Home

Parket bij de Hoge Raad, 28-10-2016, ECLI:NL:PHR:2016:1073, 16/03355

Parket bij de Hoge Raad, 28-10-2016, ECLI:NL:PHR:2016:1073, 16/03355

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
28 oktober 2016
Datum publicatie
3 februari 2017
ECLI
ECLI:NL:PHR:2016:1073
Formele relaties
Zaaknummer
16/03355

Inhoudsindicatie

Prejudiciële vragen (art. 392 Rv). Effectenlease (Dexia). Schade. Voordeelstoerekening (art. 6:100 BW). Komen voordelen uit effectenleaseovereenkomsten die bij de afwikkeling van schade uit een effectenleasetransactie in aanmerking worden genomen, in mindering op de termijnen of op de eventuele restschuld? Maakt het verschil of bij het aangaan van een effectenleaseovereenkomst aan de zijde van de afnemer sprake was van een ‘onaanvaardbaar zware financiële last’? Maakt het verschil of voordelen zijn genoten door middel van verrekening, betaling of anderszins?

Conclusie

Nr. 16/03355

Mr. M.H. Wissink

Zitting 28 oktober 2016

Conclusie inzake een verzoek om een prejudiciële beslissing in de zaak van

Dexia Nederland B.V.

tegen

[A]

1 Inleiding

1.1

De door de kantonrechter in de rechtbank Amsterdam bij vonnis van 30 juni 2016 voorgelegde vragen zijn een vervolg op de in HR 20 april 2011 ([…] /Dexia)1 behandelde vraag naar de toerekening van het voordeel uit een eerdere effectenleaseovereenkomst met de schade die is geleden als gevolg van een later gesloten effectenleaseovereenkomst.

1.2

De vragen betreffen gevallen waarin geen sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last als bedoeld in de rechtspraak van de Hoge Raad over effectenleasezaken. In dergelijke gevallen komt in beginsel op grond van art. 6:101 BW de schade bestaande uit de verschuldigde termijnen volledig voor rekening van de afnemer van het effectenleaseproduct, terwijl de schade bestaande uit de restschuld voor 1/3 deel voor rekening van de afnemer komt en voor 2/3 deel voor rekening van de aanbieder van het product komt. Is wel sprake van een onaanvaardbare zware financiële last dan komt in beginsel 2/3 deel van de schade bestaande uit de termijnen en uit de restschuld voor vergoeding in aanmerking.2

In de kern gaat het er thans om of toerekening van voordelen moet geschieden op de schade bestaande uit de verschuldigde termijnen (standpunt [A] ) dan wel op de schade bestaande uit de restschuld (standpunt Dexia). De vragen zien overigens niet alleen op voordelen in de vorm van een batig saldo uit een eerdere effectenleaseovereenkomst, maar ook op voordelen zoals dividenden uit de verliesgevende effectenleaseovereenkomst die ten grondslag ligt aan de vordering tot schadevergoeding van de afnemer. Daarbij stellen de vragen ook aan de orde hoe moet worden omgegaan met in de praktijk veel voorkomende verrekeningen van voordelen met betalingsverplichtingen van de afnemer; (vragen I t/m III).

Voorts wordt nog geïnformeerd naar het geval dat juist door een batig saldo uit een eerdere overeenkomst, een latere overeenkomst voor de afnemer niet leidt tot een onaanvaardbaar zware financiële last (vraag IV). Ten slotte wordt gevraagd of voordeelstoerekening in effectenleasezaken in beginsel op een uniforme wijze kan geschieden (vraag V).

1.3

Voor de duidelijkheid benoem ik de relevante begrippen.

(i) De totale schade als gevolg van een effectenleaseovereenkomst is opgebouwd uit een bedrag ter zake van de verschuldigde termijnen en een bedrag ter zake van de restschuld.

