Home

Parket bij de Hoge Raad, 29-05-2012, BW6662, 10/03301 J

Parket bij de Hoge Raad, 29-05-2012, BW6662, 10/03301 J

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
29 mei 2012
Datum publicatie
29 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:PHR:2012:BW6662
Formele relaties
Zaaknummer
10/03301 J

Inhoudsindicatie

Jeugdzaak. Strafkorting wegens schending redelijke termijn. HR ambtshalve: het Hof heeft verzuimd, hoewel daartoe o.g.v. art. 335 en 361.4 jo. 415 Sv gehouden, omtrent de vordering van de b.p. een met redenen omklede beslissing te nemen. HR wijst de zaak op dit punt terug.

Conclusie

Nr. 10/03301 J

Mr. Machielse

Zitting 13 maart 2012

Conclusie inzake:

[Verdachte](1)

1. Het Gerechtshof te Amsterdam, nevenzittingsplaats Arnhem, heeft verdachte bij arrest van 2 juni 2010 voor het subsidiaire "Medeplegen van: opzettelijk valse bankbiljetten uitgeven" veroordeeld tot 42 dagen jeugddetentie. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van op 15 mei 2007 aan verdachte voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van 2 weken, te vervangen door een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 28 uur, subsidiair 14 dagen jeugddetentie.

2. Namens verdachte is beroep in cassatie ingesteld. Mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht, heeft bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.

3.1. Het middel klaagt over een overschrijding van de redelijke termijn, zowel in feitelijke aanleg als in de cassatiefase.

3.2. De raadsman heeft ter zitting van het hof op 19 mei 2009 onder meer aangevoerd:

"Daarnaast betreft het een oud feit. De redelijke termijn is overschreden. Ik weet niet hoe snel het hof de stukken van de rechtbank heeft gekregen."

Mijns inziens zijn zulke uitlatingen van een rechtsgeleerd raadsman niet te beschouwen als een serieus betoog, inhoudende dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn. Primair stel ik mij dan ook op het standpunt dat ter terechtzitting in hoger beroep niet is geklaagd over een schending van de redelijke termijn tot dan toe en dat daarom in cassatie dit punt niet alsnog aan de orde kan worden gesteld.(2)

Subsidiair, voor het geval de Hoge Raad zich zeer coulant en tegemoetkomend zou willen tonen, geldt het volgende. Volgens de steller van het middel heeft de rechtbank de zaak op 15 mei 2007 behandeld. Deze stelling mist feitelijke grondslag.(3) De behandeling van de zaak, waarin het strafrecht voor jeugdigen is toegepast, is in eerste aanleg aangevangen op de zitting van 19 maart 2009. De rechtbank heeft vonnis gewezen op 2 april 2009. In hoger beroep is de zaak behandeld ter zitting van 19 mei 2010. Het bestreden arrest dateert van 2 juni 2010. In geen van beide feitelijke instanties heeft het proces dus meer tijd in beslag genomen dan de maximale termijn van 16 maanden die geldt voor jeugdzaken. Voor zover in de appelfase sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn, doordat de stukken van het geding meer dan zes maanden na het instellen van het hoger beroep ter griffie van het hof zijn binnengekomen, is die overschrijding gecompenseerd door de afdoening van de zaak in hoger beroep binnen 14 maanden. Het voorgaande brengt mee dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep is voldaan aan de eis van afdoening binnen een redelijke termijn, zoals die in vaste rechtspraak van de Hoge Raad is bepaald.(4)

3.3. Volledigheidshalve wijs ik erop dat het hof bij het opleggen van de straf rekening heeft gehouden met het onwenselijk lange tijdsverloop van ongeveer 13 maanden tussen het instellen van het hoger beroep en de behandeling van de zaak in hoger beroep. Al levert dit geen overschrijding op van de redelijke termijn op grond van art. 6 EVRM, toch ziet het hof mede hierin reden om verdachte geen straf op te leggen die ertoe zou leiden dat hij opnieuw zou moeten worden ingesloten in een jeugdinrichting.

3.4. De steller van het middel klaagt voorts over te late inzending van de stukken van het geding door het hof aan de Hoge Raad. Het beroep in cassatie is op 9 juni 2010 ingesteld. De stukken zijn eerst op 24 december 2010 ter griffie van de Hoge Raad ontvangen. Dit betekent dat tussen het instellen van het beroep en de binnenkomst van de stukken de in jeugdzaken geldende maximale termijn van zes maanden met 15 dagen is overschreden. Hierbij komt dat in deze zaak sinds het instellen van het cassatieberoep reeds meer dan 16 maanden zijn verstreken. De overschrijding van de redelijke termijn voor de afdoening van de zaak in cassatie bedraagt thans ruim vijf maanden.(5) Voor zover het middel klaagt over overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase, is dat terecht. Dit moet leiden tot strafvermindering.

4. Ambtshalve wijs ik op het volgende. Blijkens de stukken van het geding heeft [A] zich in eerste aanleg als benadeelde partij in het strafgeding gevoegd. De rechtbank heeft de vordering van [A] toegewezen tot een bedrag van € 50,- (vijftig euro). Op de voet van art. 421 lid 2 Sv duurt de voeging die in eerste aanleg heeft plaatsgehad van rechtswege voor in hoger beroep, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen. Ingevolge de artt. 335 en 361 lid 4 jo art. 415 Sv was het hof gehouden op de vordering van de benadeelde partij een met redenen omklede beslissing te nemen. Het bestreden arrest ontbeert een dergelijke beslissing en kan daarom in zoverre niet in stand blijven.(6)

5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, doch uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging en voor zover daarbij geen beslissing is genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij, en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof Arnhem, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Deze zaak hangt samen met de zaak 10/03299 ([verdachte]), waarin ik vandaag ook concludeer.

2 HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis rov. 3.9.

3 De in de schriftuur genoemde datum valt moeilijk te begrijpen, nu aan verdachte een feit is tenlastegelegd dat werd gepleegd op 12 februari 2008.

4 HR 3 oktober 2000, NJ 2000, 721 m.nt. de Hullu; HR 19 januari 2001, NJ 1001, 307 m.nt. de Hullu; HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis.

5 HR 17 juni 2008, NJ 2008, 358 m.nt. Mevis.

6 HR 14 juni 2011, NJ 2011, 577 m.nt. Mevis.