Parket bij de Hoge Raad, 06-07-2010, BM5085, 08/03640
Parket bij de Hoge Raad, 06-07-2010, BM5085, 08/03640
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 juli 2010
- Datum publicatie
- 6 juli 2010
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2010:BM5085
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM5085
- Zaaknummer
- 08/03640
Inhoudsindicatie
Promis. Opzet bij meineed. Art. 207 Sr.Uit ’s Hofs bewijsvoering kan worden afgeleid dat X op het moment dat een schot werd gelost, niet, zoals verdachte als getuige in de strafzaak tegen Y heeft verklaard, naast de auto stond, maar dat X zich op dat moment in de auto bevond. Uit die bewijsvoering kan niet zonder meer worden afgeleid dat het opzet van verdachte t.t.v. het afleggen van haar verklaring was gericht op het afleggen van een valse verklaring daaromtrent.
Conclusie
Nr. 08/03640
Mr Jörg
Zitting 18 mei 2010
Conclusie inzake:
[Verzoekster=verdachte]
1. Het gerechtshof te Arnhem heeft bij arrest van 12 augustus 2008 verzoekster wegens meineed veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
2. Namens verzoekster heeft mr. V.P.J. Tuma, advocaat te Amersfoort, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt erover dat de bewezenverklaring ontoereikend is gemotiveerd, met name, zo begrijp ik uit de toelichting, op het punt van het opzet.
4. Ten laste van verzoekster is bewezenverklaard dat:
"zij op 16 januari 2007, te Almelo, als getuige in de strafzaak met parketnummer 08/710602-06 tegen [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, nadat zij in handen van de voorzitter op de bij de wet voorgeschreven wijze de eed had afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, mondeling, persoonlijk, opzettelijk valselijk, in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - heeft verklaard: "Op het moment dat er een schot werd gelost, stond [slachtoffer] naast de auto aan de passagierskant, dat wil zeggen op de stoep. Hij zat beslist niet in de auto toen er geschoten werd."
5. Het hof heeft daartoe het volgende overwogen(1):
"Het proces-verbaal verdenking meineed houdt onder meer het volgende in:
Ter openbare terechtzitting van de arrondissementsrechtbank te Almelo op 16 januari 2007 is in de zaak, parketnummer 710602/06 van de officier van justitie in het arrondissement Almelo tegen [betrokkene 1] als getuige gehoord [verdachte], die na op de wijze bij de wet bepaald in handen van de voorzitter de eed te hebben afgelegd de gehele waarheid en niets dan de waarheid te zullen zeggen, heeft verklaard: Op het moment dat er een schot werd gelost, stond [slachtoffer] naast de auto aan de passagierskant, dat wil zeggen op de stoep. Hij zat beslist niet in de auto toen er geschoten werd.
De verdachte heeft op de terechtzitting van het hof van 29 juli 2008 bevestigd dat zij op de zitting van de rechtbank Almelo op 16 januari 2007 aldus heeft verklaard. Zij heeft voorts verklaard dat met [slachtoffer] [slachtoffer] wordt bedoeld en dat [getuige 1] haar buurvrouw is.
Het strafvonnis van de rechtbank Almelo van 27 maart 2007, parketnummer 08/710602-06, gewezen in [de] strafzaak tegen [betrokkene 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, houdt onder andere als bewezenverklaring in dat hij op 13 juli 2006 te Almelo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], van het leven te beroven met dat opzet (in zijn, verdachtes, woning) een pistool heeft gepakt en achter zijn broeksband heeft gestopt en vervolgens met dat pistool naar buiten en in de richting van die [slachtoffer] en de personenauto van [betrokkene 2] (welke auto voor de woning van verdachte geparkeerd stond) is gelopen en toen dat pistool van achter zijn broeksband heeft gepakt en ter hand heeft genomen en op korte afstand van die [slachtoffer] en die [betrokkene 2] en die auto op die [slachtoffer] en die auto heeft gericht en vervolgens met dat pistool een of meer kogel(s) heeft afgevuurd op d[i]e [slachtoffer] en op de auto waarin die [slachtoffer] en die [betrokkene 2] zaten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verdachte heeft ontkend opzettelijk meineed te hebben gepleegd, nu het in haar beleving is gegaan zoals zij heeft verklaard.
Het hof neemt het volgende in aanmerking.
[Slachtoffer] heeft op 13 juli 2006 aangifte gedaan van poging tot doodslag of poging tot moord. Hij heeft in zijn aangifte, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij op die avond bij [betrokkene 2] in haar huis in [plaats] was en dat [betrokkene 2] op een gegeven moment zei dat zij de jongen, haar zoon [betrokkene 3], ging wegbrengen naar zijn vader [betrokkene 1], die aan de [a-straat 1] te [plaats] woont. Vervolgens zijn [betrokkene 3], [betrokkene 2] en hij met de auto naar [betrokkene 1] gereden. Ter plaatse parkeerde [betrokkene 2] de auto voor de woning en liet zij [betrokkene 3] uitstappen. Hij zag dat [betrokkene 1] naar buiten liep. Ondertussen was hij, [slachtoffer], van achter in de auto voor in de auto gaan zitten. Hij is aan de bijrijderskant gaan zitten en zag [betrokkene 1] rechts van hem staan. Ondertussen was [betrokkene 2] weer achter het stuur in de auto gaan zitten. Op het moment dat [betrokkene 2] weg wilde rijden, zag hij dat [betrokkene 1] vanachter zijn broeksband een pistool haalde. Hij zag dat [betrokkene 1] op hen richtte en hoorde een knal. De kogel is dwars door de ruit van de bijrijderskant gegaan.
Het voorval is waargenomen door [getuige 1]. Zij heeft ten overstaan van de politie, zakelijk weergegeven, verklaard dat zij zich op 13 juli 2006 tussen 21.30 en 22.00 uur bevond in haar woning aan de [a-straat 2] te [plaats], toen zij plotseling geschreeuw hoorde op nummer [1]. Zij zag dat voor de woning van haar buurman een auto stond. Zij is naar boven gelopen naar de slaapkamer aan de voorzijde, de straatkant, van haar woning. Zij zag op het voetpad twee mannen en een vrouw staan, één van die mannen was haar buurman [betrokkene 1]. Ook hoorde zij de stem van haar buurvrouw [verdachte]. Zij zag dat de andere man een donkere huidskleur had, dat hij naar de auto liep en plaats nam aan de passagierskant voor in de auto. Zij zag vervolgens dat de man in de auto het passagiersrampje dichtdraaide en dat de vrouw in de auto stapte aan de bestuurderskant. Op het moment dat de auto achteruit reed, zag zij dat haar buurman [betrokkene 1] naar de auto liep en met zijn rechterhand wees in de richting van de voorzijde van de auto waarin de man en de vrouw zaten. Zij hoorde dat haar buurvrouw [verdachte] riep: "[Betrokkene 1] niet doen, niet doen". Zij hoorde plotseling een knal en zag ter hoogte van de rechterhand van haar buurman [betrokkene 1] een rookwolk.
De verklaring van [getuige 1], die als onafhankelijke getuige kan worden beschouwd, wordt gesteund door de eveneens onafhankelijke getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] die allen verklaren dat zij eerst autodeuren hebben horen dichtslaan en daarna knallen hoorden. [Getuige 2] en [getuige 3] hoorden ook een vrouwenstem roepen "nee, nee, niet doen".
Het hof is op grond van deze verklaringen en de omstandigheid dat verdachte niet heeft onderbouwd waarop haar andere beleving kan zijn gebaseerd, ervan overtuigd dat verdachte opzettelijk een onware verklaring heeft afgelegd. Voor zover zij met haar mededeling, dat zij heeft verklaard overeenkomstig haar beleving bedoelt, dat het in haar herinnering echt zo gegaan is, als zij vertelt, gaat het hof daaraan voorbij. Het is ondenkbaar dat verdachte te goede[r] trouw meent, dat haar relaas op de waarheid berust."
6. Volgens de steller van het middel is de enkele omstandigheid dat de verklaring van verzoekster in strijd is met de verklaring van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] onvoldoende om aan te nemen dat verzoekster opzettelijk onder ede een valse verklaring heeft afgelegd.
7. Het hof heeft de bewezenverklaring gebaseerd op het feit dat de door verzoekster afgelegde verklaring omtrent de plaats waar aangever [slachtoffer] zich bevond op het moment dat het schot door [betrokkene 1] zou zijn gelost, te weten buiten de auto, strijdig is met de verklaringen van aangever [slachtoffer] en getuige [getuige 1] op dit punt, te weten dat [slachtoffer] zich op dat moment in de auto bevond. Dit wordt volgens het hof ondersteund door de verklaringen van de getuigen [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] dat zij eerst autodeuren hebben horen dichtslaan en daarna knallen hoorden. Hieruit kan worden opgemaakt dat de verklaring van verzoekster op dit punt niet overeenstemt met de verklaringen van de overige getuigen, waaruit de objectieve onjuistheid van de door verzoekster afgelegde verklaring kan worden afgeleid.
8. De enkele vaststelling van het hof dat de afgelegde verklaring objectief onjuist is, is echter niet voldoende om aan te nemen dat verzoekster opzettelijk onder ede een valse verklaring heeft afgelegd.(2) Een bewezenverklaring van meineed in de zin van artikel 207 Sr vereist immers ook dat de afgelegde verklaring opzettelijk in strijd met de waarheid afgelegd is. Daarvoor is nodig dat de dader een materieel valse verklaring wil afleggen en de valse intentie wordt 'gedekt' door strijd met de werkelijkheid.(3)
9. Welke vorm van opzet het hof heeft bewezenverklaard is niet onmiddellijk uit de bewijsmotivering duidelijk. De zinsnede dat "het ondenkbaar [is] dat verdachte te goeder trouw meent, dat haar relaas op de waarheid berust" wijst het meest in de richting van onvoorwaardelijk opzet: het kan niet anders of verzoekster heeft welbewust een valse verklaring afgelegd. Het geval onderscheidt zich in dit opzicht van HR 17 november 2009, LJN BJ8621, NJ 2009, 588, waar de mogelijkheid was open gebleven dat de verdachte zich tijdens het afleggen van zijn verklaring had vergist, aldus Machielse in zijn conclusie.
10. Uit de gebezigde bewijsmiddelen kan niet zonder meer worden afgeleid dat verzoekster de zojuist genoemde of een andere vorm van opzet had. In de eerste plaats is zij zelf stellig in haar beleving dat [slachtoffer] naast de auto stond en niet in de auto zat. Dat andere getuigen - waaronder het slachtoffer [slachtoffer] - anders verklaren wil nog niet zeggen dat degene die volhardt in zíjn beleving opzettelijk vals verklaart. Het zou wellicht anders zijn als uit technische gegevens onomstotelijk zou komen vast te staan dat wat de getuige meent te hebben waargenomen, niet kàn zijn waargenomen, hoewel ook dan nog rekening moet worden gehouden met de onbetrouwbaarheid van het menselijk geheugen - iets waar de wereld van de rechtspsychologen ons veelvuldig voor waarschuwt.(4) Een zodanig gegeven had kunnen zijn dat de kleding van [slachtoffer] vol glasscherven zat of zijn gezicht daardoor gehavend was, ten bewijze dat [slachtoffer] inderdaad achter het raam zat en niet er voor stond. Het dossier inzake [betrokkene 1] (waarnaar het hof in de voetnoten verwijst) bevat niet een dergelijk gegeven. Wetenschappelijk onderzoek naar het geheugen leert dat herinneringen nooit geheel accurate reproducties zijn van originele gebeurtenissen omdat ze vanwege de selectieve invloed van aandacht, stress en emoties onvolledig zijn. Naarmate de tijd vordert worden herinneringen minder gedetailleerd en daarnaast kunnen er fouten ontstaan bij het zich herinneren. Door interne processen - zoals selectieve waarneming en interpretatie tijdens het ervaren van of de reconstructie tijdens het ophalen van de originele gebeurtenis - of door externe factoren - waaronder later verkregen informatie die in de herinnering wordt geïntegreerd - wordt de gebeurtenis veranderd of aangevuld, terwijl de bron van die veranderingen of aanvullingen vergeten wordt of niet wordt opgemerkt. Dit kan er toe leiden dat mensen er zelfs toe gebracht kunnen worden om producten van hun fantasie en verbeelding of door anderen gesuggereerde feiten als echte herinneringen te accepteren.(5) Dat verzoekster - zoals het hof haar verwijt - niet kan onderbouwen waarop haar andere beleving kan zijn gebaseerd acht ik daarbij niet relevant: lang niet altijd zal het mogelijk zijn om een onderscheid te maken tussen waaróm iemand iets heeft waargenomen en wàt die persoon heeft waargenomen.
11. Daar komt nog bij dat ik het een hachelijke aangelegenheid vindt om een getuige die stellig meent dat de door hem of haar waargenomen situatie anders was dan zoals deze door andere getuigen wordt beschreven zonder meer voor meineed
te vervolgen. In theoretisch opzicht doemt dan het probleem van "wat is waarheid" op.
12. Hoe het ook zij, mijns inziens is de mogelijkheid open gebleven dat verzoekster de gebeurtenissen anders heeft waargenomen en/of zich anders herinnert dan de andere getuigen. Daarbij neem ik in aanmerking dat het gaat om een enkele door verzoekster afgelegde getuigenverklaring, die bovendien een half jaar na het gebeuren is afgelegd. Een zwak punt is wel dat verzoekster als getuige en verschoningsgerechtigde in het politieonderzoek tegen haar partner [betrokkene 1] geen verklaring heeft willen afleggen, zodat al ras het vermoeden kan rijzen dat zij daarmee haar kruit droog wilde houden voor een (gunstige) verklaring op een later tijdstip. Ondanks dit zwakke punt meen ik dat het arrest niet overtuigt inzake het opzet van verzoekster. Dan laat ik nog onbesproken dat de afgelegde verklaring nauwelijks of geen gunstige uitwerking op de zaak tegen haar partner kon hebben: het is wel heel disproportioneel om een eventuele/mogelijke bedreiging van de kant van [slachtoffer] in de richting van [betrokkene 1] met een pistoolschot (door [betrokkene 1]) te pareren, mocht een gedachte aangaande noodweer hebben geleefd. Gelet op het voorgaande is de bewezenverklaring dan ook onvoldoende met redenen omkleed.
13. Het middel is terecht voorgesteld. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het aangevallen arrest en tot verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G, wnd
1 Omwille van de leesbaarheid laat ik de (Promis)voetnoten van het hof in deze weergave achterwege.
2 Vgl. HR 19 februari 1906, W 8340 en 27 juni 1932, NJ 1932, p. 1633, waarin de objectieve onjuistheid bewezen geacht werd, maar niet dat de verklaring met bewustheid van haar onwaarheid was afgelegd.
3 Vgl. NLR, aant. 6 bij artikel 207 Sr.
4 Over de werking van het geheugen zijn karrenvrachten vol literatuur geschreven. Kortheidshalve verwijs ik hier alleen naar de verschillende bijdragen over dit onderwerp in Van Koppen, Hessing, Merckelbach en Crombag (2002). Het recht van binnen, psychologie van het recht. Kluwer: Deventer. Zie ook HR 30 mei 2006, LJN AV2343.
5 Vgl. Wolters (2002). Herinneren door getuigen. In: Van Koppen e.a., a.w., p. 397-415.