Home

Parket bij de Hoge Raad, 23-02-2016, ECLI:NL:PHR:2016:278, 15/01749

Parket bij de Hoge Raad, 23-02-2016, ECLI:NL:PHR:2016:278, 15/01749

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
23 februari 2016
Datum publicatie
19 april 2016
ECLI
ECLI:NL:PHR:2016:278
Formele relaties
Zaaknummer
15/01749

Inhoudsindicatie

Ondervragingsrecht getuigen: niet alle door of namens de verdediging gestelde vragen zijn door de getuige beantwoord. De klacht, dat de verdediging niet, althans onvoldoende in de gelegenheid is geweest om X, Y en Z als getuige te ondervragen berust op de opvatting dat slechts dan van "an adequate and proper opportunity to challenge and question a witness" sprake is, indien alle door of namens de verdediging gestelde vragen zijn beantwoord door de getuige. Die opvatting is niet juist. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de enkele omstandigheid "dat de herinneringen van de bij de raadsheer-commissaris gehoorde getuigen aan de voorvallen zijn vervaagd", niet eraan afdoet dat de getuigen X, Y en Z in aanwezigheid van de verdediging zijn gehoord en dat de verdediging daarbij een behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft gekregen om vragen te stellen. Dat oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk. Samenhang met 15/01747 en 15/01748.

Conclusie

Nr. 15/01749

Zitting: 23 februari 2016

Mr. T.N.B.M. Spronken

Conclusie inzake:

[verdachte]

  1. Bij arrest van 1 april 2015 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, de verdachte wegens, onder 2, “diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd” en, onder 3, “diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.350,75.

  2. Deze zaak hangt samen met de onder nrs. 15/01747 en 15/01748 aanhangige zaken tegen dezelfde verdachte, waarin ik vandaag eveneens zal concluderen.

  3. Mr. M. Berndsen, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte één middel van cassatie voorgesteld.

  4. Het middel bevat twee klachten over het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van de getuigen [betrokkene 2] (feit 2), [betrokkene 3] (feit 2 en feit 3) en [betrokkene 4] (feit 3). Geklaagd wordt in de eerste plaats dat het hof onvoldoende gemotiveerd een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt ten aanzien van het gebruik voor het bewijs van de verklaringen van deze getuigen heeft verworpen. Daarnaast wordt er over geklaagd dat het hof deze verklaringen voor het bewijs heeft gebruikt, zonder dat de omstandigheid dat de verdediging ten aanzien van deze getuigen het ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen is gecompenseerd.

Voordat ik de klachten bespreek zal ik eerst de bewezenverklaring weergeven, alsmede de bewijsoverwegingen van het hof en hetgeen door de verdediging ten overstaan van het hof is aangevoerd.

5. Ten laste van de verdachte is onder 2 en 3 bewezenverklaard dat:

“2: hij in de periode van 11 april 2010 tot en met 13 april 2010 te Zaltbommel en te Bruchem, gemeente Zaltbommel, tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drank (cola, Extran, Red Bull) en/of screenwash en/of broodjes en/of ijs, toebehorende aan tankstation Esso “de Waluwe” en/of tankstation “De Lucht West;

3: hij op 24 juli 2009 te Zaltbommel, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een bedrijfspand (gelegen aan Boschstraat 23) heeft weggenomen een geldkist (inhoudende (onder meer) een geldbedrag van 887,75 euro), toebehorende aan Music Store, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak (forceren van een (nood)deur).”

6. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen, nu niet vast te stellen is waaruit de rol van verdachte precies bestaan heeft. Er blijkt niet van een vooropgezet plan en het is onduidelijk of verdachte gedeeld heeft in de buit. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de bij de raadsheer-commissaris gehoorde getuigen feitelijk geen herinnering meer hebben aan het tenlastegelegde en dat de verdediging daardoor niet meer in staat is geweest om effectief het ondervragingsrecht uit te oefenen.

Oordeel hof

Het hof overweegt -grotendeels met de rechtbank- als volgt.

In de periode van 11 april 2010 tot en met 13 april 2010 zijn te Zaltbommel en Bruchem, gemeente Zaltbommel, door diverse personen drank (cola, Extran en Red Bull), screenwash, broodjes en ijs weggenomen, toebehorende aan tankstation Esso “De Waluwe”[2] en/of tankstation “De Lucht West”.[3]

Aangever [betrokkene 1] heeft namens tankstation “De Lucht West” verklaard dat hij op 12 april 2010 zes jongeren zag binnenkomen die allen spullen wegnamen uit de tankshop. Een dag later kwamen opnieuw zes personen de tankshop binnen -van wie enkelen dezelfde waren als een dag eerder- en werden weer goederen uit de winkel weggenomen. Van beide diefstallen zijn beelden beschikbaar.[4] Door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] wordt op 13 april 2010 een Audi met kenteken [AA-00-BB] gezien waarin zich gestolen flessen Extran en gestolen verpakkingen Red Bull bevinden waarvan zij wisten dat deze bij De Lucht West gestolen waren.[5]

Aangever [betrokkene 2] heeft namens Esso “De Waluwe” verklaard dat een medewerker van Esso een aantal diefstallen heeft geconstateerd op 11 en 12 april 2010 door vier personen die zich in een Audi A8 met kenteken [AA-00-BB] verplaatsten. Alle personen hadden goederen weggenomen.[6]

Verbalisanten herkennen op de overgelegde beelden verdachte als één van de personen die op 13 april 2010 de shop van De Lucht West is binnengekomen.[7] Medeverdachte [betrokkene 3] heeft verklaard dat hij vaak met een groep personen met behulp van een Audi A8 naar tankstations -waaronder De Waluwe en De Lucht West- ging en dat er dan goederen (met name Red Bull) werden gestolen. Op beelden van de diefstal van 11 april 2010 bij De Waluwe en van de diefstallen van 12 en 13 april 2010 bij De Lucht West herkent [betrokkene 3] onder meer verdachte. Bij de diefstallen van 12 en 13 april 2010 zijn zij gezamenlijk naar binnen gegaan en hebben zij allemaal spullen gestolen, aldus [betrokkene 3].[8] Verdachte heeft steeds gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht.

Gelet op de hiervoor vermelde bewijsmiddelen stelt het hof vast dat verdachte deel uitmaakte van de groep personen die in de tankstations De Waluwe en De Lucht West goederen heeft gestolen. Volgens de aangevers hebben alle leden van de groep goederen gestolen. Het hof is op grond van alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd, van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte tezamen met anderen de diefstallen heeft gepleegd.

De omstandigheid dat de herinneringen van de bij de raadsheer-commissaris gehoorde getuigen aan de voorvallen zijn vervaagd, doet aan het voorgaande niet af.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder 3 tenlastegelegde

Standpunt van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat geen sprake is van medeplegen, nu onduidelijk is hoe de rolverdeling eruit heeft gezien. Er blijkt niet van een vooropgezet plan en het is ook niet duidelijk of verdachte gedeeld heeft in de buit. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de bij de raadsheer-commissaris gehoorde getuigen feitelijk geen herinnering meer hebben aan het tenlastegelegde en dat de verdediging daardoor niet meer in staat is geweest om het ondervragingsrecht effectief uit te oefenen. De raadsman heeft er bovendien op gewezen dat de verklaring van [betrokkene 3] een de-audituverklaring betreft, aangezien [betrokkene 3] zelf niet bij de uitvoering aanwezig is geweest, maar zijn verklaring gebaseerd is op hetgeen hij van medeverdachte [betrokkene 5] gehoord heeft.

Oordeel hof

Het hof overweegt -grotendeels met de rechtbank- als volgt.

Op vrijdag 24 juli 2009 is te Zaltbommel uit een bedrijfspand gelegen aan de Boschstraat 23 een geldkist weggenomen met daarin onder meer een geldbedrag van € 887,75,-, toebehorende aan de Music Store, waarbij de daders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van braak.[9]

Medeverdachte [betrokkene 4] legt een bekennende verklaring af en noemt in die verklaring tevens de naam van verdachte. [betrokkene 4] zou zijn benaderd om op de uitkijk te staan. Voorafgaande aan de inbraak werd ook een voorgestelde verdeling van de buit gemaakt. Vervolgens ging verdachte met twee anderen de Music Store binnen. Toen zij terugkwamen, hadden zij een envelop met geld bij zich en hebben zij [betrokkene 4] en een andere medeverdachte geld uit die envelop overhandigd. Daarbij hebben zij [betrokkene 4] daderspecifieke informatie over de inbraak gegeven. [betrokkene 4] zou van [betrokkene 5] hebben gehoord dat getracht was om de kluis met stenen open te krijgen, maar dat dit niet goed lukte. Naderhand zou de kluis in de Waal zijn gegooid.[10]

Voorts volgt de betrokkenheid van verdachte bij deze diefstal uit de verklaring van medeverdachte [betrokkene 3]. [betrokkene 3] heeft van medeverdachte [betrokkene 5] gehoord dat [betrokkene 5] samen met [betrokkene 6] en [verdachte] (verdachte) over een muur is gegaan en dat vervolgens een kluis bij de Music Store is weggenomen. Het lukte niet om de kluis helemaal open te krijgen en vervolgens zou de kluis in de Waal zijn gegooid door verdachte en medeverdachten [betrokkene 6] en [betrokkene 5].[11]

Uit de verklaring van medeverdachte [betrokkene 4] volgt dat sprake is geweest van een vooropgezet plan, waarbij verdachte reeds betrokken was, dat vervolgens een gezamenlijke uitvoering heeft plaatsgevonden en dat ten slotte is gedeeld in de buit. De verklaring van [betrokkene 4] wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 3]. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte zich dan ook als medepleger schuldig gemaakt aan de inbraak.

Het hof wijst ten overvloede nog op de door [betrokkene 5] op 25 november 2014 bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring. [betrokkene 5] kan zich weliswaar niet alles meer herinneren van de inbraak bij de Music Store, maar hij geeft niet expliciet aan dat verdachte niet bij deze inbraak betrokken was en dat de door [betrokkene 3] afgelegde verklaring onjuist is. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de de-audituverklaring van [betrokkene 3], waarin hij verklaart wat hij van [betrokkene 5] gehoord heeft.

De omstandigheid dat de herinneringen van de bij de raadsheer-commissaris gehoorde getuigen aan het voorval zijn vervaagd, doet aan het voorgaande niet af.

[1] Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2010024096. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier.

[2] Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] d.d. 2 juni 2010, p. 2927 e.v.

[3] Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1] namens De Lucht West d.d. 14 april 2010, p. 2525 e.v.

[4] Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 1] namens De Lucht West d.d. 14 april 2010, p. 2526.

[5] Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 april 2010, p. 2528 en 2529.

[6] Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 2] d.d. 2 juni 2010, p. 2927 en 2928.

[7] Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 juni 2010, p. 2574.

[8] Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [betrokkene 3] d.d. 3 juni 2010, p. 2575 e.v.

[9] Het proces-verbaal van aangifte van [betrokkene 9] namens Music Store d.d. 4 augustus 2009, p. 3078 e.v.

[10] Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [betrokkene 4] d.d. 28 juni 2010, p. 3116 e.v.

[11] Het proces-verbaal van verhoor van medeverdachte [betrokkene 3] d.d. 3 juni 2010, p. 3096 e.v.”

7. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 18 maart 2015 heeft de raadsman van de verdachte het volgende aangevoerd:

“Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde merk ik het volgende op.

Er kan niet worden vastgesteld dat mijn cliënt feitelijk betrokken is geweest bij de diefstallen in de tankstations. Aangever [betrokkene 1] heeft namens tankstation “De Lucht West” verklaard dat er zes jongens binnenkwamen die allen spullen wegnamen. Hij vermeldt echter geen details bij de politie. Hij geeft niet aan wie wat gedaan heeft en wat er precies is gebeurd. Ruim vier jaar na de voorvallen wordt aangever [betrokkene 1] als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris. Zijn herinneringen aan de diefstallen zijn dan vervaagd. De verdediging is daarom niet in staat geweest om effectief het ondervragingsrecht uit te oefenen met betrekking tot getuige [betrokkene 1].

De camerabeelden van de diefstal op 12 april 2010 bij “De Lucht West” zijn niet beschikbaar. [betrokkene 1] heeft aangegeven dat hij op 12 april 2010 niet zelf in de tankshop aanwezig was. Hij zou slechts de beelden van deze diefstal hebben gezien. Omdat deze beelden niet beschikbaar zijn, kan niet worden uitgesloten dat deze beelden schokkerig waren. Op 13 april 2010 is aangever [betrokkene 1] ook niet zelf in de tankshop aanwezig.

Van de bij “De Lucht West” gepleegde diefstallen zijn uitsluitend camerabeelden beschikbaar waarop is te zien dat de verdachten de tankshop binnenkomen. Mijn cliënt wordt door de verbalisanten herkend als één van deze verdachten. Op de camerabeelden is verder niet te zien wat zich in de tankshop afspeelt. Er is dus ook niet op de beelden te zien dat er goederen worden gestolen.

Medeverdachte [betrokkene 3] zou mijn cliënt op de beelden hebben herkend. Bij de raadsheer-commissaris worden nadere vragen gesteld aan [betrokkene 3]. [betrokkene 3] heeft het dan niet over twee diefstallen, maar hij verklaart dat er wel vier of vijf keer een diefstal heeft plaatsgevonden. [betrokkene 3] weet niet meer precies wie wat gedaan heeft en wat er precies is gebeurd. Bij de politie heeft [betrokkene 3] verklaard dat er naar alle waarschijnlijkheid goederen zijn gestolen. Dat impliceert een conclusie. Er valt echter niet te controleren of deze conclusie gerechtvaardigd is. Ten aanzien van de diefstallen bij “De Lucht West” dient mijn cliënt het voordeel van de twijfel te krijgen. Zonder de verklaring van aangever [betrokkene 1], die feitelijk geen herinnering meer heeft aan deze diefstallen, zijn er onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Mijn cliënt dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde voor zover dit betrekking heeft op de diefstallen bij “De Lucht West”.

Met betrekking tot de diefstallen bij het tankstation “De Waluwe” merk ik het volgende op. Aangever [betrokkene 2] heeft verklaard dat een verder onbekend gebleven medewerker heeft waargenomen dat vier personen de tankshop binnen zijn gekomen en dat zij alle vier goederen hebben gestolen. Vier jaar na dato, bij de raadsheer-commissaris, kan [betrokkene 2] zich vrijwel niets meer herinneren van de voorvallen. Hij weet niet meer welke medewerker getuige is geweest van de diefstallen en hij weet niet of deze medewerker de diefstallen zelf gezien heeft of achteraf via camerabeelden heeft waargenomen. De verdediging is niet in staat geweest om effectief het ondervragingsrecht uit te oefenen met betrekking tot getuige [betrokkene 2]. De verklaring van voornoemde getuige moet daarom buiten beschouwing blijven.

Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde merk ik het volgende op. Uit de verklaring van medeverdachte [betrokkene 4] blijkt dat hij is benaderd om op de uitkijk te staan. [betrokkene 4] was zelf niet bij het plegen van het feit aanwezig. Bij de raadsheer-commissaris heeft [betrokkene 4] ook verklaard dat hij op de uitkijk zat. Volgens [betrokkene 4] is er van tevoren wel gesproken over een verdeling van de buit, maar [betrokkene 4] heeft niet gezien wat zich op de plaats delict heeft afgespeeld. Andere personen gingen de Music Store binnen en kwamen terug met een envelop. Niet bekend is wie de envelop in zijn handen hield. Volgens zijn eigen verklaring heeft [betrokkene 4] gedeeld in de buit. Hij heeft niet verklaard dat de anderen ook hebben gesproken over een verdeling van de buit. De rechtbank heeft de verklaring van [betrokkene 3] gebruikt als ondersteuning van de door [betrokkene 4] afgelegde verklaring. [betrokkene 3] is echter niet bij de uitvoering van de diefstal in de Music Store aanwezig geweest. Hij zou slechts achteraf één en ander hebben gehoord van medeverdachte [betrokkene 5]. De door [betrokkene 3] afgelegde verklaring betreft daarom een de-audituverklaring. Tijdens het verhoor bij de raadsheer-commissaris blijkt dat [betrokkene 4] zich niet zoveel meer kan herinneren van het voorval. Zo weet hij niet meer wie betrokken waren bij de diefstal in de Music Store. [betrokkene 3] is ook als getuige gehoord bij de raadsheer-commissaris. Hij kan zich het gesprek met [betrokkene 5] niet meer herinneren. [betrokkene 5] wordt zelf ook gehoord bij de raadsheer-commissaris. Hij verklaart dan niet te weten dat mijn cliënt betrokken is geweest bij de diefstal in de Music Store. Bovendien weet hij niet meer wat de rolverdeling was. Naar mijn idee is het goed mogelijk dat mijn cliënt helemaal niet binnen is geweest in de Music Store. Als aan [betrokkene 5] wordt gevraagd of hij zeker weet dat het om de onderhavige zaak gaat, beroept hij zich op zijn verschoningsrecht. Een compensatie voor het niet effectief kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht wegens het tekortschieten van de herinneringen van de gehoorde getuigen, ontbreekt. De door [betrokkene 5], [betrokkene 4] en [betrokkene 3] afgelegde verklaringen dienen daarom buiten beschouwing te blijven.”

8. De eerste klacht houdt in dat het hof heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven van zijn afwijking van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging dat de getuigenverklaringen van [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd omdat de verdediging het ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen tijdens de verhoren van deze getuigen door de raadsheer-commissaris. Gesteld wordt dat de getuigen zich toen vrijwel niets meer konden herinneren.

9. Ter terechtzitting van het hof is inderdaad uitgebreid verweer gevoerd tegen het gebruik van de verklaringen van onder anderen de getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] vanwege daarin voorkomende inconsistenties en dat de ondervraging bij de raadsheer-commissaris moeizaam verliep vanwege de gebrekkige herinnering van de getuigen. Het hof heeft daarop weliswaar gerespondeerd - namelijk dat de omstandigheid dat de herinneringen van de bij de raadsheer-commissaris gehoorde getuigen aan het voorval zijn vervaagd, aan de door het hof vastgestelde feiten niet afdoet - maar heel uitvoerig is deze overweging niet. Het is echter de vraag hoe het hof dit nog uitgebreider had moeten motiveren gelet op het feitelijke karakter van hetgeen is aangevoerd. Dat getuigen na vier jaar zich de tenlastegelegde gebeurtenissen niet meer goed kunnen herinneren, maakt de verklaringen die zij eerder hebben afgelegd nog niet onbetrouwbaar.

10. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal van de terechtzitting van het hof niet, dat door de verdediging een beroep is gedaan op de Straatsburgse jurisprudentie die wel in het middel wordt aangehaald.1 Afgezien van het betoog over de bewijswaarde van de getuigenverklaringen, is over het ondervragingsrecht, slechts aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen vanwege het ontbreken van een effectief ondervragingsrecht niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt. Ten overstaan van het hof is dit standpunt niet verder juridisch onderbouwd. Daarom acht ik gelet op hetgeen is aangevoerd door de verdediging, de verwerping daarvan door het hof niet onbegrijpelijk en ook toereikend gemotiveerd, zodat de eerste klacht faalt.

