Home

Parket bij de Hoge Raad, 21-04-2015, ECLI:NL:PHR:2015:789, 14/02574

Parket bij de Hoge Raad, 21-04-2015, ECLI:NL:PHR:2015:789, 14/02574

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
21 april 2015
Datum publicatie
3 juni 2015
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:789
Formele relaties
Zaaknummer
14/02574

Inhoudsindicatie

Art. 285b Sr. Belaging. OM-cassatie tegen vrijspraak slaagt op twee punten. HR herhaalt toepasselijke overwegingen uit HR 12 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ3626. 1. V.zv. het oordeel van het Hof steunt op de opvatting dat een in art. 285b Sr omschreven gedraging uitsluitend dan als inbreuk makend op de persoonlijke levenssfeer van een ander kan worden aangemerkt indien die ander voorafgaand aan die gedraging aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt geen contact met hem te willen, getuigt dat oordeel van een onjuiste rechtsopvatting. 2. V.zv. het Hof slechts tot uitdrukking heeft willen brengen dat de omstandigheid dat betrokkenen aan de verdachte “niet te kennen hebben gegeven dat zij geen contact met hem wilden hebben” weliswaar van belang kan zijn bij de beantwoording van de vraag of sprake is van belaging a.b.i. art. 285b.1 Sr, is het oordeel van het Hof dat kennelijk enkel “gelet op deze omstandigheid, een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen niet is komen vast te staan” zonder nadere motivering niet toereikend.

Conclusie

Nr. 14/02574

Zitting: 21 april 2015

Mr. Vellinga

Conclusie inzake:

[verdachte]


1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam vrijgesproken van hetgeen de verdachte onder 1, 4, 6, 9 en 10 is ten laste gelegd en is ter zake van het onder 8 tenlastegelegde wegens “mishandeling” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van één week. Voorts heeft het Hof de benadeelde partijen in haar vorderingen niet-ontvankelijk verklaard en de teruggave bevolen van een aantal inbeslaggenomen voorwerpen.


2. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft één middel van cassatie voorgesteld. Namens verdachte heeft mr. S. Aytemür, advocaat te Amsterdam, drie middelen van cassatie voorgesteld.

Het middel van de Advocaat-Generaal bij het Hof


3. Het middel houdt in dat het Hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting omtrent het bestanddeel ‘inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer’ in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, dan wel dat het zijn oordeel dat van een zodanig ‘inbreuk maken’ geen sprake is ontoereikend heeft gemotiveerd.

4. Het middel heeft betrekking op vrijspraak van het onder 1 en 4 tenlastegelegde, luidende dat:



“1: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 maart 2008 tot en met 1 juni 2008 te Amsterdam en/of Lisse en/of Utrecht, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 1] en/of de familie van [betrokkene 1], in elk geval van een ander, met het oogmerk [betrokkene 1], in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte - [betrokkene 1] en/of een of meer familieleden van [betrokkene 1] meermalen (dagelijks) met verschillende telefoons gebeld en/of (vervolgens) direct opgehangen en/of SMS-berichten gestuurd en/of - [betrokkene 1] meermalen persoonlijk benaderd en/of met haar afgesproken en/of - zich meermalen in de straat en/of voor de woning van [betrokkene 1] begeven;



4: hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 januari 2009 tot en met 1 februari 2010 te Monnickendam, gemeente Waterland en/of Purmerend en/of Zuiderwoude en/of Volendam en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [betrokkene 2] en/of een of meer familieleden en/of naasten en/of vrienden van [betrokkene 2], in elk geval van een of meer anderen, met het oogmerk [betrokkene 2] en/of die familieleden en/of naasten en/of vrienden van [betrokkene 2], in elk geval die ander(en) te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft hij, verdachte, - [betrokkene 2] en/of een of meer familieleden en/of vrienden van [betrokkene 2] meermalen gebeld en/of SMS-berichten gestuurd en/of - haar/hen meermalen persoonlijk benaderd door zich zonder redelijk doel naar de woon- en/of werkomgeving van [betrokkene 2] en/of haar naasten te begeven en/of zich (daarbij) beledigend, bedreigend, intimiderend en/of onheus tegen haar/hen geuit en/of - haar/hun, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij daar geen behoefte (meer) aan had(den) meermalen aangesproken en/of - van [betrokkene 2] en/of van haar naasten en/of vrienden meermalen goederen, waaronder auto's bekrast of daarvan de banden lekgestoken en/of (planten)bakken vernield en/of een cylinderslot vernield van een schuur in de tuin van [betrokkene 2] door daar spijkers en/of lijm in aan te brengen en/of - een of meermalen plantenbakken uit de tuin van [betrokkene 2] ontvreemd.”

5. Het Hof heeft de vrijspraak van het onder 1 en 4 tenlastegelegde als volgt gemotiveerd:

“Ten aanzien van de vrijspraak van het onder 1 en 4 ten laste gelegde geldt in het bijzonder dat zowel [betrokkene 1] als [betrokkene 2] aan de verdachte niet te kennen hebben gegeven dat zij geen contact met hem wilden hebben zodat, gelet op deze omstandigheid, een wederrechtelijke inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen niet is komen vast te staan.”


6. Volgens de toelichting op het middel ligt in deze overweging van het Hof het onjuiste oordeel besloten dat pas van inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van iemand kan worden gesproken wanneer deze kenbaar heeft gemaakt niet gediend te zijn van – kort gezegd – veelvuldige telefonische benaderingen.

7. Art. 285b lid 1 Sr luidt

“Hij, die wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk maakt op eens anders persoonlijke levenssfeer met het oogmerk die ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen wordt, als schuldig aan belaging, gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie.”

8. Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b, eerste lid, Sr zijn van belang de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.1

9. Het feit dat [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] als personen op wier persoonlijke levenssfeer verdachte stelselmatig inbreuk zou hebben gemaakt aan de verdachte niet te kennen hebben gegeven dat zij geen contact met hem wilden hebben kan één van de omstandigheden zijn waaronder de gedragingen van de verdachte hebben plaatsgevonden. Ik wijs op de volgende passage in de memorie op art. 285b Sr:

Inbreuk maken

In «inbreuk maken» zit besloten dat de privacy-gerechtigde de storing in zijn persoonlijke levenssfeer niet wenst. Vindt iemand een storing niet ongewenst, dan is er dus geen sprake van «inbreuk maken». Wanneer iemand bijvoorbeeld ’s nachts ongevraagd en stelselmatig opgebeld wordt door een hijger, maar daar zelf van geniet en dat laat blijken, dan kan er niet gesteld worden dat er van een strafrechtelijk relevante inbreuk sprake is. Wie impliciet of uitgesproken toestemming geeft tot een daad, die anders strafrechtelijk relevant zou kunnen zijn, heeft strafrechtelijk niets te klagen. Hier geldt het juridische adagium «volenti non fit iniuria» (wie toestemt heeft zijn recht verwerkt). Bij «inbreuk maken» is die toestemming er dus niet.”2

Zie voorts de memorie van antwoord:

“De Groen Links-fractie stelt de vraag of het wederrechtelijk is om contact te zoeken met een huisgenoot of bijvoorbeeld het kind van iemand die zich daardoor belaagd voelt. De initiatiefnemers hebben het bestanddeel wederrechtelijkheid opgenomen om duidelijk te maken dat het stelselmatige karakter van de gedragingen ook wederrechtelijk moet zijn. Er moet dus geen toestemming van het slachtoffer zijn om met een zekere intensiteit, frequentie en duur het slachtoffer lastig te vallen.”3


10. Uit deze passages valt niet af te leiden dat reeds als personen op wier persoonlijke levenssfeer verdachte stelselmatig inbreuk zou hebben gemaakt aan de verdachte niet te kennen hebben gegeven dat zij geen contact met hem wilden hebben, van wederrechtelijk inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van die personen geen sprake meer kan zijn. Dat hangt mede af van de andere factoren als hiervoor onder 8 genoemd. Voor een geval als het onderhavige springt in dit verband in het oog dat de tenlastegelegde gedragingen van dien aard zijn dat personen deze plegen te ervaren als stelselmatige inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer.


11. Een en ander leidt tot het volgende.


12. Voor zover het oordeel van het Hof steunt op de opvatting dat een in art. 285b Sr omschreven gedraging pas dan als inbreuk makend op de persoonlijke levenssfeer van een ander kan worden aangemerkt indien die ander te kennen heeft gegeven geen contact meer met verdachte te willen hebben, geldt dat die opvatting geen steun vindt in het recht en in het bijzonder niet in art. 285b Sr.


13. Is het Hof niet van deze opvatting uitgegaan dan heeft het zijn oordeel ontoereikend gemotiveerd omdat uit de motivering van het Hof niet blijkt dat het Hof de hiervoor onder 8 genoemde factoren in zijn oordeel heeft betrokken.


14. Het voorgaande wordt niet anders wanneer in aanmerking zou worden genomen dat, zoals volgens het door het Hof vernietigde vonnis het geval was, de verdachte een relatie zou hebben gehad met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] en dezen de relatie zouden hebben verbroken. Juist het verbreken van de relatie zou er immers op wijzen dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] geen contact meer met de verdachte wensten, zeker niet in de in de tenlastelegging beschreven vormen.


15. Het middel slaagt.De middelen van de verdachte

16. De middelen van de verdachte betreffen hetgeen ten laste van de verdachte onder 8 is bewezenverklaard, te weten:

“dat hij op 20 maart 2009 te Monnickendam, gemeente Waterland, opzettelijk mishandelend [betrokkene 3] met kracht op haar billen heeft geslagen, waardoor voornoemde [betrokkene 3] pijn heeft ondervonden.”

17. Het eerste middel
stuit af op de omstandigheid dat de ervaring leert dat een harde klap pijn doet.

18. Het tweede middel
miskent de vrijheid van de rechter bij de selectie en waardering van de bewijsmiddelen en gaat voorts voorbij aan de omstandigheid dat de verklaring van [betrokkene 3] steun vindt in die van [betrokkene 2].

19. Het derde middel treft reeds daarom geen doel omdat aan de verdachte een vrijheidsstraf van minder dan een maand is opgelegd.4


20. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen, omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Verdachte kan derhalve niet in zijn beroep in cassatie worden ontvangen.

21. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in zijn beroep in cassatie alsmede tot vernietiging van het bestreden arrest voor wat betreft het onder 1 en 4 tenlastegelegde en in zoverre tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG