Home

Parket bij de Hoge Raad, 13-10-2009, BJ6785, 07/12763

Parket bij de Hoge Raad, 13-10-2009, BJ6785, 07/12763

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
13 oktober 2009
Datum publicatie
14 oktober 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BJ6785
Formele relaties
Zaaknummer
07/12763

Inhoudsindicatie

I.s.m. de artt. 335 en 361.4 Sv jo. 415 Sv geen beslissing genomen op vordering benadeelde partij X. HR verklaart de benadeelde partij alsnog niet-ontvankelijk in haar vordering nu uit de aan de Hoge Raad gezonden stukken blijkt dat op vordering van de ovj de tll is gewijzigd in die zin dat het feit betreffende het jegens de benadeelde partij X gepleegde misdrijf is vervallen.

Conclusie

Nr. S 07/12763

Mr Jörg

Zitting 1 september 2009

Conclusie inzake:

[Verdachte = verzoeker]

1. Het gerechtshof te Arnhem, zitting houdende te Leeuwarden, heeft verzoeker bij arrest van 8 oktober 2007 wegens mensenhandel veroordeeld tot acht maanden gevangenisstraf waarvan honderdacht dagen voorwaardelijk.

2. Namens verzoeker heeft mr. G.A. Jansen, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.

3. Het middel bevat twee onderscheiden klachten. Ten eerste klaagt het middel dat het hof in strijd met art. 359, tweede lid, Sv heeft nagelaten in het bijzonder de redenen op te geven waarom het is afgeweken van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van het openbaar ministerie en de verdediging. Ten tweede klaagt het middel dat het hof in strijd met art. 359, derde lid, Sv de bewezenverklaring niet heeft doen steunen op de gebezigde bewijsmiddelen, althans dat het deze bewezenverklaring onvoldoende (begrijpelijk) met redenen heeft omkleed.

4. Blijkens het bestreden arrest heeft het hof ten laste van verzoeker bewezen verklaard dat:

"hij in de periode van 26 maart 2005 tot en met 21 mei 2005 in de gemeente(n) Deventer en/of Apeldoorn en/of Doetinchem en/of elders in Nederland, [slachtoffer] telkens door dwang en/of geweld en/of andere feitelijkheden of door dreiging met geweld of andere feitelijkheden dan wel door misbruik van een kwetsbare positie, die [slachtoffer] heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van diensten (bestaande uit seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling), dan wel enige handeling heeft ondernomen waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat die [slachtoffer] zich daardoor beschikbaar zou stellen tot het verrichten van diensten (seksuele handelingen),

bestaande die dwang en/of geweld en/of die andere feitelijkheden en/of die bedreigingen met geweld voortvloeiende overwicht en/of die misleiding (mijn cursivering, NJ)(1) en/of dat misbruik van een kwetsbare positie en/of die handelingen hierin dat verdachte:

- van [slachtoffer] filmopnames heeft gemaakt van de seksuele contacten die zij, aangeefster, met hem, verdachte, had door gebruikmaking van filmapparatuur en

- (vervolgens) die beelden aan anderen heeft getoond en/of laten zien en/of daarbij die ander(en) de volgende woorden heeft toegevoegd: "Moet je dit zien, dit is het meisje die voor je zit in de bus" en/of "Kijk eens, dit meisje kun je binnenkort bezoeken in Deventer, daar gaat ze werken" en

- [slachtoffer] heeft verteld dat wanneer zij niet voor hem, verdachte, zou gaan werken in de prostitutie hij, verdachte, de seksueel getinte filmopnames, die hij, verdachte, van hen beiden had vastgelegd in zijn mobiele telefoon, zou laten zien aan de ouders van [slachtoffer] en

- [slachtoffer] geld heeft gegeven voor de aanschaf van (een) lingerieset(s) en

- voor [slachtoffer] condooms en glijmiddel heeft aangeschaft en

- [slachtoffer] heeft afgezet in de nabijheid van de Bokkingshang en

- de werktijden voor [slachtoffer] heeft bepaald en

- [slachtoffer] heeft gebracht naar en/of gehaald van haar werkplek(ken) en/of heeft laten halen van en/of heeft laten brengen naar haar werkplek(ken) en

- door [slachtoffer] in de prostitutie verdiend geld, door [slachtoffer] aan hem, verdachte, heeft laten afgeven, en

- [slachtoffer] tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt."

5. Het hof heeft het pleidooi voor vrijspraak van de verdediging in een nadere bewijsoverweging als volgt samengevat en verworpen:

"De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit. Daartoe heeft de raadsvrouw aangevoerd dat [slachtoffer] op verschillende momenten verschillende verklaringen heeft afgelegd en dat daarom aan de betrouwbaarheid van haar verklaring dient te worden getwijfeld. Daarnaast blijkt - aldus de raadsvrouw - uit de verklaringen van derden niet dat [slachtoffer] werd gedwongen tot de prostitutie.

Het hof overweegt hieromtrent het volgende.

Anders dan de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof het aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Aangeefster [slachtoffer] had de ouderlijke woning verlaten en is samen met verdachte naar Deventer vertrokken om daar in de prostitutie te werken. Vanaf dat moment was het voor aangeefster in verband met schaamtegevoelens moeilijk om naar huis terug te keren en verkeerde aangeefster in een kwetsbare positie. Uit de bewijsmiddelen blijkt onder meer dat verdachte gedreigd heeft een filmpje, waarop aangeefster seksuele handelingen verricht, aan aangeefsters ouders te laten zien. Daarnaast heeft verdachte in de relatie met aangeefster geweld tegen haar aangewend. Ook indien dit geweld niet in verband stond met aangeefsters werkzaamheden in de prostitutie, moet worden aangenomen dat dit geweld zijn weerslag heeft gehad op de gehele relatie en dus ook op de vrijheid van aangeefster om met de prostitutie op te houden of niet langer aan verdachte (een deel van) haar verdiensten af te dragen.

Door zijn handelen heeft verdachte [slachtoffer] belemmerd in haar vrijheid met prostitutie op te houden. Dat maakt het handelen van verdachte strafbaar, zelfs indien wordt aangenomen dat aangeefster vrijwillig bij de prostitutie betrokken is geraakt.

Het hof merkt op dat het bij de waardering van de bewijsmiddelen uiterst behoedzaam is omgegaan met de verklaringen van aangeefster, die immers verschillende - inhoudelijk tegenstrijdige - verklaringen heeft afgelegd."

6. De eerste klacht betreffende de uitdrukkelijk onderbouwde standpunten is tevergeefs voorgesteld. Voor zover de klacht gaat om het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt (vordering tot vrijspraak) van het openbaar ministerie, kan een verdachte in cassatie in de regel niet met vrucht klagen over de nadere motivering van de afwijking van dat standpunt van het openbaar ministerie dan wel over het ontbreken van die nadere motivering. De verdachte mist immers in het algemeen een rechtens te respecteren belang bij zo een klacht (HR 3 oktober 2006, LJN AX5479). Overigens is het hof in casu - gezien de zinsnede "anders dan de advocaat-generaal ..." - wel ingegaan op het standpunt van het openbaar ministerie. Voor zover de klacht gaat om het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging dat de verklaringen van aangeefster onbetrouwbaar zouden zijn, mist het feitelijke grondslag nu het hof - gezien bovengeciteerde nadere bewijsoverweging - wel is ingegaan op het standpunt van de verdediging. Het hof is ook voldoende ingegaan op dat standpunt omdat het niet gehouden is in te gaan op ieder detail in die standpuntbepaling. Het cassatiemiddel is in zijn toelichting een herhaling van het eerder ingenomen standpunt. In zoverre faalt het middel derhalve.

7. De tweede klacht betreffende de bewezenverklaring is eveneens tevergeefs voorgesteld. Voor zover de klacht behelst dat de bewezenverklaring van "misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht" en "misleiding" niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans onvoldoende (begrijpelijk) met redenen is omkleed, kan Uw Raad de bewezenverklaring met verbetering van de in de hierboven opgenomen voetnoot geconstateerde misslag lezen waardoor aan deze klacht de feitelijke grondslag komt te ontvallen. Voor zover de klacht inhoudt dat de bewezenverklaring van "misbruik van een kwetsbare positie" niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, althans onvoldoende (begrijpelijk) met redenen is omkleed, kan verwezen worden naar bovengeciteerde bewijsoverweging waarin het hof overweegt dat aangeefster in een kwetsbare positie verkeerde vanaf het moment dat zij in de prostitutie is gaan werken en het voor haar in verband met schaamtegevoelens moeilijk was om naar huis terug te keren. Deze overweging is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat, zoals uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, verzoeker: a. filmopnames van seksueel contact tussen hem en aangeefster aan haar ouders dreigde te tonen (bm 1, 2 en 5); b. die seksueel getinte filmopnames daadwerkelijk aan anderen heeft getoond (bm 1, 2, 5 en 10); c. aangeefster heeft mishandeld (bm 1, 2, 3, 4, 5 en 6); d. de werktijden van aangeefster bepaalde (bm 1 en 6); en e. het geld dat aangeefster in de prostitutie verdiende aan hem liet afgeven (bm 1, 3, 6 en 11). Uit deze in de bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden blijkt aangeefsters kwetsbare positie, dan wel haar ondergeschiktheid - en daarmee haar afhankelijkheid - ten opzichte van verzoeker en hun relatie (zie 's hofs strafmotivering), van welke positie hij overduidelijk misbruik heeft gemaakt. 's Hofs oordeel - en daarmee de bewezenverklaring - dat verzoeker (mede) door dat misbruik aangeefster heeft belemmerd in haar vrijheid met prostitutie op te houden (in de woorden van de tenlastelegging: dat hij door dat misbruik haar gedwongen/bewogen heeft zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling) is daarom voldoende (begrijpelijk) met redenen omkleed. In zoverre faalt het middel dus ook.

8. Het voorgestelde middel leent zich voor afdoening met de aan art. 81 RO ontleende motivering.

9. Namens de benadeelde partij heeft mr. H.H. van Steijn, advocaat te Deventer, een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.

10. Het middel klaagt dat 's hofs oordeel dat niet uit de stukken is gebleken dat [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in het geding in eerste aanleg in de strafzaak tegen [verdachte] heeft gevoegd, onjuist dan wel onbegrijpelijk is.

11. Het hof heeft ten aanzien van de benadeelde partij als volgt geoordeeld:

"In het dossier bevindt zich een brief van [benadeelde partij] aan het openbaar ministerie, waarin zij middels ondertekening heeft bevestigd dat zij als benadeelde partij de vordering tegen [verdachte] in hoger beroep wenst te handhaven. Uit de stukken is niet gebleken dat zij zich als benadeelde partij in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd.

Het hof is van oordeel dat er sprake is van een kennelijke vergissing, temeer omdat ter zitting van het hof is gebleken dat [benadeelde partij] zich in eerste aanleg in de strafzaak van medeverdachte [medeverdachte 1] wel als benadeelde partij heeft gevoegd en dat de rechtbank op die vordering heeft beslist.

Gelet op het voorgaande vat het hof de door [benadeelde partij] getekende brief op als zijnde gericht tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] en zal het hof in deze zaak geen beslissing op die vordering nemen."

12. Bij de stukken van het geding bevindt zich (een kopie van) het voegingsformulier benadeelde partij in het strafproces. Middels dit formulier d.d. 18 oktober 2005, dat is ingevuld en ondertekend door benadeelde partij [benadeelde partij] en haar toenmalige raadsman mr. De Ruiter, heeft benadeelde haar raadsman gemachtigd om haar te vertegenwoordigen in de voegingsprocedure tegen verzoeker [verdachte] en twee medeverdachten, te weten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. De raadsman heeft het voegingsformulier op 18 oktober 2005 (twee dagen vóór de eerste terechtzitting in eerste aanleg) verzonden aan de Edelachtbare Heer/Vrouwe Officier van Justitie te Zwolle. Dit formulier is - blijkens een daarop geplaatste stempel - op 19 oktober 2005 ingekomen ter griffie van de rechtbank Zwolle-Lelystad, derhalve vóór de aanvang van de eerste terechtzitting van 20 oktober 2005 (ex art. 51b, eerste lid, Sv). De voeging heeft betrekking op de strafzaken tegen [medeverdachte 2]/[medeverdachte 1]/[verdachte]. De processen-verbaal van de terechtzittingen in eerste aanleg in de zaak tegen verzoeker en het tegen hem uitgesproken strafvonnis reppen echter met geen woord van de vordering van de benadeelde partij. Daaruit volgt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beslist op de vordering. Daarnaast bevindt zich in het dossier de hierboven door het hof genoemde antwoordbrief d.d. 23 augustus 2006 van benadeelde gericht aan het ressortsparket te Arnhem waarin benadeelde middels ondertekening heeft bevestigd dat zij als benadeelde partij haar vordering tegen verzoeker in hoger beroep wenst te handhaven (art. 421, derde lid, Sv). Deze brief is een antwoord op de vraag van het openbaar ministerie of zij haar vordering, waarvoor zij zich in eerste aanleg heeft gevoegd bij de rechtbank, wenst te handhaven, waarbij wordt (vast)gesteld dat zij zich destijds gevoegd heeft als benadeelde partij door middel van een voegingsformulier. Ten slotte bevinden zich bij de stukken verscheidene brieven van het openbaar ministerie waarin in het kader van 'slachtofferinformatie & schaderegeling' de raadsman van de benadeelde partij informeert naar de voortgang van de strafzaak tegen verzoeker.

13. Gezien het voorgaande is het inderdaad onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat niet uit de stukken is gebleken dat [benadeelde partij] zich als benadeelde partij in het geding in eerste aanleg in de strafzaak tegen verzoeker [verdachte] had gevoegd. Het hof had de door [benadeelde partij] (en haar gemachtigde raadsman) getekende brief moeten opvatten als mede gericht tegen verzoeker, en op haar vordering in deze zaak een beslissing moeten nemen. (Zie HR 14 maart 2000, LJN ZD7250, waarin wel door de rechtbank maar niet door het hof een beslissing was genomen op de vordering van de benadeelde partij, waarop de Hoge Raad de zaak vernietigde; en zie de conlusie van mijn ambtgenoot Machielse voor HR 19 december 2000, LJN ZE0056, waarin zowel de rechtbank als het hof verzuimd hadden een dergelijke beslissing te nemen en de Hoge Raad de zaak voor de benadeelde partij niet meer kon 'herstellen' omdat verzoeker in cassatie niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn cassatieberoep.) Het middel is dus terecht voorgesteld.

14. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.

15. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest, doch uitsluitend voor wat betreft de vordering van de benadeelde partij, tot terugwijzing van de zaak teneinde dienaangaande opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor wat betreft het overige.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

A-G

1 Blijkens de bewezenverklaring (zie de aan het arrest gehechte, uitgestreepte tenlastelegging) heeft het hof de bestanddelen "misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht" en "misleiding" volgend op "telkens..." doorgestreept. Het hof heeft deze bestanddelen volgend op "bestaande..." kennelijk abusievelijk niet (geheel) doorgestreept en dus bij vergissing bewezen verklaard. Gelet op deze innerlijke tegenstrijdigheid en de taalkundige incorrectheid, kunnen de door mij gecursiveerde bestanddelen als niet door het hof bewezen verklaard worden geacht.