(ii) De termijnen zijn de bedragen die de afnemer heeft betaald aan rente en eventuele aflossing in verband met de door hem gesloten lening en eventuele in rekening gebrachte kosten.3 Dit wordt ook wel de inleg genoemd, maar ik zal verder de term termijnen aanhouden.4

In de rechtspraak van de Hoge Raad wordt gesproken van ‘betaalde’ rente en (eventuele) aflossing. In de rechtspraak worden met ‘betaalde’ termijnen ook wel ‘verschuldigde’ termijnen gelijkgesteld. Dat laatste omvat naast de termijnbedragen die daadwerkelijk zijn betaald ook de op het moment van (voortijdige) beëindiging van de overeenkomst (reeds verschuldigd geworden, maar onbetaald gebleven en daarom) achterstallige termijnbedragen.5 In de gestelde vragen speelt deze nuancering in beginsel geen rol, nu de termijnen door de verwijzende rechter worden omschreven als de betaalde, althans verschuldigde termijnen.6 Duidelijk is dat deze nuancering wel gevolgen heeft voor de hoogte van de schade bestaande uit de termijnen en daarmee ook voor de hoogte van de schade bestaande uit de restschuld.

Van de betaalde (c.q. verschuldigde) termijnen moet worden onderscheiden het bedrag van de ten tijde van een voortijdige beëindiging van de overeenkomst nog resterende, toekomstige termijnen.7

(iii) De restschuld is, kort gezegd, het verschil tussen de verkoopopbrengst van de effecten bij de beëindiging van de betrokken overeenkomst en het nog resterende deel van de verplichtingen ter zake van de lening.8

(iv) Een enkele overeenkomst kan voor de afnemer reeds tijdens de looptijd (dus afgezien van de verkoopopbrengst van de effecten bij beëindiging) bepaalde voordelen met zich meebrengen, zoals dividenden of andere voordelen (in casu claimuitkeringen). Deze voordelen noem ik hierna dividend c.a.

( v) Het voordeel uit een eerdere effectenleaseovereenkomst wordt het batig saldo genoemd. Dat is het positieve saldo van alles wat een bepaalde effectenleaseovereenkomst de afnemer aan de ene kant kost (aan kosten, rente, aflossing en nog terug te betalen gedeelte van de lening) en aan de andere kant oplevert (aan dividenden en eventuele andere voordelen tijdens de looptijd van de overeenkomst en aan de verkoopopbrengst van de effecten bij beëindiging ervan).9

1.4

De wijze van afbakening van de gevallen waarin al dan niet sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last speelt in deze zaak verder geen rol.10

2 Feiten en procesverloop

2.1

In deze zaak kan, samengevat, van de volgende feiten worden uitgegaan. 11

( i) [A] heeft de volgende lease-overeenkomsten ondertekend waarop hij als lessee stond vermeld, met als wederpartij (rechtsvoorgangsters van) Dexia:

Nr

Contractnr.

Datum

Naam overeenkomst

Looptijd

Leasesom

I

[001]

23-05-1996

Duolease

60 mnd

f 15.040,99

II

[002]

20-12-1996

WinstVerDubbelaar

60 mnd

f 11.194,54

III

[003]

20-12-1995

WinstVerDubbelaar

60 mnd

ƒ 11.253,50

IV

[004]

20-12-2001

Troefplan

60 mnd

f 14.471,15

V

[005]

23-05-2001

WinstVerDriedubbelaar

36 mnd

f 20.630,30

VI

[006]

22-05-1997

Duolease

60 mnd

f 15.173,74

VII

[007]

04-09-1997

Multiplier Effect

60 mnd

ƒ onbekend

(ii) Dexia heeft met betrekking tot de lease-overeenkomsten eindafrekeningen opgesteld met de volgende resultaten:

Nr.

Datum eindafrekening

Resultaat

I

22-05-2001

+ € 6.901,20

II

19-12-2001

- € 5.624,11

III

19-12-2000

+ € 15.012,74

IV

19-12-2006

- € 22,97

V

24-05-2004

+ € 20,76

VI

16-05-2002

+ € 2.346,58

VII

17-09-2002

+ € 0,00

(iii) Volgens opgave van Dexia heeft [A] op grond van de lease-overeenkomsten in totaal een bedrag van € 29.971,19 aan maandtermijnen en een bedrag van € 22,97 aan restschuld aan Dexia betaald. Vervolgens heeft [A] een bedrag van € 8.762,76 aan dividenden en een bedrag van € 26.849,10 aan ander voordeel ontvangen.

(iv) Bij brief van 14 augustus 2014 heeft Dexia aan [A] meegedeeld dat zij met [A] wil bepalen of hij nog in aanmerking komt voor een schadevergoeding op basis van het Hofmodel. Dexia heeft [A] verzocht mee te delen of Dexia aan al haar verplichtingen jegens [A] heeft voldaan en - zo niet - mee te delen en te onderbouwen welk schadebedrag Dexia nog verschuldigd zou zijn. [A] heeft hierop niet gereageerd.

( v) Bij brief van 4 september 2014 heeft de gemachtigde van Dexia aan [A] meegedeeld dat zij het geschil wil afwikkelen en dat daarvoor noodzakelijk is dat al de van belang zijnde gegevens dienen te worden bekeken om te bepalen of [A] nog recht heeft op een schadevergoeding. [A] wordt verzocht mee te delen of hij meent nog in aanmerking te komen voor een schadevergoeding en - zo ja - de van belang zijnde gegevens toe te sturen, zodat berekend kan worden of [A] recht heeft op een vergoeding. [A] heeft hierop niet gereageerd.

2.2

Dexia vordert in conventie een verklaring voor recht dat zij ten aanzien van de tussen haar en [A] gesloten lease-overeenkomsten met nummers [003] , [001] , [002] , [006] , [007] , [005] en [004] aan al haar verplichtingen heeft voldaan en derhalve niets meer aan [A] is verschuldigd, met veroordeling van [A] in de proceskosten.

2.3

[A] vordert in reconventie een verklaring voor recht dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld bij het aangaan van de overeenkomsten en veroordeling van Dexia tot betaling van een bedrag van € 4.748,20, met rente en kosten.

Hij erkent dat vier eerdere overeenkomsten een batig saldo hebben opgeleverd van in totaal € 22.055,88 en dat dit moet worden verrekend met de schade als gevolg van de drie volgens hem verliesgevende overeenkomsten (de nrs. IV, V en VII in de boven weergegeven tabel). Deze totale schade van € 26.796,78 bestaat uit een deel inleg/termijnen van € 14.949,45 en een deel restschuld van € 11.847,33. Volgens de [A] moet het batig saldo eerst worden verrekend met het deel inleg/termijnen en het restant ervan met het deel restschuld (CvA tevens CvE in reconventie nr. 26 e.v.; CvD in conventie tevens CvR in reconventie p. 3).

2.4

De kantonrechter heeft op 18 december 2014, 2 juni 2015, 24 december 2015, 31 maart 2016 en 30 juni 2016 tussenvonnissen gewezen. In het vonnis van 31 maart 2016 heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het voornemen om prejudiciële vragen te stellen en de voorgestelde vragen. Bij vonnis van 30 juni 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4298, zijn de vragen aan de Hoge Raad gesteld.

2.5

In de procedure bij de Hoge Raad zijn schriftelijke opmerkingen ingediend door Dexia en door [A] , die ook op elkaars opmerkingen hebben gereageerd.12

3 De gestelde vragen

3.1

Uit het tussenvonnis van 30 juni 2016 van de verwijzende rechter blijkt dat de vragen zijn gerezen naar aanleiding van het arrest […] /Dexia en verder vooral zien op de effecten van verrekeningen die reeds tussen partijen hebben plaatsgevonden.

3.2

De kantonrechter geeft aan dat de (kanton)rechters behorende tot het toenmalige team effectenlease van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) in hun beslissingen toepassing hebben gegeven aan voordeelstoerekening door het voordeel eerst in mindering te brengen op de schade bestaande uit betaalde termijnen (rov. 3.1). Dat was gebaseerd op de arresten van het Hof Amsterdam (met name rov. 4.28 en 4.30) en de Hoge Raad (met name rov. 3.3.2 en 4.3.6) in de zaak […] /Dexia. Daaruit leidde de rechtbank onder meer af dat de verrekening van voordeel op grond van artikel 6:100 BW dient plaats te vinden vóór de vermindering van de vergoedingsplicht van Dexia op grond van artikel 6:101 BW (rov. 3.2 en 3.3). De kantonrechter overweegt voorts:

“3.4. Bovenbedoelde overwegingen geven geen uitsluitsel over de vraag of het betreffende voordeel in mindering moet worden gebracht op de schade bestaande uit door de afnemer verschuldigde rente en kosten (de termijnen), op de schade bestaande uit een restschuld, of op beide schadecomponenten. Deze vraag is met name relevant in zaken waarin de schade uit termijnen door toepassing van artikel 6:101 BW voor rekening van de afnemer blijft.

