Home

Parket bij de Hoge Raad, 19-04-2011, BP3820, 09/00728

Parket bij de Hoge Raad, 19-04-2011, BP3820, 09/00728

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
19 april 2011
Datum publicatie
19 april 2011
ECLI
ECLI:NL:PHR:2011:BP3820
Formele relaties
Zaaknummer
09/00728

Inhoudsindicatie

Getuigenverzoek. ’s Hofs afwijzing is niet onbegrijpelijk en behoefde geen nadere motivering, gelet op hetgeen aan het verzoek ten grondslag is gelegd.

Conclusie

Nr. 09/00728

Mr. Vegter

Zitting 1 februari 2011

Conclusie inzake:

[Verdachte](1)

1. De verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 26 januari 2009 wegens 'In het besloten lokaal, bij een ander in gebruik, wederrechtelijk binnendringen' veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 40 (veertig) uren met vervangende hechtenis als nader in het arrest bepaald.

2. Mr. J. van Beest, advocaat te 's-Gravenhage, heeft beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingediend houdende een middel van cassatie.

3. Het middel houdt in dat de beslissing tot afwijzing van een verzoek tot het horen van getuigen onvoldoende is gemotiveerd, omdat het Hof niet motiveert 'waarom de noodzaak niet is gebleken van het horen van de verzochte getuigen.'

4. Uit het proces-verbaal van de zitting van het Hof van 12 januari 2009 blijkt dat door de raadsman aldaar verzocht is om het horen van een elftal getuigen (acht medeverdachten en drie anderen). Het proces-verbaal houdt het volgende in:

"De verdachte geeft op ten onrechte te zijn veroordeeld. De raadsman van de verdachte verzoekt het hof de behandeling van de zaak aan te houden teneinde [betrokkene 11], [betrokkene 7], [betrokkene 13], [betrokkene 14], [betrokkene 15], [betrokkene 9], [betrokkene 16], [betrokkene 8], zijnde alle medeverdachten als getuige te horen. Voorts verzoekt de raadsman van de verdachte om [betrokkene 1], [betrokkene 19] en [betrokkene 3] als getuige te horen.

De raadsman licht zijn verzoek toe: Er zijn veel verklaringen in het dossier. Er zitten veel tegenstrijdigheden in de verklaringen. Het hof kan echter ook tot de conclusie komen dat er ook veel verklaringen gelijkluidend zijn. De noodzaak tot het horen van de gevraagde getuigen zit in het feit dat het hof wellicht tot een bewezenverklaring zal komen. Aan de getuigen kunnen bijvoorbeeld de volgende vragen worden gesteld. Op welk moment is cliënt naar binnen gegaan? Heeft hij kunnen horen dat hij niet naar binnen mocht? Is er geduwd en, zo ja, door wie? Wanneer is cliënt naar buiten gegaan? Ook de getuigen wier belastende verklaring niet door de politierechter zijn gebruikt acht ik noodzakelijk. Van deze getuigen is het interessant om te horen of ze cliënt hebben gezien en zo ja, wat cliënt dan heeft gedaan.

Ik weet dat ik de verzoeken in een laat stadium doe. Er is sprake van gewijzigde inzichten. Mijn inziens kan ik niet anders in deze zaak.

(...)

Na beraad wordt het onderzoek hervat en deelt de voorzitter als beslissing van het hof mede dat de verzoeken tot het horen van getuigen worden afgewezen, nu het hof de noodzaak hiertoe niet is gebleken."

5. Het door de verdediging ter zitting in hoger beroep gedane verzoek (tot het doen horen van elf getuigen) is een verzoek waaromtrent het Hof krachtens het bepaalde in art. 330 Sv in verbinding met art. 415, eerste lid, Sv op straffe van nietigheid uitdrukkelijk een gemotiveerde beslissing moet geven. In aanmerking genomen dat in eerste aanleg na 1 januari 2005(2), te weten op 4 juni 2008, uitspraak is gedaan en gelet op de omstandigheid dat voornoemde getuigen niet bij appelschriftuur door de verdachte zijn opgegeven, is de maatstaf voor de beoordeling van een zodanig verzoek ingevolge art. 418, derde lid, Sv of de noodzaak daarvan is gebleken.(3) Het middel klaagt daarover terecht niet. Hier is de vraag aan de orde of van het Hof gevergd moet worden inzicht te geven in de gedachtegang waarom de noodzaak tot het horen van de getuigen ontbrak. Voor de beantwoording van die vraag zijn onder meer de toelichting van het verzoek door de raadsman alsmede het belang van de betwiste verklaringen voor de bewijsvoering van betekenis.

6. Om praktische redenen beperk ik mij tot de vraag of het Hof inderdaad tot een afwijzing op deze niet nader onderbouwde grond kon komen voor zover het betreft de getuigen [betrokkene 7], [[betrokkene 13] (van wie de verklaringen blijkens de aanvulling voor het bewijs zijn gebruikt) en [betrokkene 3] (een vrijwilliger die volgens [betrokkene 2] -bewijsmiddel 3- als een blok voor de ingang, voor de deur is gaan staan). De verklaring van verdachte ter zitting van het Hof staat op essentiële onderdelen haaks op de verklaring van deze getuigen. Dat zijn kennelijk de tegenstrijdigheden waarop de raadsman ter zitting van het Hof doelt. Ik wijs op de kenbaarheid van het ontbreken van toestemming om naar binnen te gaan ([betrokkene 3]) en het duwen ([betrokkene 13]). Voor de beoordeling van deze omstandigheden kan het tijdstip waarop verdachte naar binnen ging wel van belang zijn. De raadsman heeft dat punt dan ook als vraag vermeld ter onderbouwing van zijn getuigenverzoek. Het komt mij voor dat gelet op de toelichting van het verzoek en de betekenis van het horen van de getuigen voor het bewijs, het Hof niet kon volstaan met de enkele motivering dat de noodzaak ontbrak. Derhalve is het oordeel van het Hof zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk.(4)

7. Het middel slaagt.

8. Ambtshalve merk ik op dat de Hoge Raad niet binnen twee jaar na het instellen van het cassatieberoep op 27 januari 2009 uitspraak zal doen. De redelijke termijn in cassatie zal derhalve overschreden worden. In het onderhavige geval behoeft de Hoge Raad evenwel niet ambtshalve te onderzoeken of de redelijke termijn in de cassatiefase is overschreden. Het tijdsverloop kan immers bij de nieuwe behandeling van de zaak door het Gerechtshof aan de orde worden gesteld.(5)

9. Het middel slaagt. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.

10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 De verdachte heeft momenteel nog een zaak in cassatie lopen (nr. 09/02204), waarin ik vandaag eveneens concludeer.

2 Art. V, tweede lid, (overgangsbepaling) van de wet van 10 november 2004 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, het Wetboek van strafrecht en de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met het horen van getuigen en enkele verwante onderwerpen (Stb. 579), in verbinding met het besluit van 9 december 2004 tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van voornoemde wet (Stb. 640).

3 Vgl. HR 16 september 2008, LJN BD3654, NJ 2008/514, HR 16 september 2008, LJN BD3688, NJ 2008/513, HR 25 maart 2008, LJN BC6007, NJ 2008/210 en HR 19 juni 2007, LJN AZ1702, NJ 2007/626, m.nt. Pme, rov. 3.3.1. Aan de term "redelijkerwijs" in art. 418, derde lid, Sv komt geen bijzondere betekenis toe, aldus de Hoge Raad.

4 Vgl. HR 6 april 2010, LJN BL4178, NJ 2010, 219.

5 Vgl. HR 17 juni 2008, LJN BD2578, NJ 2008/358, m.nt. PMe, rov. 3.5.3.