Parket bij de Hoge Raad, 31-05-2011, BQ0757, 10/01123
Parket bij de Hoge Raad, 31-05-2011, BQ0757, 10/01123
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 31 mei 2011
- Datum publicatie
- 31 mei 2011
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2011:BQ0757
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2011:BQ0757
- Zaaknummer
- 10/01123
Inhoudsindicatie
Betekening inleidende dagvaarding. Op grond van de aan de HR gezonden stukken moet het ervoor worden gehouden dat de dagvaarding in hoger beroep ex art. 408a Sv is uitgereikt aan de gemachtigde van de verdachte hetgeen ex art. 450.4 Sv geldt als uitreiking in persoon aan de verdachte. Nu de verdachte aldus in hoger beroep had kunnen klagen over de wijze van betekening van de inleidende dagvaarding maar hiervan geen gebruikt heeft gemaakt, kan daarover in cassatie niet met vrucht worden geklaagd (vgl. HR LJN AD5163 rov. 3.29 en 3.41).
Conclusie
Nr. 10/01123
Mr. Hofstee
Zitting: 22 maart 2011
Conclusie inzake:
[Verzoeker = verdachte]
1. Het Gerechtshof te Leeuwarden heeft verzoeker bij arrest van 16 oktober 2009 wegens overtreding van art. 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen bij verstek veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, subsidiair tien dagen hechtenis, en een ontzegging van de rijbevoegdheid gedurende vier maanden.
2. Namens verzoeker heeft mr. L.S. Slinkman, advocaat te Appingedam, een schriftuur ingezonden houdende twee middelen van cassatie.(1)
3. Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de inleidende dagvaarding rechtsgeldig aan verzoeker is betekend en dat het Hof deze dagvaarding mitsdien nietig had moeten verklaren.
4. Alvorens het middel te bespreken, wijs ik op HR 12 maart 2002, LJN AD5163, NJ 2002, 317, r.o. 3.29 en 3.41. Daarin overweegt de Hoge Raad onder meer het volgende. Nietigverklaring van de inleidende dagvaarding kan achterwege blijven wanneer de appeldagvaarding aan de verdachte in persoon is betekend en de verdachte of zijn raadsman niet is verschenen op de terechtzitting in hoger beroep of wanneer daar niet is geklaagd over de betekening van de inleidende dagvaarding. Uit de omstandigheid dat door of namens de verdachte in hoger beroep geen gebruik is gemaakt van de gelegenheid te klagen over het betekeningsverzuim in eerste aanleg, moet immers worden afgeleid dat de verdachte alsnog vrijwillig afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht in eerste aanleg. Voorts kan in cassatie niet met vrucht worden geklaagd over de wijze van betekening van dagvaardingen, indien de verdachte of zijn raadsman in de gelegenheid is geweest de desbetreffende klacht aan de feitenrechter voor te leggen en van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.
5. Blijkens een zich bij de stukken van het geding in cassatie bevindende akte van uitreiking d.d. 15 april 2009 is de appeldagvaarding bij het instellen van het hoger beroep in persoon uitgereikt en betekend aan de gemachtigde raadsman van verzoeker. Was het hoger beroep aangewend door de gemachtigde van verzoeker, dan zou die uitreiking op grond van art. 408a Sv in verbinding met art. 450, vierde en vijfde lid, Sv zonder meer hebben gegolden als een uitreiking in persoon aan verzoeker. Ik vermag niet in te zien waarom dit anders zou zijn wanneer, zoals in het onderhavige geval, het hoger beroep door het Openbaar Ministerie is ingesteld. Daarbij neem ik tevens in aanmerking dat ingevolge art. 588, derde lid onder b, laatste volzin, Sv in samenhang met art. 586 Sv gelezen, de uitreiking van een dagvaarding aan een door de geadresseerde schriftelijk gemachtigde als betekening in persoon geldt. Op grond van het voorgaande en gezien de akte van uitreiking, waaruit blijkt dat de appeldagvaarding in het Gerechtsgebouw is uitgereikt aan de gemachtigde van verzoeker (de geadresseerde) in persoon, te weten de raadsman van verzoeker mr Slinkman, meen ik dat kan worden gezegd dat de appeldagvaarding aan verzoeker in persoon is betekend. Nu vaststaat dat verzoeker noch zijn raadsman is verschenen op de terechtzitting in hoger beroep, kon een eventuele nietigverklaring van de inleidende dagvaarding door het Hof achterwege blijven. Door immers niet op de terechtzitting in hoger beroep te verschijnen, heeft verzoeker noch zijn raadsman gebruik gemaakt van de gelegenheid te klagen over een mogelijk betekeningsverzuim in eerste aanleg. Dit betekent bovendien dat over de al dan niet rechtsgeldigheid van de inleidende dagvaarding niet voor het eerst in cassatie kan worden geklaagd, aangezien verzoeker en zijn raadsman in de gelegenheid zijn geweest de desbetreffende klacht aan het Hof voor te leggen, doch van die gelegenheid geen gebruik hebben gemaakt.
6. Het eerste middel is tevergeefs voorgesteld.
7. Het tweede middel klaagt over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop vóór de bestreden uitspraak.
8. Ook hier geldt dat in cassatie niet met vrucht kan worden geklaagd over de overschrijding van de in het middel bedoelde termijn wanneer de dagvaarding aan de verdachte in persoon is betekend en de verdachte en zijn raadsman niet ter terechtzitting in hoger beroep zijn verschenen. In dat geval moet immers worden aangenomen dat de verdachte niet langer dan redelijk is onder de dreiging van een (verdere) strafvervolging heeft geleefd.(2)
9. Nu - zoals reeds hiervoor onder punt 5 is uiteengezet - verzoeker noch zijn raadsman ter terechtzitting in hoger beroep is verschenen, en naar mijn mening gezegd kan worden dat de appeldagvaarding wel aan verzoeker in persoon is betekend, kan over de overschrijding van de redelijke termijn als gevolg van het tijdsverloop vóór de bestreden uitspraak niet voor het eerst in cassatie worden geklaagd.
10. Het tweede middel is eveneens tevergeefs voorgesteld.
11. Beide voorgestelde middelen falen en lenen zich voor afdoening met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
12. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
13. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Deze zaak hangt samen met de zaak met griffienummer 10/01124, waarin ik heden eveneens concludeer.
2 HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008, 358, r.o. 3.9.b.