Home

Parket bij de Hoge Raad, 23-06-2015, ECLI:NL:PHR:2015:1592, 13/03790

Parket bij de Hoge Raad, 23-06-2015, ECLI:NL:PHR:2015:1592, 13/03790

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
23 juni 2015
Datum publicatie
1 oktober 2015
ECLI
ECLI:NL:PHR:2015:1592
Formele relaties
Zaaknummer
13/03790

Inhoudsindicatie

HR herhaalt overwegingen uit ECLI:NL:HR:2013:833 omtrent het verrichten van onderzoek naar proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag. De Rechtbank heeft kennelijk aanleiding gezien te onderzoeken of voortzetting van het beslag op de inbeslaggenomen geldbedragen in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Haar oordeel daaromtrent is i.c. ontoereikend gemotiveerd.

Conclusie

Nr. 13/03790 B

Zitting: 23 juni 2015

Mr. Knigge

Conclusie inzake:

[klager]

1. De Rechtbank Oost-Brabant heeft bij beschikking van 5 april 2013 het beklag van klager ex art. 552a Sv, strekkende tot opheffing van het onder klager gelegde beslag op twee horloges, een ketting en een geldbedrag, en de teruggave daarvan aan klager, gegrond verklaard. De Rechtbank heeft voorts de teruggave van voornoemde sieraden en het geldbedrag gelast.

2. Tegen deze beschikking heeft het openbaar ministerie tijdig cassatieberoep ingesteld.1 Dit cassatieberoep is blijkens de daarvan opgemaakte akte onbeperkt ingesteld. 2

3. Namens het openbaar ministerie heeft mr. H.J.J. Knol, plaatsvervangend officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Brabant, een schriftuur houdende één middel van cassatie ingediend. Namens klager heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur houdende tegenspraak3 van het door het openbaar ministerie voorgestelde cassatiemiddel ingediend.

4. Het middel

4.1. Het middel klaagt, kort gezegd, over de gegrondverklaring van het beklag, maar enkel voor zover die betrekking heeft op het inbeslaggenomen geldbedrag.

4.2. Voordat ik nader inga op het middel, schets ik eerst kort de achtergrond van deze beklagzaak. Uit het dossier kan worden afgeleid dat het bedoelde geldbedrag op 3 april 2012 bij een doorzoeking is aangetroffen in de slaapkamer van klager en vervolgens in beslag is genomen.4 Daarnaast is nog beslag gelegd op een tweetal horloges en een goudkleurige ketting. Uit de bestreden beschikking blijkt dat de rechter-commissaris op 14 mei 2012 een machtiging tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek ten aanzien van klager heeft verleend en dat conservatoir beslag is gelegd op een geldbedrag van € 5.350,-. Kennelijk gaat het hier om de handhaving van het op 3 april 2012 ex art. 94 Sv gelegde beslag als conservatoir beslag.5 Naar aanleiding hiervan heeft klager een klaagschrift ex art. 552a Sv bij de Rechtbank ingediend. Dit klaagschrift is op 5 april 2013 gelijktijdig met een ander klaagschrift van klager - strekkende tot opheffing van het onder klager gelegde beslag op een aantal auto’s – in openbare raadkamer behandeld. Op de achtergrond speelt een witwaszaak waarin klager een van de verdachten is.

4.3. Omdat het middel enkel klaagt over de gegrondverklaring van het beklag tegen het conservatoir beslag op het geldbedrag, zal ik hierna weergeven hoe de discussie ten aanzien van dit beslag tijdens de raadkamerbehandeling is verlopen. Blijkens het proces-verbaal van de raadkamerbehandeling van 5 april 2013 is door de raadsman van klager, de officier van justitie en door klager zelf het volgende aangevoerd met betrekking tot het conservatoir beslag op het geldbedrag:

“De raadsman heeft aangevoerd:

Het openbaar ministerie heeft opgemerkt dat de herkomst van een bedrag van € 1.600.000,- is verhuld, maar er is geen enkele sprake van een verhullingsaktie. Dit geldbedrag was afkomstig van Rijkswaterstaat. Mijn Cliënt heeft met de belastingdienst gesproken over het bedrag dat afkomstig was van Rijkswaterstaat en over de Zweedse Stichting. Ik leg hierbij stukken van de belastingdienst over betreffende de bezwaarprocedure familie [van klager] van 21 februari 2011 waaruit blijkt dat mijn cliënt open kaart heeft gespeeld. In de machtiging conservatoir beslag van de rechter-commissaris wordt een bedrag van € 22.500,- genoemd. Er ligt beslag op onroerend goed met een WOZ-waarde van € 800.000,-- en ik acht het beslag op de in de klaagschriften genoemde goederen en het genoemde geldbedrag, niet proportioneel.

(...)

Ik verzoek de rechtbank om alles terug te geven aan mijn cliënt.”

De officier van justitie:

In 2008 is de woning verkocht aan de Zweedse Stichting, maar er is sprake van een nieuwe lening. Het gaat hier niet om het bedrag dat is verkregen van Rijkswaterstaat. De echtheid van de leningen aan de Zweedse Stichting staat ter discussie. Alle in beslag genomen goederen horen bij elkaar en het is de vraag of deze goederen aantoonbaar van klager zijn. Klager geeft zelf aan dat een deel van het geld van zijn moeder is, maar dat blijkt nergens uit. Ik persisteer bij de adviezen van het openbaar ministerie van 26 maart 2013 en 27 maart 2013.

De raadsman

Er is geen sprake van witwassen en ik kan uit de stukken niet concluderen dat mijn cliënt een bedrag van € 1.700.000,-- moet gaan betalen. Het valt mij op dat het openbaar ministerie twijfel blijft zaaien omtrent de herkomst van de gelden die van Rijkswaterstaat zijn verkregen.

Klager: