Home

Parket bij de Hoge Raad, 25-09-2012, BX5005, 11/01070

Parket bij de Hoge Raad, 25-09-2012, BX5005, 11/01070

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
25 september 2012
Datum publicatie
25 september 2012
ECLI
ECLI:NL:PHR:2012:BX5005
Formele relaties
Zaaknummer
11/01070

Inhoudsindicatie

HR: art. 81 RO.

Conclusie

Nr. 11/01070

Mr. Machielse

Zitting 19 juni 2012

Conclusie inzake:

[Verdachte](1)

1. Het Gerechtshof Arnhem, nevenzittingsplaats Leeuwarden, zittinghoudende te Arnhem, heeft verdachte op 15 februari 2011 voor 2 en 3: telkens: feitelijk aanranding van eerbaarheid, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.

2. Mr. K. Karakaya, advocaat te Almere, heeft cassatie ingesteld. Mr. V.C. van der Velde, ook advocaat te Almere, heeft een schriftuur ingezonden houdende drie middelen van cassatie.

3.1. Het eerste middel klaagt dat niet blijkt of het hof heeft onderzocht of verdachte wel correct is opgeroepen voor de zitting van 1 februari 2011.

3.2. Op 1 februari 2011 is de verdachte niet ter terechtzitting verschenen. Wel was aanwezig mr. K. Karakaya, advocaat te Almere, die als gemachtigd advocaat het woord ter verdediging heeft gevoerd. Het middel faalt gelet op HR 29 april 2008, NJ 2008, 482 m.nt. Klip.

4.1. Het tweede middel klaagt over schending van de redelijke termijn omdat tussen het instellen van hoger beroep en de einduitspraak van het hof meer dan 16 maanden zijn verlopen.

4.2. Het middel faalt reeds op grond van HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis rov. 3.9.a. Het enkele verzoek van de gemachtigd advocaat om rekening te houden met het tijdsverloop kan ik niet aanmerken als een beroep op het schenden van de redelijke termijn.

5.1. Het derde middel klaagt over de strafoplegging. De rechtbank heeft voor drie feiten een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd. De AG heeft in hoger beroep dezelfde straf gevorderd ook voor drie feiten. Het hof heeft twee maanden gevangenisstraf opgelegd maar vrijgesproken van feit 1. De strafoplegging is daarom ontoereikend gemotiveerd.

5.2. Het hof heeft de opgelegde straf aldus gemotiveerd:

"Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de aard en ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon van verdachte.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft op zeer laakbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefsters [betrokkene 3 en 4] door hen onverhoeds te betasten. Door aldus te handelen heeft verdachte geen respect getoond voor de wijze waarop aangeefsters met verdachte wensten om te gaan.

Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2010, komt naar voren dat verdachte eerder met justitie in aanraking is geweest ter zake van aanranding en er dus sprake is van recidive met betrekking tot dit feit. Eveneens blijkt uit dit uittreksel dat verdachte, wanneer hem in het verleden een taakstraf was opgelegd, deze veelal niet tot een goed eind heeft weten te brengen.

Gelet op het voorstaande is het hof van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is."

5.3. In beginsel is de hogere rechter niet gehouden verantwoording af te leggen omtrent het opleggen van een zwaardere straf dan de rechter in voorgaande aanleg geboden heeft geacht.(2) Dit geldt ook wanneer de hogere rechter dezelfde straf oplegt, maar minder bewezen acht dan de rechter in eerste aanleg. Enkel wanneer de strafoplegging op zichzelf onbegrijpelijk is of verbazing wekt en daardoor onbegrijpelijk is, is er voor de cassatierechter reden voor ingrijpen.(3)

Het hof heeft de ernst van de gepleegde feiten in aanmerking genomen en gewezen op de specifieke recidive van verdachte voorts heeft het hof in ogenschouw genomen dat het opleggen van een taakstraf afstuit op het ervaringsgegeven dat verdachte deze in het verleden er vaak niet tot een goed einde heeft weten te brengen. Aldus heeft het hof de strafoplegging toereikend verantwoord.

6. De voorgestelde middelen falen en kunnen naar mijn oordeel met de aan artikel 81 RO ontleende motivering worden verworpen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.

7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Deze zaak hangt samen met 11/01069 en 11/01071, dezelfde verdachte betreffend, waarin ik ook vandaag concludeer.

2 HR 16 januari 1990, NJ 1990, 580; HR 27 maart 2001, NJ 2001, 297, en HR 17 mei 2005, LJN AT2727 (niet gepubliceerd).

3 Vgl. HR 17 oktober 2006, LJN AY0190 en HR 2 juni 2009, LJN BH8313. Zie ook Corstens/Borgers, Het Nederlands strafprocesrecht, zevende druk, p. 772 e.v. en Van Dorst, Cassatie in strafzaken, zesde druk, p. 264-266.