11. De tweede klacht bouwt voort op de eerste klacht en daarin wordt gesteld dat het hof de verklaringen van desbetreffende getuigen voor het bewijs heeft gebruikt, zonder te motiveren op welke wijze de beperkingen van het ondervragingsrecht, zoals in de eerste klacht aan de orde worden gesteld, zijn gecompenseerd. Daarbij wordt in de toelichting op de klacht verwezen naar de rechtspraak van het EHRM met betrekking tot art. 6, derde lid, EVRM, met name de zaken, Al Khawaja en Tahery tegen Verenigd Koninkrijk2, Vidgen tegen Nederland3 en Schatschaschwili tegen Duitsland.4

12. Als ik het goed begrijp komt deze klacht er in de kern op neer dat het ondervragingsrecht van de verdediging ten aanzien van de bij de raadsheer-commissaris ondervraagde getuigen [betrokkene 2], [betrokkene 4] en [betrokkene 3] is geschonden omdat de getuigen zich niet meer (alles) konden herinneren en derhalve niet alle door de verdediging gestelde vragen konden beantwoorden. De redenering is, dat uit de jurisprudentie van het EHRM moet worden afgeleid dat uit art. 6 lid 1 en lid 3 EVRM het recht voortvloeit dat “de verdediging elke vraag moet kunnen (doen) stellen, terwijl die vragen ook beantwoord moeten worden”. In het vervolg daarop wordt gesteld dat nu niet elke vraag van de verdediging is beantwoord, het hof had moeten toetsen of de beperkingen van het ondervragingsrecht voldoende zijn gecompenseerd.

13. Het uitgangspunt dat aan de klacht ten grondslag wordt gelegd, namelijk dat uit de Straatsburgse jurisprudentie voortvloeit dat elke vraag die de verdediging stelt ook beantwoord moet worden, lijkt mij niet juist. Daarmee komt ook de stelling dat er in onderhavige zaak sprake is van schending van het ondervragingsrecht op losse schroeven te staan.

14. Uit de Straatsburgse jurisprudentie met betrekking tot art. 6 lid 1 en 3 EVRM kan worden afgeleid dat de verdediging in ieder geval voldoende gelegenheid moet krijgen om getuigen die de verdachte belasten in enig stadium van het strafproces vragen te stellen.5 Die gelegenheid is in onderhavige zaak geboden. De betrokken getuigen zijn door de raadsheer-commissaris gehoord en daarbij heeft de verdediging voor zover ik kan opmaken uit de processen-verbaal van de getuigenverhoren onbeperkt de gelegenheid gekregen om vragen te stellen.6 Daar wordt op zichzelf ook niet over geklaagd.

15. Waar het om gaat is of het ondervragingsrecht ook een recht op antwoord behelst. Op zichzelf is het voor het effectief kunnen uitoefenen van het ondervragingsrecht natuurlijk van belang dat niet alleen vragen gesteld kunnen worden, maar dat hierop van de getuige ook een antwoord wordt verkregen. In dat verband heeft het EHRM in de Vidgen zaak overwogen dat als de getuige geen enkele vraag wenst te beantwoorden, het ondervragingsrecht illusoir wordt.7 In aansluiting daarop heeft de Hoge Raad in zijn Post-Vidgen arrest het toetsingskader bijgesteld en overwogen dat in een geval waarin de op verzoek van de verdediging opgeroepen en ter terechtzitting verschenen getuige heeft geweigerd antwoord te geven op de hem gestelde vragen, de verdachte niet het bij art. 6, derde lid aanhef en onder d, EVRM voorziene recht heeft kunnen uitoefenen die getuige te (doen) horen omtrent diens niet ter terechtzitting afgelegde, de verdachte belastende verklaring.8 De Hoge Raad spreekt in dit arrest niet zonder reden van een weigering van de getuige vragen te beantwoorden. Het is een stap te ver om hieruit af te leiden dat ook alle vragen moeten worden beantwoord, zoals in de toelichting op het middel wordt gesteld. Alleen als er helemaal geen vragen worden beantwoord, bijvoorbeeld omdat de getuige een beroep doet op zijn verschoningsrecht, is er naar Straatsburgse normen geen sprake van een effectieve ondervragingsgelegenheid.9 Uit de processen-verbaal van de verhoren van de getuigen door de raadsheer-commissaris blijkt dat de getuigen wel alle vragen van de verdediging hebben beantwoord, maar soms luidde het antwoord dat de getuige zich dat niet meer wist te herinneren. Dat komt wel vaker voor en kan moeilijk als een schending van het ondervragingsrecht worden aangemerkt.