3.5.

Nadat bovenbedoelde arresten waren gewezen heeft de rechtbank deze vraag beantwoord met inachtneming van de volgende aspecten. De vele duizenden zaken overziende is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat in veel gevallen de opbrengst (met daarin het batig saldo) van de ene overeenkomst is aangewend ter financiering van de termijnen van de volgende (verlieslatende) overeenkomst. Ook is geconstateerd dat in veel gevallen opbrengsten zoals dividenden door Dexia (met instemming van de afnemer) werden verrekend met betalingsverplichtingen van de afnemer. Daarnaast is in aanmerking genomen dat de schade uit termijnen op een (veel) eerder moment werd geleden dan de schade wegens een restschuld (of daarvan sprake was kon immers pas na beëindiging van de betreffende overeenkomst blijken). Tenslotte is in aanmerking genomen dat ook het gerechtshof in de hiervoor geciteerde r.o. 4.30 er van uit ging dat een afnemer het batige saldo van de eerdere overeenkomst na een jaar geheel zou hebben besteed. Gegeven het feit dat de looptijd van de meeste lease-overeenkomsten tenminste driejaar bedroeg betrof dit de periode waarin uitsluitend schade in de vorm van termijnbetalingen werd geleden. Een en ander bracht de rechtbank tot de conclusie dat het in het overgrote deel van de zaken voor de hand lag om het genoten voordeel op grond van artikel 6:100 BW eerst te verrekenen met de schade uit termijnen en, voor zover er daarna nog te verrekenen voordeel resteerde, met de schade uit een restschuld.”

3.3

De kantonrechter wijst vervolgens op de stellingen van Dexia, samengevat, dat deze toepassing van de voordeelstoerekening in strijd is met rov. 4.4 van het Hoge Raad-arrest in […] /Dexia en dat volgens Dexia dit los staat van de verrekening van het batig saldo op de voet van art. 6:127 BW (rov. 4.1-4.2).

De kantonrechter overweegt naar aanleiding van rov. 4.4 van het Hoge Raad-arrest in […] /Dexia (de passage over gebrek aan belang bij het onderdeel), dat het duidelijk zal zijn dat het voor het definitieve resultaat van een procedure als de onderhavige, waarin de afnemer vergoeding vordert van schade als gevolg van schending van de zorgplicht, een groot verschil maakt of het voordeel in mindering wordt gebracht op het gedeelte van de schade dat voor rekening van de afnemer blijft (de termijnen) of dat dit in mindering wordt gebracht op het gedeelte van de schade dat voor tweederde door Dexia dient te worden vergoed (de restschuld (rov. 4.7).

3.4

In aansluiting op zijn rov. 3.5 en naar aanleiding van de stellingen van Dexia, gaat de kantonrechter in op de volgende aspecten in verband met de keuze van de wijze van voordeeltoerekening:

“4.9. In veel effectenlease zaken waarin sprake is van een batig saldo uit eerdere overeenkomst(en) die binnen een jaar voor het aangaan van eerstbedoelde overeenkomsten is of zijn geëindigd (hierna: het batig saldo), overstijgt dit batig saldo de andere voordelen (zoals dividenden uit de in het geding zijnde overeenkomst) aanzienlijk. Voorts is in veel gevallen (ook in de onderhavige zaak) de einduitkering van een eerdere overeenkomst aangewend om de termijnen van een nieuwe overeenkomst (die aan de vordering ten grondslag ligt) bij vooruitbetaling te voldoen, over het algemeen door middel van verrekening. Hoewel die einduitkering meestal een hoger bedrag is dan het ‘batig saldo’ (omdat dit laatste het verschil vormt tussen alle opbrengsten, waaronder de einduitkering, en alle kosten) maakt dat batig saldo wel deel uit van die einduitkering.

4.10.

Bij verrekening tussen enerzijds de verbintenis van Dexia tot betaling van (onder meer) de einduitkering (waarin begrepen het batig saldo uit een voorgaande overeenkomst), en anderzijds de verbintenis van de afnemer tot betaling van de termijnen voor de nieuwe overeenkomst, gaan beide verbintenissen teniet (artikel 6:127 BW). Daaruit kan worden geconcludeerd dat in een dergelijk geval het voordeel bestaande uit het batig saldo uit een eerdere overeenkomst op grond van de wet in mindering is gebracht op de schade (uit die nieuwe overeenkomst) bestaande uit termijnbetalingen. Het is de vraag of dan nog de mogelijkheid bestaat (en of het redelijk is) om datzelfde voordeel in mindering te brengen op een ander deel van de schade, de restschuld.

4.11.

De schade bestaande uit de termijnen ontstaat reeds vanaf de aanvang van de looptijd van de overeenkomst. Uit hetgeen de Hoge Raad in zijn arrest van 1 mei 2015 (ECLI:NL:HR:2015:1198) heeft overwogen, kan worden afgeleid dat een schadepost bestaande uit termijnbetalingen (minus dividenduitkeringen) telkens ontstaat op het moment waarop een desbetreffend gedeelte van de inleg daadwerkelijk is voldaan. Dat de schade op grond van artikel 6:101 BW gedragen moet worden door de afnemer doet daar niet aan af. Die schade bestaat niet alleen uit betaalde termijnen, maar ook uit de termijnen die de afnemer op grond van de overeenkomst nog aan Dexia verschuldigd is (en die als aparte post op de eindafrekening verschijnt en door Dexia pleegt te worden gevorderd). In veel gevallen waarin de afnemer, nadat het geschil tussen partijen was ontstaan, is opgehouden met het doen van termijnbetalingen, heeft Dexia de aan de afnemer toekomende dividenden en andere opbrengsten verrekend met achterstallige termijnbetalingen. Ook in die gevallen kan worden geconcludeerd dat het voordeel, bestaande uit de verrekende dividenden c.a., krachtens artikel 6:127 BW reeds in mindering is gebracht op de schade bestaande uit termijnbetalingen. Ook hier is het de vraag of dan nog de mogelijkheid bestaat (en of het redelijk is) om datzelfde voordeel in mindering te brengen op een ander deel van de schade, de restschuld.

4.12.

Artikel 6:100 BW bepaalt dat het voordeel (uit dezelfde gebeurtenis als waardoor de schade is veroorzaakt) bij de vaststelling van de te vergoeden schade in rekening moet worden gebracht ‘voor zover dit redelijk is’. Indien sprake is van een batig saldo uit een eerdere overeenkomst maakt dit saldo deel uit van de aan de afnemer toekomende opbrengst van die eerdere overeenkomst. In het geval deze opbrengst aan de afnemer wordt uitgekeerd, behoort deze vervolgens tot het vermogen van de afnemer (voordien behoorde de lease-overeenkomst ook tot dat vermogen maar was onzeker of dit een winst- of verliespost zou opleveren). Dat vermogen is mede bepalend voor de vraag of bij het aangaan van de (binnen een jaar daarop volgende) overeenkomst, terzake waarvan schadevergoeding wordt gevorderd, sprake was van een ‘onaanvaardbaar zware financiële last’. Met name ingevallen waarin het batig saldo aanzienlijk is kan (uitsluitend) als gevolg van de ontvangst van de einduitkering uit de eerdere overeenkomst (waarin dat saldo is begrepen) een situatie ontstaan waarin niet langer sprake is van een ‘onaanvaardbaar zware financiële last’, met als gevolg dat de schade bestaande uit de verschuldigde termijnen geheel door de afnemer moet worden gedragen. In een dergelijk geval is ten gevolge van (onder meer) het batig saldo de vergoedingsplicht van Dexia derhalve reeds verminderd (namelijk met het tweederde deel van de schade bestaande uit termijnen dat zij anders had dienen te dragen). De vraag is of het onder die omstandigheden redelijk is dat Dexia als gevolg van het hiervoor bedoelde batig saldo niet alleen wordt ontheven van de verplichting tot vergoeding van de schade bestaande uit termijnen, maar bovendien geheel of gedeeltelijk wordt bevrijd van haar verplichting tot vergoeding van de resterende schade omdat het batig saldo als voordeel op de restschuld in mindering wordt gebracht.

(…)

4.14.

Het grote aantal zaken en het per zaak grote aantal feitelijke betalingen en verrekeningen over en weer rechtvaardigen een wijze van berekening van de (eventueel) aan de afnemer toekomende schadevergoeding (waaronder begrepen de verrekening van voordelen) die eenduidig, overzichtelijk en praktisch toepasbaar is. Duidelijkheid daarover ontbreekt thans, althans duidelijkheid met betrekking tot de hiervoor bedoelde vraagstukken. Deze duidelijkheid heeft niet alleen tot doel om de vele zaken in rechte op de juiste wijze te behandelen en te beslissen, maar ook om partijen (en hun gemachtigden) beter in staat te stellen hun geschillen buiten rechte af te doen.”

3.5

De zojuist geschetste overwegingen hebben geleid tot volgende vragen aan Uw Raad:

“I. Dient een batig saldo uit een eerdere effectenlease-overeenkomst, die is geëindigd binnen een jaar voordat de overeenkomst is aangegaan die ten grondslag is gelegd aan de vordering tot schadevergoeding wegens schending van de zorgplicht, maar welk batig saldo is aangewend voor de betaling van termijnbedragen van de laatstbedoelde overeenkomst doordat de opbrengst van de eerstbedoelde overeenkomst is verrekend met de betalingsverplichtingen van de afnemer uit de tweede overeenkomst, bij toepassing van artikel 6:100 BW in mindering te worden gebracht op de schade bestaande uit termijnen of op de schade bestaande uit de restschuld?

II. Dienen voordelen bestaande uit dividenden en/of andere opbrengsten van een aan de vordering tot schadevergoeding ten grondslag liggende effectenlease-overeenkomst die zijn verrekend met de betalingsverplichtingen uit de effectenlease-overeenkomst, zoals achterstallige termijnen, bij toepassing van artikel 6:100 BW in mindering te worden gebracht op de schade bestaande uit termijnen of op de schade bestaande uit de restschuld?

III. Dienen de hiervoor onder I. en II. bedoelde vragen anders te worden beoordeeld indien het daar bedoelde batig saldo uit een eerdere effectenlease-overeenkomst en de daar bedoelde voordelen van een aan de vordering tot schadevergoeding ten grondslag liggende effectenlease-overeenkomst niet zijn verrekend met betalingsverplichtingen van de afnemer op grond van laatstbedoelde overeenkomst, maar aan de afnemer zijn uitbetaald?

IV. Dient een batig saldo als onder I. bedoeld dat, omdat dit deel uitmaakt van de opbrengst van de eerdere effectenlease-overeenkomst die aan de afnemer wordt uitgekeerd, tot gevolg te hebben dat bij het aangaan van de overeenkomst, die ten grondslag is gelegd aan de vordering tot schadevergoeding wegens schending van de zorgplicht, een situatie is ontstaan waarin geen sprake is van een ‘onaanvaardbaar zware financiële last’ en dus tot een bevrijding van Dexia van de verplichting tot vergoeding van schade bestaande uit de verschuldigde termijnen, bij toepassing van artikel 6:100 BW in mindering te worden gebracht op de schade bestaande uit termijnen of op de schade bestaande uit de restschuld?

V. Is het geoorloofd om, wegens het rechtsbelang van een efficiënte afdoening van massaschadezaken als de onderhavige, de verrekening van voordelen als hier bedoeld (bestaande uit batig saldo uit een eerdere overeenkomst, dividenden en andereopbrengsten uit de in het geding zijnde overeenkomst(en)) toe te passen volgens een vaste methode, door de voordelen steeds in mindering te brengen op het deel van de schade dat daar in het merendeel van de individuele gevallen het meest voor in aanmerking komt, ongeacht de aard, de omvang of het tijdstip van de afzonderlijke voordelen in het individuele geval, tenzij bijzondere omstandigheden rechtvaardigen dat van die vaste methode wordt afgeweken?”

3.6

Ik merk nog op dat periode van een jaar die in de vragen wordt bedoeld, is ontleend aan de uitspraak van het Hof Amsterdam in de zaak Dexia/ […]. Deze periode als zodanig staat niet ter discussie.13

De gestelde vragen zien voorts niet op het geval dat sprake is van een onaanvaardbaar zware financiële last (en evenmin op het geval van ‘wetenschap van advisering zonder vergunning’; zie hieronder bij 4.4), maar ik maak daarover straks nog een opmerking ter vergelijking met het geval dat geen sprake is van een dergelijke last.

4 Bespreking van de gestelde vragen