouwe;

- geen bericht vroeghulp reclassering/jeugdzorg;

- geen machtiging binnentreden in een woning;

- geen verslag binnentreden in een woning;

- geen afstandsverklaring;

- geen ontvangstbewijs.

Wel wist de verdediging nog te achterhalen een drietal processen-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming betreffende de panden [c-straat 1] te Rotterdam, [b-straat 1] te Schiedam, en [a-straat 1] te Schiedam en een mapje met beslagstukken parketnummer 765074-05 betreffende de [b-straat 1] te Schiedam en de [a-straat 1] te Schiedam.

Uit het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname, aan welke een beslaglijst is gehecht gedateerd 20 december 2005, blijkt dat op 20 december 2005 een doorzoeking heeft plaatsgevonden in het pand [a-straat 1] te Schiedam, waarbij aanwezig waren de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] . Uit het beslagmapje, 765074-05, waarin gevoegd de kennisgeving inbeslagname ter zake een scanner, administratieve bescheiden waaronder barcodes van Media Markt, Gamma en Ikea, rode map met folders, barcodes en aankoopbonnen, barcodes en flash card, computer zonder merk, zwarte etui met barcodes, raamrolhorren, registratiebewijs snelle motorboot (2x), donkerblauwe rolgordijnen, rails paneelgordijnen, blijkt echter in tegenstelling tot genoemd proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagname dat de inbeslagname heeft plaatsgevonden door opsporingsambtenaar [verbalisant 7] te Schiedam op 20 januari 2006.

Nu in de zaak van cliënt, [verdachte] , blijkens een omslagmapje in het dossier van Uw Gerechtshof, cliënt in verzekering is gesteld c.q. in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in de periode 6 maart 2006 tot en met 9 maart 2006, en de door cliënt afgelegde verklaringen alle zijn afgelegd in die periode, is het persoonsdossier van belang om te kunnen verifiëren of genoemde verklaringen binnen de grenzen der wet zijn verkregen. Nu het overzicht van de dwangmiddelen ontbreekt, geen sprake is van een proces-verbaal aanhouding, noch van een bevel tot inverzekeringstelling, noch van een verhoor inverzekeringstelling, noch van een eventuele verlenging van de inverzekeringstelling en bericht van optreden raadsman ontbreekt, dienen de verklaringen van cliënt te worden uitgesloten van het bewijs.

Nu ter zake de in beslag genomen goederen/bescheiden in de woning [a-straat 1] te Schiedam en de [b-straat 1] te Schiedam in het dossier geen sprake is van een machtiging tot binnentreden, noch van een verslag tot binnentreden, en ook uit hoofde van de zich in het dossier bevindende stukken sprake is van een discrepantie ter zake de datum van de inbeslagneming: te weten proces-verbaal van doorzoeking d.d. 20 december 2005 versus kennisgevingen inbeslagname d.d. 20 januari 2006, dienen de in beslag genomen bescheiden, goederen en computerbestanden op basis waarvan de verhoren van de verschillende verdachten c.q. getuigen hebben plaatsgevonden te worden uitgesloten van het bewijs nu de rechtmatigheid van de inbeslagname van genoemde goederen/bescheiden niet is te controleren. Derhalve uitsluiting van de in beslag genomen bescheiden/goederen van het bewijs en de daaruit verkregen vruchten bij de verhoren.

Als laatste een opmerking over het bewijsmiddelenoverzicht zoals verstrekt door het Openbaar Ministerie en door Uw Gerechtshof verstrekt aan de verdediging bij brief d.d. 22 oktober 2013. Ter zitting van Uw Gerechtshof d.d. 10 januari 2012 gaf de Voorzitter van het Gerechtshof aan niet te beschikken over het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg noch over de bewijsmiddelenbijlage behorende bij het vonnis (pagina 3 proces-verbaal zitting 10 januari 2012 en vonnis d.d. 13 september 2006, pagina 4, tweede zin ‘bewijsmotivering’). Het op 22 oktober 2013 zijdens de advocaat-generaal geproduceerde bewijsmiddelen/betreft niet de door het Gerechtshof ter zitting van 10 januari 2012 gememoreerde bewijsmiddelenbijlage behorende bij het vonnis d.d. 13 september 2006.

Het zijdens het Openbaar Ministerie verstrekte bewijsmiddelenoverzicht, betreft het bewijsmiddelenoverzicht van de zaak van [betrokkene 4] c.q. op basis van het dossier van [betrokkene 4] , zoals navraag bij de raadsman van [betrokkene 4] , mr Jhingoer, leerde. Dat hier geen sprake is van de bewijsmiddelenbijlage behorende bij het vonnis d.d. 13 september 2006 blijkt onder andere uit de aanhef van het stuk ‘oplichting bij meerdere bedrijven’, zoals Media Markt, Ikea, Makro, Praxis en Gamma, terwijl de dagvaarding van [verdachte] slechts de bedrijven vermeld als Media Markt en Praxis, terwijl de dagvaarding in de zaak van [betrokkene 4] meer feiten en meer bedrijven betrof. Ook de vermelding dat de medeverdachte [betrokkene 4] in hoger beroep op 29 mei 2009 veroordeeld werd tot 12 maanden waarvan 4 voorwaardelijk, bewijzen evident dat het bewijsmiddelenoverzicht zoals in oktober 2013 verstrekt niet de bewijsmiddelenbijlage is behorende bij het vonnis van cliënt d.d. 13 september 2006.

Verder heeft de verdediging moeten constateren dat in het bewijsmiddelenoverzicht zoals geproduceerd door het Ressortsparket verwezen wordt naar pagina’s welke niet in het bezit zijn van de verdediging/niet verstrekt zijn aan de verdediging en die ook niet ter inzage lagen/zijn gegeven aan de verdediging op 1 mei 2012.

Het is op basis van het voorgaande dat de verdediging Uw Gerechtshof verzoekt, in verband met het ontbreken van het persoonsdossier en machtiging binnentreden en verslag binnentreden en discrepantie tussen data inbeslagname, 20 december 2005, en/of 20 januari 2006, het bewijs ter zake in beslag genomen goederen/bescheiden en het daaruit voortvloeiende bewijs, alsmede de verhoren van cliënt uit te sluiten van het bewijs en cliënt vrij te spreken van de ten laste gelegde feiten. Een verdachte heeft niet alleen recht op processtukken (artikel 33) Strafvordering, maar zeker op processtukken welke Uw Gerechtshof benodigt voor een rechterlijke beslissing (artikel 49a Strafvordering).”

7. Het is wel duidelijk dat tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep het dossier verre van compleet bleek en dat de aanlevering van stukken bepaald niet vlekkeloos was verlopen. Het is daarom niet verwonderlijk dat de advocaat-generaal na de inhoudelijke behandeling van de zaak en het pleidooi er op de terechtzitting 14 januari 2014 uiteindelijk toch maar voor koos om het hof om aanhouding te vragen opdat de ontbrekende processtukken alsnog aan de verdediging verstrekt konden worden, welk verzoek door het hof werd toegewezen. Het vervolg komt aan de orde in het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 april 2014:

“De raadsman voert hierop het woord overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen.

De advocaat-generaal deelt hierop mede:

Ik heb opdracht gegeven om de door de raadsman genoemde stukken aan de verdediging te verstrekken. Ik ben ervan uitgegaan dat de stukken in de doos door de desbetreffende medewerker zijn gecontroleerd. Ik zie de stukken uit de doos nu voor het eerst. Ik had deze misschien eerder moeten bekijken. Ik concludeer nu dat de door de raadsman genoemde stukken niet in de doos en dus niet in het dossier zitten.

De voorzitter deelt mede dat ook het hof niet beschikt over bedoelde stukken.

De advocaat-generaal voert hierna het woord en draagt de vordering voor.

De advocaat-generaal vordert dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren. Ter toelichting op de vordering deelt de advocaat-generaal mede:

Helaas is het een bekend fenomeen bij oude zaken, met meerdere verdachten, dat stukken wegraken. De vraag is nu welke conclusie moet worden verbonden aan het ontbreken van de stukken. Mijns inziens dient te worden volstaan met strafvermindering.

De advocaat-generaal legt vervolgens de op schrift gestelde vordering aan het gerechtshof over.

De raadsman deelt mede:

Mijns inziens dienen alle verklaringen die mijn cliënt in de periode van 6 maart 2006 tot en met 9 maart 2006 tegenover de politie heeft afgelegd te worden uitgesloten van het bewijs. Dit standpunt heb ik reeds ingenomen op de terechtzitting van 14 januari 2014. Ik verwijs naar de door mij op die zitting overgelegde pleitaantekeningen. Tevens dienen de resultaten van de doorzoeking te worden uitgesloten van het bewijs. Ook voor wat betreft dit standpunt verwijs ik naar de door mij op de zitting van 14 januari 2014 overgelegde pleitaantekeningen. De conclusie luidt dat mijn cliënt moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.”

8. De raadsman heeft blijkens zijn bij déze gelegenheid overgelegde pleitaantekeningen het hof primair verzocht het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte, nu het Openbaar Ministerie niet had voldaan aan het verzoek van het hof om de ontbrekende stukken aan de verdediging te verschaffen, en subsidiair gevraagd over te gaan tot uitsluiting van het bewijs en vrijspraak van de tenlastegelegde feiten zoals eerder bepleit op de terechtzitting van 14 januari 2014.

9. Het hof heeft in het bestreden arrest, voor zover voor de beoordeling van het tweede middel van belang, het volgende overwogen:

“Gevoerde verweren

Op de terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2014 is de behandeling van de zaak aangehouden en heeft het hof de advocaat-generaal verzocht een kopie van de door de raadsman in zijn aan het hof overgelegde pleitaantekeningen genoemde ontbrekende processtukken aan de verdediging te verstrekken. Op de terechtzitting in hoger beroep van 8 april 2014 is gebleken dat het openbaar ministerie wel stukken heeft verzonden naar de verdediging, doch dat dit niet de stukken zijn waar de raadsman om heeft gevraagd. Die stukken bevinden zich evenmin in het dossier van het hof.