16. Tot slot heeft het hof de bewezenverkaring niet uitsluitend of in beslissende mate gebaseerd op die onderdelen van de verklaringen van de getuigen, afgelegd bij de politie, die zij zich later bij de verhoren door de raadsheer-commissaris niet meer (precies) kunnen herinneren. Zo heeft de getuige [betrokkene 4] bij de raadsheer-commissaris in antwoord op vragen van de verdediging herhaald dat hij bij de diefstal bij Music Store op de uitkijk heeft gestaan en heeft [betrokkene 3] herhaald dat hij van [betrokkene 5] had gehoord dat deze en anderen bij de Music Store hadden ingebroken. Juist is vervolgens dat de getuige [betrokkene 2] bij de raadsheer-commissaris op verschillende punten heeft opgemerkt geen scherpe herinneringen meer te hebben van de diefstallen bij De Waluwe. Het door het hof gebruikte gedeelte van de politieverklaring van [betrokkene 2] heeft echter betrekking op de waarneming van de tenlastegelegde diefstallen door een medewerker van het tankstation (niet zijnde [betrokkene 2] zelf), zodat het de vraag is of [betrokkene 2] met een geheel ongeschonden geheugen bij de raadsheer-commissaris meer had kunnen verklaren dan hij nu heeft gedaan. Verder is van belang dat de door het hof gebruikte verklaring van [betrokkene 2] in belangrijke mate wordt gesteund door de politieverklaring van de eveneens door de verdediging ondervraagde medeverdachte [betrokkene 3].

17. Voor zover de raadsman er in hoger beroep op heeft gewezen dat ook [betrokkene 3] bij de raadsheer-commissaris heeft opgemerkt nog slechts vage herinneringen te hebben, geldt dat dit gegeven geen betrekking heeft op de gedeelten van de verklaring van deze getuige die het hof voor het bewijs heeft gebezigd. De verklaring van [betrokkene 3] dat hij in de periode van de diefstallen vaak met een groep personen in een Audi A8 naar tankstations waaronder De Waluwe ging en dat daarbij goederen werden weggenomen is door hem bij de raadsheer-commissaris min of meer herhaald, terwijl het vervaagde geheugen van [betrokkene 3] in verband met diens herkenning van de verdachte op camerabeelden van De Waluwe in de bewezenverklaring geen rol speelt.

18. Voor de bewezenverklaring van de onder 3 tenlastegelegde diefstal van een geldkist uit een bedrijfspand van de Music Store in Zaltbommel heeft het hof gebruik gemaakt van (i) de politieverklaring van medeverdachte [betrokkene 4] die onder meer inhoudt dat de verdachte bij de diefstal samen met twee anderen bij de Music Store naar binnen is gegaan en ook weer samen met hen naar buiten is gekomen en (ii) de politieverklaring van medeverdachte [betrokkene 3] die onder meer inhoudt dat [betrokkene 3] van medeverdachte [betrokkene 5] heeft gehoord dat hij samen met de verdachte en een medeverdachte over een muur is gegaan, dat vervolgens een kluis bij de Music Store is weggenomen en dat deze kluis uiteindelijk door de verdachte en twee medeverdachten in de Waal is gegooid. Daarbij heeft het hof overwogen dat de verklaring van [betrokkene 4] wordt ondersteund door de de auditu-verklaring van [betrokkene 3] en dat de verklaring van [betrokkene 3] betrouwbaar wordt geacht omdat de bij de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 5] niet op het tegendeel wijst.

19. Ook voor zover het middel zich richt tegen het gebrek aan compensatie voor het gebruik van de politieverklaringen van [betrokkene 4] en [betrokkene 3] voor het bewijs van de onder 3 tenlastegelegde diefstal kan het dus niet slagen.

20. Het middel faalt in zijn geheel. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.

21. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG