Parket bij de Hoge Raad, 22-01-2013, BY8357, 12/01138 P
Parket bij de Hoge Raad, 22-01-2013, BY8357, 12/01138 P
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 januari 2013
- Datum publicatie
- 22 januari 2013
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2013:BY8357
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BY8357
- Zaaknummer
- 12/01138 P
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. N-o verklaring betrokkene in zijn h.b. Schriftelijke volmacht van advocaat aan griffiemedewerker om h.b. in te stellen, waarin een verklaring van de advocaat dat betrokkene instemt met het door de griffiemedewerker aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de tz. in h.b. en een door betrokkene opgegeven adres voor toezending van het afschrift van de appeldagvaarding ontbreken. In HR LJN BJ7810 zijn eisen geformuleerd waaraan een schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om h.b. in te stellen moet voldoen. Het kennelijke oordeel van het Hof dat ook in ontnemingszaken een schriftelijke volmacht dient te voldoen aan die eisen, is juist. Gelet op de ratio van de eisen waaraan een door een advocaat verstrekte volmacht moet voldoen, bestaat in een geval als het onderhavige, waarin de gemachtigde raadsman ttz. is verschenen, onvoldoende grond voor de n-o verklaring van het appel wegens het niet voldoen van de volmacht aan de voorwaarden. Het belang dat met die voorwaarden is gediend, is in zo een geval niet geschaad. Het verzuim kan daarom voor gedekt worden gehouden.
Conclusie
Nr. 12/01138 P
Mr. Hofstee
Zitting: 20 november 2012
Conclusie inzake:
[Betrokkene]
1. Het Gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 15 februari 2012 de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in het namens hem ingestelde hoger beroep.
2. Namens de betrokkene heeft mr. J. Michels, advocaat te Amersfoort, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel komt op tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in zijn hoger beroep.
4. De Rechtbank te Zutphen heeft bij vonnis van 12 april 2011 aan de betrokkene de verplichting opgelegd om een bedrag van € 2.632,00 aan de Staat te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Tegen deze ontneminguitspraak is door een griffiemedewerker van de Rechtbank op 26 april 2011 hoger beroep ingesteld. Aan de Akte rechtsmiddel is gehecht het schrijven van de raadsman van de betrokkene d.d. 26 april 2011 dat, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende inhoudt:
"In bovengenoemde zaak heeft cliënt mij gemachtigd om hoger beroep in te stellen tegen de beslissing op de vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 12 april 2011.
Hierbij machtig ik, onder verwijzing naar artikel 450 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering, een medewerker van de (straf)griffie om namens cliënt en ondergetekende hoger beroep in te stellen, tegen de beslissing in de ontnemingszaak:
* [Betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats], thans verblijvende in PI Almere."
5. Het Hof heeft het volgende overwogen:
"Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Uit de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof het volgende gebleken.
Het hoger beroep is namens de veroordeelde op 26 april 2011 ingesteld door een -daartoe door de raadsman van de verdachte mr. J. Michels schriftelijk gemachtigde- medewerker van de griffie van de rechtbank Zutphen.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 22 december 2009, LJN BJ7810 de voorwaarden genoemd op grond van de artikelen 449 en 450 van het Wetboek van Strafvordering waaraan een volmacht moet voldoen wanneer een door de verdachte bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat middels een schriftelijke bijzondere volmacht aan een griffiemedewerker hoger beroep instelt.
Die voorwaarden houden in dat in deze volmacht dient te worden opgenomen:
(i) de verklaring dat de advocaat bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep,
(ii) de verklaring dat de verdachte instemt met het door de griffiemedewerker m ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep en
(iii) het door de verdachte opgegeven adres voor toezending.
Het hof constateert dat de brief van de raadsman van 26 april 2011 betreffende het instellen van het hoger beroep alleen voldoet aan de onder (i) vermelde eis. Uit de verklaring van de raadsman dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep, volgt niet dat de verdachte tevens instemt met het door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep. De enkele verwijzing in de brief van de raadsman naar artikel 450, lid 3 van het Wetboek van Strafvordering heelt deze gebreken niet. Het feit dat door de griffie van de rechtbank Zutphen aan de rechtsgeleerd raadsman niet is aangegeven dat diens volmacht niet aan de Hoge Raad gestelde eisen voldoet, maakt het manco in de volmacht niet verschoonbaar.
Veroordeelde zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in het namens hem ingestelde appel."
6. Vooropgesteld dient te worden dat het hoger beroep in ontnemingzaken nader is geregeld in art. 511g Sv. Ingevolge art. 511g, tweede lid aanhef, Sv is daarop Titel II van het derde Boekvan het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van een aantal hier niet relevante gevallen.
7. De wijze van het aanwenden van het hoger beroep is geregeld (niet in Titel II, maar) in Titel V van het derde Boek van dat Wetboek, meer in het bijzonder in art. 449 en art. 450 Sv. Artikel 449, eerste lid, Sv voorziet in de mogelijkheid dat het hoger beroep wordt ingesteld door een daartoe strekkende verklaring van degene die dit rechtsmiddel aanwendt op de griffie van de betreffende rechtbank, tenzij de wet anders bepaalt. Artikel 450 Sv maakt mogelijk dat het aanwenden van de in art. 449 Sv bedoelde rechtsmiddelen, met inbegrip van het hoger beroep, geschiedt door tussenkomst van een advocaat die daartoe door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd (eerste lid aanhef en onder a) dan wel door een vertegenwoordiger, zoals de griffiemedewerker, die daartoe persoonlijk door degene die het rechtsmiddel aanwendt bij bijzondere volmacht schriftelijk is gevolmachtigd (eerste lid aanhef en onder b). Op grond van deze bepalingen kan de bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat de griffiemedewerker schriftelijk van een bijzondere volmacht voorzien, indien aan de daarvoor geldende wettelijke vereisten is voldaan: de verdachte dient daartoe blijk van instemming te hebben gegeven en de verdachte moet daarbij een adres hebben opgegeven voor de ontvangst van een afschrift van de dagvaarding of de oproeping (derde lid).(1)
8. Dat art. 511g Sv Titel V van het derde Boek onvermeld laat, wil niet zeggen dat (dus) art. 450 Sv in ontnemingzaken geen rol speelt. Integendeel, zo blijkt uit art. 408a Sv, een artikel dat wel in Titel II van het derde Boek is opgenomen en expliciet rekening houdt met de mogelijkheid dat het hoger beroep is ingesteld door "een gemachtigde ingevolge art. 450, eerste en tweede lid". Daarmee is tevens de wettelijke grondslag gegeven voor de bevoegdheid van de door de betrokkene bepaaldelijk gevolmachtigde advocaat om op zijn beurt een bijzondere volmacht te verlenen aan de griffiemedewerker om namens de betrokkene hoger beroep in te stellen. Wel brengt een redelijke wetsuitleg met zich mee dat in dat geval naar analogie van art. 450, derde lid, Sv tevens moet blijken van de instemming van de betrokkene met het instellen van het hoger beroep op deze manier en dat de betrokkene een adres heeft opgegeven voor de ontvangst van de oproeping. In die zin versta ik dan ook de hiervoor onder 5 weergegeven overwegingen van het Hof onder (ii) en (iii).
9. Het oordeel van het Hof dat (ook) in ontnemingzaken een schriftelijke volmacht als de onderhavige dient te voldoen aan de in art. 450, derde lid, Sv nader geformuleerde eisen, getuigt gelet op hetgeen hierboven is uiteengezet niet van een onjuiste rechtsopvatting en is evenmin onbegrijpelijk.
10. De vraag is echter of de gronden waarop de niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in het hoger beroep berust, deze beslissing kunnen dragen. Is de beslissing van het Hof niet undue formalistic?
11. Alvorens deze vraag te beantwoorden, wijs ik op twee arresten van de Hoge Raad die hier van belang zijn. In zijn arrest van 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102 heeft de Hoge Raad het volgende overwogen en beslist:
"3.6. Met het oog op de door de wetgever, vooral ter voorkoming van betekeningsproblemen, aangescherpte regeling van het aanwenden van in het bijzonder hoger beroep voorziet art. 450, vierde lid in verbinding met het derde lid, Sv in de uitreiking van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep aan de gemachtigde. Gelet op die uit de memorie van toelichting blijkende bedoeling zal de schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens de verdachte hoger beroep in te stellen, moeten voldoen aan de in art. 450, derde lid, Sv nader geformuleerde eisen. Dat betekent dat de schriftelijke volmacht van een advocaat aan een griffiemedewerker om hoger beroep in te stellen moet inhouden:
(i) de verklaring van de advocaat dat hij door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd tot het instellen van hoger beroep (art. 450, eerste lid sub a, Sv);
(ii) de verklaring van de advocaat dat de verdachte instemt met het door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep (art. 450, derde lid, Sv);
(iii) het adres dat door de verdachte is opgegeven voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding (art. 450, derde lid, Sv).
3.7. Art. 450, derde lid, Sv houdt in dat slechts dan gevolg behoeft te worden gegeven aan een schriftelijke volmacht die aan een griffiemedewerker is verleend met het oog op het instellen van hoger beroep indien de volmacht voldoet aan de wettelijke eisen. Daaruit moet worden afgeleid dat de wetgever niet heeft willen weten van een volmacht die aan die eisen niet beantwoordt. Er moet van worden uitgegaan dat de wetgever ook niet heeft willen weten van de mogelijkheid tot herstel van verzuimen na het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep dan wel tot verlenging van die termijn teneinde gelegenheid te bieden tot herstel van een of meer verzuimen. Dat zou ook niet passen bij de door de wetgever nagestreefde uitreiking van oproepingen op basis van art. 408a Sv. Het gaat hier, in ieder geval wat betreft een advocaat, ook niet om onredelijke eisen."
12. Als ik het goed zie, heeft de Hoge Raad dat oordeel enigszins bijgesteld in zijn arrest van 20 maart 2012, LJN BV6999, NJ 2012/426 m.nt. Bleichrodt:
"2.5. Zoals in voormeld arrest(2) is geoordeeld, moeten de eisen waaraan de schriftelijke volmacht waarmee een advocaat een griffiemedewerker machtigt om namens de verdachte hoger beroep in te stellen, worden bezien tegen de achtergrond van de aanscherping van de wettelijke regeling voor het instellen van hoger beroep. Die aanscherping had tot doel problemen met betrekking tot de betekening van appeldagvaardingen te voorkomen althans te verminderen. Met het oog daarop is voorzien in de uitreiking van de oproeping van de verdachte voor de terechtzitting in hoger beroep aan zijn gemachtigde (art. 408a in verbinding met art. 450 Sv).
2.6. Gelet op deze ratio van de eisen waaraan een door een advocaat verstrekte volmacht moet voldoen, is in zaken waarin ter terechtzitting in hoger beroep noch de verdachte noch een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen, daarom in de regel het door een advocaat door middel van een schriftelijke volmacht aan een griffiemedewerker ingestelde beroep niet-ontvankelijk indien die volmacht niet aan alle voormelde voorwaarden voldoet.
2.7. Gelet op diezelfde ratio bestaat evenwel onvoldoende grond voor de niet-ontvankelijkverklaring van het appel wegens een verzuim als voormeld, indien ter terechtzitting in hoger beroep wel de verdachte of een door hem op de voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman is verschenen en deze aldaar - zonodig daarnaar uitdrukkelijk gevraagd - heeft verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte ten grondslag lag om (op rechtsgeldige wijze) hoger beroep te doen instellen.(...)"
13. Uit deze overwegingen volgt dat een verzuim in de onderhavige zin op de terechtzitting nog herstelbaar is. Indien door of namens de verdachte (of, in ontnemingzaken, de betrokkene) wordt verklaard dat aan de verlening van de (onvolkomen) volmacht de wens van de verdachte (of de betrokkene) ten grondslag lag om op rechtsgeldige wijze hoger beroep te doen instellen, blijft een niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep op grond van het verzuim achterwege.
14. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 4 januari 2012 heeft toen de op voet van art. 279 Sv gemachtigde raadsman van de betrokkene, die (dus) zelf niet aanwezig was, het volgende aangevoerd:
"De veroordeelde is wel ontvankelijk in het hoger beroep. In het begeleidend schrijven wordt verwezen naar artikel 450, lid 3, van het Wetboek van Strafvordering. De strekking van dit artikel is dat er geen vertraging in behandeling van de zaak plaatsvindt. Dat is niet gebeurd. Ook is verdachte ontvankelijk omdat op het moment dat er door een griffiemedewerker er een akte wordt opgemaakt, deze impliciet al heeft ingestemd met de twee overige voorwaarden die de Hoge Raad heeft gesteld. Ik voel mij hierin gesterkt door recente jurisprudentie van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 maart 2011, LJN BQ1314."
15. Dan nu de beoordeling van het middel. Voorziet het aan de Akte rechtsmiddel gehechte schrijven van de raadsman, voor zover hiervoor onder 4 weergegeven en door de raadsman op de terechtzitting in hoger beroep nader toegelicht, in a) de verklaring van de raadsman dat de betrokkene instemt met het door de medewerker ter griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep en b) het adres dat door de betrokkene is opgegeven voor de toezending van het afschrift van de oproeping? Ik meen dat deze vraag zich in het onderhavige geval in redelijkheid voor bevestigende beantwoording leent. Naar het mij voorkomt kan (i) in dat schrijven worden gelezen dat de raadsman met instemming van de betrokkene de griffiemedewerker heeft gemachtigd tot het instellen van het hoger beroep zoals bedoeld in art. 450, derde lid, Sv, en (ii) uit de opmerking van de raadsman ter 's Hofs terechtzitting - inhoudende dat in bedoeld schrijven wordt verwezen naar art. 450, derde lid, Sv - worden afgeleid dat aan de verlening van de volmacht de wens van de betrokkene ten grondslag lag om op rechtsgeldige wijze hoger beroep te doen instellen. Als opgegeven adres voor toezending van de oproeping merk ik aan het in het meergenoemd schrijven van de raadsman opgegeven adres van de betrokkene, te weten de locatie PI Flevoland/Almere. Dit een en ander brengt mee dat de gronden waarop de niet-ontvankelijkverklaring van de betrokkene in zijn hoger beroep steunt, die beslissing niet kunnen dragen en dat dienvolgens de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
16. Het middel is naar mijn inzicht terecht voorgesteld.
17. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
18. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een ander Hof, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Deze vereisten zijn ingevoerd bij de 'Wet stroomlijnen hoger beroep' (Stb. 2006, 470). Zie wat de oproeping in ontnemingzaken betreft: art. 511g, tweede lid aanhef en onder a, Sv.
2 HR 22 december 2009, LJN BJ7810, NJ 2010/102.