De raadsman heeft gesteld dat de verdediging reeds sedert 2011 pogingen heeft gedaan om over een aantal cruciale stukken van het dossier de beschikking te krijgen en dat nu slechts nog kan worden geconcludeerd dat de desbetreffende stukken aan het dossier ontbreken. Nu het openbaar ministerie voorts niet heeft voldaan aan het op de terechtzitting in hoger beroep van 14 januari 2014 door het hof gedane verzoek, heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat, in verband met het ontbreken van het persoonsdossier van de verdachte, de machtiging tot binnentreden en het verslag van binnentreden, en de in zijn pleitnotities genoemde discrepantie met betrekking tot de datum van inbeslagname, het bewijs ter zake de in beslag genomen goederen en bescheiden en het daaruit voortvloeiende bewijs alsmede de verhoren van de verdachte, moeten worden uitgesloten van het bewijs en dat de verdachte dientengevolge moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.

Het hof overweegt het volgende.

Het ontbreken van de door de raadsman in zijn pleitaantekeningen genoemde stukken vormt weliswaar een verzuim, maar naar het oordeel van het hof niet een zodanig verzuim dat dit dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van de verdachte. Daarvoor is alleen plaats in het geval dat het verzuim of een samenstel daarvan daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging- belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijk behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het hof is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval niet is gebleken.

Met de raadsman is het hof van oordeel dat de door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Niet is gebleken dat de politie de verdachte voorafgaand aan het eerste verhoor ten aanzien van de ten laste gelegde feiten heeft gewezen op zijn recht om met een advocaat te kunnen spreken, zodat het hof ervan uitgaat dat in strijd is gehandeld met de eisen die voortvloeien uit de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak Salduz (EHRM 27-11-2008, 36391/02, EHRC 2009/7) en de daarop gebaseerde jurisprudentie van de Hoge Raad. Het consultatierecht geldt ook voor zaken waarin de verhoren hebben plaatsgevonden vóórdat de Hoge Raad het arrest van 30 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH3081, heeft gewezen. De door de verdachte tegenover de politie afgelegde verklaringen zullen derhalve niet voor het bewijs worden gebruikt.

Na uitsluiting van het bewijs van de politieverhoren van de verdachte resteert naar het oordeel van het hof evenwel voldoende wettig en overtuigend bewijs voor de- ten laste gelegde feiten. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat de resultaten van de doorzoekingen voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Tijdens doorzoekingen onder leiding van de rechter-commissaris zijn goederen en bescheiden in beslag genomen op grond van in het Wetboek van Strafvordering neergelegde bevoegdheden. Niet is aangevoerd en evenmin is gebleken dat het optreden van de rechter-commissaris onrechtmatig is geweest. De rechtmatige basis van de doorzoekingen komt, nu deze blijkens het daarvan opgemaakte en bij de stukken bevindende processen-verbaal onbetwist formeel hebben plaatsgevonden onder leiding van een rechtercommissaris, niet te ontvallen door het ontbreken van een machtiging tot en een verslag van binnentreden. Het ontbreken van deze stukken vormt wel een verzuim waarmee het hof rekening zal houden bij het bepalen van de aan de verdachte op te leggen straf.

De door de raadsman genoemde discrepantie met betrekking tot de datum van inbeslagname beschouwt het hof als een kennelijke verschrijving. Dit behoeft niet te leiden tot bewijsuitsluiting.”

10. Het hof heeft het niet-ontvankelijkheidsverweer kennelijk aldus verstaan dat dit betrekking heeft op gestelde vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek en heeft derhalve de maatstaf van art. 359a Sv toegepast. Daarvan uitgaande heeft het hof geoordeeld dat dit vormverzuim niet van dien aard is dat het moet leiden tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging van de verdachte. Op grond van al het voorgaande geeft dat oordeel niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting, is het niet onbegrijpelijk en is het toereikend gemotiveerd.

11. Ten overvloede merk ik op dat het ontbreken van een proces-verbaal van de terechtzitting tot nietigheid van het onderzoek ter terechtzitting leidt indien de verdachte in enig belang is geschaad.3 Ik meen dat daarvan in het onderhavige geval geen sprake is, nu de verdachte en zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep het woord hebben gevoerd en het hof het vonnis waarvan beroep heeft vernietigd, waarbij ik in aanmerking heb genomen hetgeen in hoger beroep door de verdediging ter zake is aangevoerd en dat, als gezegd, namens de verdachte niet wordt geklaagd dat het arrest van het hof mede is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.

12. Het tweede middel faalt.

13. Het eerste middel keert zich met rechts- en motiveringsklachten tegen de bewezenverklaringen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten en de kwalificaties daarvan (‘valsheid in geschrift, meermalen gepleegd’, respectievelijk ‘het voorhanden hebben van een geschrift, terwijl hij weet dat dit geschrift bestemd is voor gebruik als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd’). De daaraan ten grondslag gelegde opvatting luidt als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de barcodes en barcodestickers, ofwel streepjescodes, waar het in deze zaak om gaat en die zijn opgeslagen in computerbestanden dan wel zijn afgedrukt op papier- en stickervellen, bestaan uit een aantal verticale dunnere en dikkere lijnen naast elkaar, met daaronder vaak een serie getallen. Het hof is bij de bewezenverklaringen en/of de kwalificatiebeslissingen ten onrechte tot de (impliciete) beslissing gekomen dat dergelijke barcodes en barcodestickers kunnen worden aangemerkt als geschriften in de zin van art. 225 Sr en dat de (afgedrukte) barcodes vals zijn. Voorts bevatten de bewijsmiddelen te dien aanzien geen, althans onvoldoende, redengevende feiten en omstandigheden die de bewezenverklaringen kunnen dragen. De barcodes die in de computerbestanden en op papier- of stickervellen zijn aangetroffen, blijken volgens de bewijsmiddelen (bijvoorbeeld bewijsmiddel 15) slechts gekopieerd of gescand van bestaande, in dit geval goedkopere producten. Het hof heeft verzuimd te motiveren waarom na het scannen van deze streepjescodes en/of het afdrukken daarvan, de streepjescodes vals zouden zijn en waarom sprake zou zijn van een geschrift. Immers, een kopie van een (bestaande) code is niet zonder meer als vals te bestempelen en een scan en/of afdruk is niet zonder meer als geschrift aan te merken. Daaruit vloeit voort dat de hier bedoelde bewezenverklaringen en/of kwalificatiebeslissingen evenmin begrijpelijk en toereikend zijn gemotiveerd, aldus de steller van het middel.

14. Art. 225 Sr luidt, voor zover hier relevant:

“1. Hij die een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk opmaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, wordt als schuldig aan valsheid in geschrift gestraft, met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.

2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die opzettelijk gebruik maakt van het valse of vervalste geschrift als ware het echt en onvervalst dan wel opzettelijk zodanig geschrift aflevert of voorhanden heeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.”

15. Het hof heeft ten laste van de verdachte, voor zover voor de beoordeling van het eerste middel van belang, bewezenverklaard dat:

“1.

hij in de periode van 1 juni 2004 tot en met september 2005 te Schiedam meermalen, telkens een (of meer) barcode(s) en/of- barcodesticker(s), behorend bij een (of meer) goed(eren), verkrijgbaar bij winkelbedrijven, te weten Media Markt Saturn Holding B.V. en Praxis, elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst,

immers heeft hij, verdachte, telkens toen en daar valselijk een (of meer) van die barcode(s) en/of barcodesticker(s)

ø gekopieerd op een (of meer) sticker- en/of papiervel(len) en/of

ø ingescand en opgeslagen in een (of meer) computerbestand(en) en/of uitgeprint op een (of meer) sticker- en/of papiervel(len),

zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;

2.

hij, op 20 december 2005, te Schiedam, opzettelijk een (of meer) vals(e) of vervalst(e) barcode(s) en/of barcodesticker(s), elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, voorhanden had, terwijl hij wist dat die geschriften bestemd waren voor gebruik als ware zij echt en onvervalst, en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, een (of meer) barcode(s) en/of barcodesticker(s), behorend bij een (of meer) goed(eren), verkrijgbaar bij winkelbedrijven

- gekopieerd heeft op een (of meer) sticker- en/of papiervel(len) en/of

- ingescand en opgeslagen heeft in een (of meer) computerbestand(en) en/of uitgeprint heeft op een (of meer) sticker- en/of papiervel(len);”

16. Deze bewezenverklaringen steunen op de twintig bewijsmiddelen die zijn weergegeven in de bijlage behorend bij het arrest. Daarvan geef ik de volgende weer:

“5. Een geschrift, zijnde een proces-verbaal d.d. 14 maart 2006 van de politie Rotterdam-Rijnmond. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (relaas proces-verbaal voorin het proces-verbaal betreffende de zaak "Praxis Rotterdam" in het onderzoek Udina):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

In de woning aan de [a-straat 1] te Schiedam werden op 20 december 2005, onder goedcode F.F1.10, twee raamrolhorren van het merk Bruynzeel in beslag genomen.

Ik stelde een onderzoek in. Ik zag dat beide raamrolhorren in de originele, afgesloten verpakking verpakt waren. Ik zag dat op deze verpakking een sticker met streepjescode voorzien van het nummer 8711452622659 bevestigd was. Ik zag dat deze geplakt was over een andere streepjescode, te weten 8711452622765, die gedrukt was in de originele verpakking. (blz. 2)

In de woning aan de [a-straat 1] te Schiedam werden op 20 december 2005, onder goedcode F.F1.8, tevens twee rolgordijnen van het merk Praxis, maat 210 cm bij 180 cm, kleur blauw, voorzien van een schulprand, in beslag genomen. Ik stelde een onderzoek in. Ik zag dat beide rolgordijnen in de originele, afgesloten verpakking verpakt waren. Ik zag dat op deze verpakkingen een sticker met streepjescode voorzien van het nummer 8711452622659 bevestigd was. Ik zag dat deze geplakt was over een andere streepjescode, te weten 8711216293545, die gedrukt was in de originele verpakking. (blz. 2)

In de woning aan de [a-straat 1] te Schiedam werden op 20 december 2005, onder goedcode A.A6.4, tevens vijf kassabonnen in beslag genomen. Dit betroffen kassabonnen afkomstig van de vestiging Praxis gelegen aan de Keileweg 11 te Rotterdam, afgegeven op de nader genoemde data waarbij de volgende nader genoemde goederen gekocht werden:

- 6 juli 2005 te 13.32 uur: raamrolhor 63x150 a 28,95

- 8 juli 2005 te 17.26 uur: 2 x raamrolhor 63x150 a 28,95-

- 1 juli 2005 te 13.21 uur: raamrolhor 63x150 a 28,95

- 18 juli 2005 te 12.47 uur: 2 x raamrolhor a 28,95

- 18 juli 2005 te 12.43 uur: 2 x raamrolhor a 28,95 (blz. 3)

In de woning aan de [a-straat 1] te Schiedam werden op 20 december 2005, onder goedcode A.A1.2, een plastic mapje met zes losse stickers aangetroffen met daarop de streepjescode met nummer 8711452622659. Op dit mapje is met een stift het woord 'Bruinzeel' geschreven. (blz. 3).

8. Een geschrift, zijnde een proces-verbaal d.d. 14 maart 2006 van de politie Rotterdam-Rijnmond. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (relaas proces-verbaal blz 4. voorin het proces-verbaal betreffende de zaak "Praxis Rotterdam" in het onderzoek Udina):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Op 20 december 2005 werd een doorzoeking verricht in de kelderbox behorende bij de woning gelegen aan de [b-straat 1] te Schiedam. Dit was de woning van [betrokkene 1] , zwager van [verdachte] . Tijdens de doorzoeking werden goederen aangetroffen waarbij, ter hoogte van de originele streepjescodes, restanten van stickers en lijm zichtbaar was. Dit betrof de volgende goederen, die onder genoemde codes in beslag werden genomen:

- tuinverlichting Thunder Lightning Besselink Mini (C.Cl.6)

- tuinverlichting Thunder Lightning Besselink Rond (C.Cl.6)

- tuinverlichting Massive Led (C.cr.7) (blz. 4)

9. Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 januari 2006 van de politie Rotterdam-Rijnmond, voorzien van documentcode 0 601180-800.OIG. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 114 e.v. van het algemeen proces-verbaal in het onderzoek Udina):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Op 5 januari 2006 werd een computer, voorzien van het beslagnummer A.A1.3 voor onderzoek aangeboden. Ik heb een onderzoek ingesteld naar de aanwezige documenten op de harde schijven van de computer.. Hier werden door mij een groot aantal Word-documenten aangetroffen. Uit deze documenten zijn door mij de documenten met daarin afgebeeld barcodes geselecteerd. Als bijlage 1 is bij dit proces-verbaal gevoegd een overzicht van de Worddocumenten met daarop barcodes afgebeeld.

10. Een geschrift, als bijlage 1 gevoegd bij het onder 9 genoemde geschrift, waaruit blijkt dat door de verdachte meerdere documenten, met daarin barcodes afgebeeld, zijn opgeslagen in 2005. Het houdt voorts onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 140 van het algemeen procesverbaal in het onderzoek Udina):

Laatst opgeslagen door: [verdachte] Bestand gemaakt: 30 juni 2005

Bruinzeel deur

Streepjescode: 8711452622659

11. Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 januari 2006 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 323/2005, voorzien van documentcode 0601120800.OIG. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 56 e.v. van het proces-verbaal betreffende de zaak "Praxis Rotterdam" in het onderzoek Udina):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Op 5 januari 2006 werd een computer, voorzien van het beslagnummer A.A1.3 voor onderzoek aangeboden. Ik heb onderzoek ingesteld naar de data aanwezig op de CD-rom, aangetroffen in de DVD-speler van voornoemde in beslag genomen computer. Ik zag dat op de CD-rom een 54-tal Word-documenten stonden opgeslagen. Hierna worden in dit proces-verbaal deze Word-documenten weergegeven.

agina A: Pagina E: Pagina F: Pagina G: Pagina- CC: Pagina HH: Pagina II:

Pagina A: streepjescode 8711465100953

Pagina E : streepjescode 8711465550178

Pagina F: streepjescode 8711465550215

Pagina G: streepjescode 8711238172132

Pagina CC: streepjescode 8711465751100

Pagina HH: streepjescode 8711465550826

Pagina II: streepjescode 4007871182565

Allen opgeslagen door [verdachte] in augustus 2004.

12. Een geschrift, zijndeeen proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 januari 2006 van de politie Rotterdam- Rijnmond met nr. 2006018080-2, voorzien van documentcode 0601160900.G01. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 103 e.v. van het algemeen proces-verbaal in het onderzoek Udina):

als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :

Sinds enkele maanden heb ik ruzie met [verdachte] . Voordat ik ruzie met hem kreeg had ik goed contact met hem. Ik ben ook bij hem thuis geweest in zijn woning in Schiedam. [verdachte] vertelde mij dat bijna alles in zijn woning middels fraude was verkregen. Hij heeft mij uitgelegd en laten zien hoe hij dat doet. Hij heeft in zijn woning een computer staan. Met deze computer maakt hij streepjescodes van goederen aan. Deze streepjescodes print hij uit op stickervellen. Met deze stickervellen gaat [verdachte] naar de winkel en hij plakt ze dan op soortgelijke artikelen, die echter vele malen duurder zijn. Daarna rekent hij de goederen bij de kassa af, voor een veel lagere prijs dan dat het product in werkelijkheid kost. [verdachte] heeft ook een speciaal apparaatje waarmee hij verpakkingen kan openen, zonder dat de verpakking beschadigt. In de winkel opent hij dan de verpakking en hij plakt vervolgens een thuis uitgeprinte streepjescode van een goedkoper artikel op het product. Daarna sluit hij de verpakking en rekent dan af bij de kassa. [verdachte] heeft mij gezegd dat hij op deze wijze dure geheugenkaarten voor computers bij de Media Markt in heel Nederland kocht. Later werden deze geheugenkaarten, voor de echte prijs, weer teruggebracht bij verschillende Media Markten in Nederland. De thuis uitgeprinte streepjescode werd dan voor teruggave verwijderd. De geheugenkaarten werden door de Media Markt terug genomen. [verdachte] heeft dit tegen mij gezegd en de computer met streepjescodes laten zien. Hij heeft mij ook een map laten zien waarin allemaal streepjescodes in stonden. [verdachte] heeft mij goederen in zijn woning laten zien die hij heeft aangekocht middels vervalste streepjescodes. Hij liet mij vier Sony DVD spelers zien, die hij op dezelfde wijze bij de Media Markt had gekocht. Verder heeft [verdachte] mij nieuwe luchtcompressoren en nieuwe lampen voor in de tuin laten zien. Deze goederen had hij gekocht bij bouwmarkten zoals Praxis. U vraagt mij wie er nog meer betrokken zijn bij het doen van aankopen van goederen middels vervalste streepjescodes. Ik weet dat er een [betrokkene 4] bij betrokken is. [betrokkene 4] en [verdachte] doen het vervalsen van streepjescodes- en er vervolgens dure goederen mee aankopen samen. Ook is er een man genaamd [betrokkene 1] (het hof leest: [betrokkene 1] bij betrokken. Hij is de zwager van [verdachte] . Hij heeft een loods. In deze loods worden de goederen opgeslagen die met de vervalste streepjescodes zijn aangekocht. Verder zijn er goederen opgeslagen in de woning van [verdachte] . [verdachte] heeft mij gezegd dat hij al zeker vier jaar bezig is met het doen van aankopen met vervalste streepjescodes.

15. Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 maart 2006 van de politie Rotterdam-Rijnmond met nr. 2006018080-52, voorzien van documentcode 0603071145.V02. Het houdt onder meer in - zakelijk weergegeven - (blz. 146 e.v. van het proces-verbaal betreffende de zaak "Praxis Rotterdam" in het onderzoek Udina):

als de op genoemde 'datum afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :

[verdachte] heeft mij verteld dat hij heel vaak bij de Praxis is geweest en daar rolgordijnen en tuinverlichting heeft gekocht waarop hij zelf een barcode had aangebracht, zodat hij een aanmerkelijk lager bedrag moest betalen dan de prijs die origineel bij het artikel hoorde.

In de Media Markt heb ik barcodes van goedkope geheugenkaarten gescand en uitgeprint, en vervolgens de uitgeprinte barcodes geplakt op aanzienlijk duurdere geheugenkaarten. Ik heb geheugenkaarten gekocht. De barcodes van deze kaarten heb ik in gescand en vervolgens uitgeprint op stickervellen. Vervolgens ging ik dan naar de Media Markt en met behulp van mijn desafer opende ik dan een patacobox. Ik plakte vervolgens mijn zelfgemaakte barcode over de reeds aanwezige barcode. Dan liep ik naar de kassa. Daar werd mijn eigen gemaakte barcode gescand, waardoor ik een lagere prijs moest betalen. Ik plakte dus opzettelijk een eigen gemaakte barcode, waar een lagere prijs aan hing op de reeds aanwezige originele barcode, dit met het doel om een lagere prijs te moeten betalen dan de originele prijs. Deze manier van werken heb ik toegepast in de periode van 2004 tot en met 2005. Ik heb niet alleen gehandeld. Slechts vijf keer heb ik zelf de geheugenkaarten betaald. In alle andere gevallen was ik samen met [verdachte] of een ander. Ik opende dan de verpakking en bracht de gekopieerde barcode aan, waarop [verdachte] of die ander dit artikel later ophaalde en dan bij de kassa het lagere bedrag afrekende. Nadat de geheugenkaarten waren gekocht voor een lagere prijs dan de originele prijs, werden deze later terug gebracht. Bij het terugbrengen van de geheugenkaarten, wat werd gedaan door onder meer [betrokkene 1] en [verdachte] en mij, gebruikte wij bonnen waarop de originele prijs stond. Ik zal u nu een opsomming geven van de zaken waar wij zijn geweest.

- Media Markt in Breda. Ik heb daar geheugenkaarten omgestickerd. Ik heb daar ook geheugenkaarten geretourneerd. Ik kreeg daar het originele bedrag terug. Ik opende een verpakking met mijn desafer, plakte de zelfgemaakte barcode op de geheugenkaart en rekende vervolgens.de lagere prijs af. Later werd dan deze geheugenkaart- terug gebracht met een bon waarop de originele prijs stond, die dan werd teruggekregen.

Daar waar ik in mijn verklaring heb gesproken over omgestickerde geheugenkaarten bedoel ik kaarten die voorzien waren van een zelf gemaakte barcode die een soortgelijk maar goedkoper product vertegenwoordigde.”

17. Voorts heeft het hof, voor zover voor de beoordeling van het eerste middel van belang, in zijn bestreden arrest overwogen:

“Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.”

en:

“Strafmotivering

(…)

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte, het voorhanden hebben van vervalste geschriften, en het (mede)plegen van meerdere oplichtingen. De verdachte heeft barcodes van producten van de Media Markt en de Praxis vervalst en voorhanden gehad. Met deze vervalste barcodes heeft hij, samen met zijn medeverdachte en ook alleen, dure producten voor een lagere prijs gekocht. Op een later tijdstip werden sommige van deze producten weer geretourneerd, waarna de originele en dus hogere prijs werd terug ontvangen. (…)”

18. De barcodes waarom het in deze zaak te doen is, bestaan uit een combinatie van cijfers en letters. De rechtsvraag, die het cassatiemiddel opwerpt, is of dergelijke barcodes aan te merken zijn als een geschrift in de zin van art. 225 Sr. Het antwoord op deze vraag dient mijns inziens bevestigend te luiden.

19. Een geschrift is immers een weergave van al dan niet dadelijk leesbare tekens die in min of meer duurzame vorm zijn neergelegd.4 Een barcode valt binnen deze omschrijving. Nu de aangemaakte (en op de koopwaar aangebrachte) barcodes in het onderhavige geval in de winkel en voor de kassamedewerker de schijn wekken de geëigende gegevens te bevatten aangaande het product waar zij bij ‘horen’,5 zulks in strijd met de waarheid, hebben zij ook een bewijsbestemming in het maatschappelijk en economisch verkeer. Voorts wijs ik erop dat in Noyon/Langemeijer/Remmelink over het begrip ‘geschrift’ in art. 225 Sr onder meer het volgende wordt opgemerkt:6

“Het begrip geschrift moet in de meest uitgebreide betekenis genomen worden. In deze zin ook de memorie van toelichting bij art. 225: geschrift omvat alle in letter- of cijferschrift gestelde stukken, en minister Modderman in de Tweede Kamer: het maakt geen verschil of de letters, cijfers enz. gesteld zijn door de hand ofwel door de drukpers of door welk ander werktuig ook. Dus ook de kerfstok - het bewijsmiddel van het oude art. 1924 BW voor kleine leveranties - zou hieronder kunnen vallen. De wetsgeschiedenis geeft derhalve steun aan de opvatting dat het begrip 'geschrift' extensief moet worden geïnterpreteerd; het gaat immers om de weergave van (letter- en cijfer)tekens en niet zo zeer om de vorm waarin of de manier of materie waarop die tekens zijn vastgelegd. Deze door de wetgever gewenste ruime uitleg is in de doctrine en de rechtspraak gevolgd.

(…)

De vorm waarin of de manier waarop 'tekens' zijn vastgelegd, is dus niet van groot belang. Wel relevant is dat die vastlegging een zekere duurzaamheid heeft: Dat ligt in 'geschrift' besloten, al stelt de Hoge Raad daaraan gezien zijn arrest van 1991 geen hoge eisen. Het moet dus gaan om gegevens die zijn vastgelegd en enige tijd - al dan niet met gebruikmaking van een hulpmiddel - te 'lezen' moeten zijn.

Schrift - in de meer letterlijke betekenis van het woord - veronderstelt kenbaarheid uit tekens (letters, cijfers enz.) op een stuk materie, meestal papier, maar het kan ook linnen, hout, metaal enz. zijn en tegenwoordig dus ook een computerscherm of het scherm van een mobiele telefoon. In 2007 heeft de Hoge Raad beslist dat een bedreiging die is geuit door middel van een e-mailbericht een 'schriftelijke' bedreiging is in de zin van art. 285 Sr. Het komt mij voor dat een e-mailbericht dan ook als een geschrift in de zin van art. 225 Sr kan worden aangemerkt. Optisch-visueel (kunnen) kennisnemen is, zo wij zagen, weliswaar niet per se noodzakelijk. Maar wel wordt verondersteld dat de tekens 'sprachbezogen' zijn.”

20. In het arrest van 15 januari 1991, ECLI:NL:HR:1991:AC3982, NJ 1991/668 m.nt. Corstens ging het om een op een magneetschijf vastgelegd bestand dat dagelijks werd weggeschreven naar andere bestanden. De Hoge Raad oordeelde dat het bestand terecht als geschrift was aangemerkt, omdat het bestond uit met enige duurzaamheid op een magneetschijf vastgelegde gegevens, die op tamelijk eenvoudige wijze leesbaar gemaakt konden worden.7

21. Hoewel een nadere bewijsoverweging van het hof met betrekking tot de valsheid niet zou hebben misstaan, meen ik dat uit ’s hofs bewijsvoering, en met name uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, genoegzaam kan worden afgeleid op welke manier de verdachte de tenlastegelegde barcodes en/of barcodestickers heeft vervalst en onder zich heeft gehad (en ook heeft gebruikt).8

22. Het oordeel van het hof dat de verdachte onder de gegeven omstandigheden meermalen (i) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en (ii) opzettelijk een geschrift, als bedoeld in art. 225, eerste lid, Sr voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat dit geschrift bestemd was voor gebruik als ware het echt en onvervalst, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is in het licht van de twintig bewijsmiddelen die het hof heeft gebezigd niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.

23. Op het voorgaande stuiten de klachten af.

24. Desalniettemin sta ik nog even stil bij de term kopiëren en het gebruik daarvan. In zijn arrest van 19 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AX5810, NJ 2006/253 oordeelde de Hoge Raad dat geen blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting het oordeel van het hof dat de verdachte overeenkomstig het bepaalde van art. 225, tweede lid, Sr gebruik had gemaakt van een vals geschrift als ware het echt en onvervalst omdat hij de kleurenkopie van zijn (ingevorderde) rijbewijs bij een verkeerscontrole aan de verbalisant had overhandigd, zonder daarbij te vermelden dat dit een kopie betrof. Mijn ambtgenoot Machielse merkte in zijn conclusie voorafgaand aan dit arrest op (ECLI:NL:PHR:2006:AX5810):

“Het namaken van een geschrift enkel om zich bijvoorbeeld te bekwamen in de kunst van het schoonschrijven valt nog niet onder artikel 225 lid 1 Sr, omdat het oogmerk om het geschrift als echt en onvervalst te gebruiken zal ontbreken. Als men echter wél met het oogmerk van zodanig gebruik van een uniek origineel een getrouwe kopie maakt zal er, dunkt mij, wel van het misdrijf van artikel 225 lid 1 Sr sprake zijn, omdat dan de bedoeling van het aanmaken van de kopie is om het als ware het origineel te gebruiken. En de kopie is onder omstandigheden niet gelijk te stellen met het origineel. Denk maar aan het voorhouden aan een derde van kopieën van waardestukken aan toonder teneinde de eigen kredietwaardigheid aan te tonen. Een kopie van een rijbewijs is niet met het origineel gelijk te stellen omdat de kopie door de verdachte zelf is gemaakt, en niet door de Dienst Wegverkeer is afgegeven. Als men zo een kopie aanwendt jegens een opsporingsambtenaar om de gedachte te doen postvatten dat de bestuurder nog de beschikking heeft over een echt, niet ingevorderd rijbewijs, zal men gebruik maken van een vals geschrift, omdat het getoonde geschrift niet door de Dienst Wegverkeer is afgegeven, maar door de drager zélf is vervaardigd om het als een origineel te kunnen gebruiken. Het rijbewijs dat de bestuurder moet tonen moet immers een rijbewijs zijn in de zin van art. 1, lid 1 onder l WVW 1994, te weten het rijbewijs dat door de daartoe bevoegde autoriteit is afgegeven (art. 107 WVW 1994).”

25. Naar mijn inzicht zou in de omstandigheden van het onderhavige geval - indien en voor zover geen sprake zou zijn van het door de verdachte op de computer namaken of aanmaken van bestaande barcodes, maar van het kopiëren of inscannen daarvan - de kopie van de barcode niet gelijk te stellen zijn met het origineel, nu de kopie door de verdachte zelf is gemaakt, en ook is aangewend als ware dit een origineel, en niet door de betreffende winkelbedrijven is vervaardigd.

26. Het eerste middel faalt in beide onderdelen.

27. Beide middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende motivering

28. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

29. Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG