Parket bij de Hoge Raad, 14-12-2010, BN8388, 09/02295
Parket bij de Hoge Raad, 14-12-2010, BN8388, 09/02295
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 december 2010
- Datum publicatie
- 15 december 2010
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2010:BN8388
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BN8388
- Zaaknummer
- 09/02295
Inhoudsindicatie
Art. 410a en 450.3 Sv. 1. De opvatting dat het het hof niet vrijstond verdachte n.o. te verklaren in het h.b. nadat de voorzitter “verlof” heeft verleend tot de behandeling van de zaak in h.b. als voorzien in art. 410a Sv, is blijkens de wetsgeschiedenis onjuist. 2. Het hof heeft vastgesteld dat de door de raadsman aan de griffie van de rb verzonden brief waarmee hij namens verdachte h.b. wilde instellen geen door de raadsman aan de griffiemedewerker verleende schriftelijke bijzondere volmacht tot het voor verdachte aanwenden van het rechtsmiddel van h.b. inhoudt, noch dat uit deze brief of uit enig ander processtuk blijkt dat de raadsman bepaaldelijk was gevolmachtigd door verdachte om namens deze h.b. in te stellen. Voorts is door het hof vastgesteld dat evenmin is komen vast te staan dat verdachte heeft ingestemd met het door de griffiemedewerker aanstonds in ontvangst nemen van de uitreiking van de oproeping voor de tz. in h.b. Gelet op deze niet onbegrijpelijke vaststellingen heeft het hof terecht geoordeeld dat het h.b. niet is ingesteld overeenkomstig de wettelijke eisen (vgl. HR LJN BJ7810).
Conclusie
Nr. 09/02295
Mr. Hofstee
Zitting: 21 september 2010
Conclusie inzake:
[Verdachte = verzoeker]
1. Het hof te 's-Gravenhage heeft verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.(1)
2. Namens verzoeker heeft mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat het hof verzoeker ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, nu aan de vormvereisten voor het instellen van het rechtsmiddel was voldaan, dan wel de vermeende vormfout als hersteld opgevat had moeten worden.
4. Het hof heeft de niet-ontvankelijkverklaring als volgt gemotiveerd:
"Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Ingevolge artikel 450, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt aan een schriftelijke bijzondere volmacht, verleend aan een medewerker ter griffie, tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel slechts gevolg gegeven indien de verdachte of een gemachtigde raadsman daarbij instemt met het door deze medewerker ter griffie van het gerecht waar het rechtsmiddel wordt ingesteld voor de verdachte aanstonds in ontvangst nemen van de uitreiking van de oproeping. Ook een gemachtigd raadsman kan op deze wijze per brief een bijzondere schriftelijke volmacht geven aan een medewerker van de griffie om namens de verdachte hoger beroep in te stellen. In de brief moet de raadsman gelet op het bepaalde in het eerste lid onder a van voornoemd artikel verklaren dat hij daartoe door degene die het rechtsmiddel aanwendt bepaaldelijk is gevolmachtigd en dat hij een bijzondere schriftelijke volmacht geeft.
De verdachte is bij vonnis van de kantonrechter te Leiden in de rechtbank te 's-Gravenhage van 16 juni 2008 veroordeeld. Op 16 juni 2008 is bij de griffie van de rechtbank te 's-Gravenhage een brief van de raadsman van de verdachte, mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, binnengekomen, inhoudende de mededeling dat hij namens de verdachte hoger beroep aantekent tegen de beslissing van de kantonrechter voornoemd. Deze brief bevat geen door de raadsman van de verdachte aan een griffiemedewerker verleende schriftelijke bijzondere volmacht tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel van hoger beroep.
Voorts is noch uit deze brief, noch uit enig ander gedingstuk, gebleken dat de raadsman bepaaldelijk was gevolmachtigd door de verdachte om namens deze hoger beroep in te stellen. Dat de griffier blijkens de akte van rechtsmiddel kennelijk uit de brief heeft afgeleid dat de raadsman wel bepaaldelijk was gevolmachtigd doet hieraan niet af. Voorts is evenmin komen vast te staan dat de verdachte heeft ingestemd met het door deze griffiemedewerker aanstonds in ontvangst nemen van de uitreiking van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep.
Het hoger beroep is gelet op het vorenstaande niet ingesteld overeenkomstig de eisen die de wet daaraan stelt. Derhalve dient de verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in het hoger beroep."
5. Een advocaat kan op grond van art. 450, derde lid, Sv schriftelijk hoger beroep instellen namens een verdachte door aan een griffiemedewerker daartoe een schriftelijke volmacht te verlenen. Die schriftelijke volmacht moet inhouden dat de advocaat door de verdachte bepaaldelijk is gevolmachtigd om hoger beroep in te stellen en dat de verdachte instemt met het door de medewerker van de griffie aanstonds in ontvangst nemen van de oproeping voor de terechtzitting in hoger beroep. De volmacht dient voorts het adres te bevatten dat door de verdachte is opgegeven voor de toezending van het afschrift van de appeldagvaarding.(2)
6. Het hof heeft vastgesteld dat de door de advocaat aan de griffie van de rechtbank verzonden brief waarmee hij namens verdachte hoger beroep wilde instellen niet inhoudt dat hij bepaaldelijk is gevolmachtigd, noch dat dit overigens uit de stukken blijkt, en dat die brief evenmin inhoudt dat verdachte instemt met uitreiking van de oproeping aan de griffier. Gelet op die vaststellingen, heeft het hof zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting en niet onbegrijpelijk geoordeeld dat het hoger beroep niet is ingesteld overeenkomstig de daarvoor geldende eisen. Daaraan doet niet af dat de griffiemedewerker een akte rechtmiddel heeft opgemaakt waarin is vermeld dat de advocaat bepaaldelijk is gemachtigd, noch dat een dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep is uitgegaan. Het is de in hoger beroep oordelende rechter die beslist over de ontvankelijkheid van het beroep en dus over de vraag of een rechtsmiddel op de juiste wijze is ingesteld. Dat brengt mee dat de griffier ook in geval van onvolkomenheden in die volmacht de stukken van het geding zal dienen te verzenden naar de in hoger beroep oordelende rechter en dat de verdachte zal dienen te worden gedagvaard voor de daarna te bepalen zitting.(3)
7. De subsidiaire klacht dat het hof in de omstandigheden aanleiding had moeten vinden om de gestelde vormfout als hersteld op te vatten en - naar aanleiding van het verschijnen ter terechtzitting van medeverdachte [medeverdachte] - had moeten onderzoeken of alsnog kon blijken dat de advocaat ten tijde van het instellen van het hoger beroep bepaaldelijk daartoe was gevolmachtigd, is tevergeefs voorgesteld. De wetgever heeft niet willen weten van een volmacht die niet aan de eisen beantwoordt en er moet derhalve van worden uitgegaan, aldus de Hoge Raad, dat de wetgever ook niet heeft willen weten van de mogelijkheid tot herstel van verzuimen na het verstrijken van de termijn voor het instellen van hoger beroep.(4)
8. Het middel faalt dus.
9. Het tweede middel klaagt dat het hof verzoeker ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, aangezien de appelrechter niet bevoegd is in de beoordeling van de beslissing van de voorzitter van de verlofkamer van het gerechtshof te treden, subsidiair dat het hof de vormfout als hersteld had moeten beschouwen door het verleende verlof.
10. Gesteld wordt dat door het verlenen van het verlof als bedoeld in art. 410a Sv alle 'prealabele' vragen zijn beantwoord en dat de appelrechter niet mag treden in de vragen die het verlof tot het behandelen van een zaak in hoger beroep beheersen. De steller van het middel wijst er daarbij onder meer op dat blijkens de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de 'Wet stroomlijnen hoger beroep' (krachtens welke onder meer art. 410a Sv in werking is getreden), de ratio van die wet is dat middelen van de rechtspleging doelmatig worden ingezet en dubbeling van werkzaamheden wordt voorkomen.(5) Dat doel zou worden gefrustreerd als de appelrechter voor de tweede keer mag treden in de beoordeling van het verzoek tot verlof. De steller van het middel miskent echter dat de voorzitter in de verlofprocedure weliswaar een ruim afwegingskader is gelaten bij zijn toetsing (zoals de steller van het middel opmerkt), maar dat die toetsing is beperkt tot de vraag of al dan niet de noodzaak bestaat voor een volledige behandeling in hoger beroep. De voorzitter neemt dan ook geen voorschot op de uitkomst van de behandeling in hoger beroep, die (dus) nog alle mogelijke uitkomsten kan hebben.(6) Het stond het hof derhalve vrij om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep wegens vormverzuimen bij het instellen daarvan.
11. Het middel faalt.
12. De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Er bestaat samenhang tussen de zaken met de nummers 09/02295 en 09/02296. In beide zaken zal ik vandaag concluderen.
2 HR 22 december 2009, LJN BJ3696, NS 2010, 17, rov. 3.6.
3 Ibidem, rov. 3.8.
4 Ibidem, rov. 3.7.
5 Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr. 3, p. 1.
6 Kamerstukken II 2005/06, 30 320, nr. 3, p. 23 en 25, en nr. 6, p. 5.