Home

Parket bij de Hoge Raad, 01-09-2009, BI4701, 08/03672 B

Parket bij de Hoge Raad, 01-09-2009, BI4701, 08/03672 B

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
1 september 2009
Datum publicatie
2 september 2009
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BI4701
Formele relaties
Zaaknummer
08/03672 B

Inhoudsindicatie

OM-cassatie. Beslag. Maatstaf. Het voortduren van beslag is ex art. 116 Sv afhankelijk van het belang van de strafvordering. Onder dat belang is te verstaan het veiligstellen van de belangen waarvoor art. 94 Sv de inbeslagneming toelaat. Tot deze belangen behoort niet alleen het belang dat is gemoeid met verbeurdverklaring en onttrekking a.h. verkeer, maar ook het belang van de waarheidsvinding. Door te oordelen dat teruggave dient plaats te vinden indien aan het criterium is voldaan dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren dan wel zal ontrekken a.h. verkeer, heeft de Rb derhalve een te beperkte – en daarmee onjuiste – maatstaf aangelegd.

Conclusie

Nr. 08/03672 B

Mr. Bleichrodt

Zitting 19 mei 2009

Conclusie inzake (bij vervroeging)

[Klager]

1. De Rechtbank te Maastricht heeft bij beschikking van 8 juli 2008 het beklag als bedoeld in art. 552a Sv, van Baijens gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk - voor zover het betreft de versnellingsbak met beslagnummer 5007 - ongegrond verklaard.

2. De (plv)Officier van Justitie bij die Rechtbank heeft tegen die beschikking beroep in cassatie ingesteld en een schriftuur ingezonden houdende een middel van cassatie.

3. Procesgang.

3.1 De zaak is op 7 mei 2008 voor het eerst behandeld. De behandeling is geschorst, nadat de Officier van Justitie daarom had verzocht in verband met de completering van het dossier.

3.2 Bij de stukken bevindt zich een brief van 2 juli 2008 van de (zaaks-)Officier van Justitie houdende diens standpunt met betrekking van de inbeslaggenomen voorwerpen, waarvan zijns inziens een deel kon worden teruggegeven, doch onder meer niet de voorwerpen waarover in het middel specifiek wordt geklaagd. In die brief wordt verwezen naar een proces-verbaal van bevindingen van de politie van 25 april 2008, dat tussentijds is opgemaakt ten behoeve van de behandeling in raadkamer. Ook dat proces-verbaal bevindt zich bij de stukken.

3.3 De behandeling van het klaagschrift is hervat op 8 juli 2008. Het proces-verbaal van die behandeling houdt in dat de Officier van Justitie zich op het standpunt heeft gesteld dat, afgezien van een aantal voorwerpen, dat aan klager kan worden teruggegeven, het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard waarbij hij heeft verwezen naar de toelichting van de zaaksofficier van Justitie in genoemde brief van 2 juli 2008. Het proces-verbaal vermeldt verder:

"Het schrijven van de zaaksofficier van justitie mr. Geuns wordt aan dit proces-verbaal gehecht en de inhoud van dit schrijven moet als hier ingelast worden beschouwd."

Uit het proces-verbaal blijkt verder dat die brief en eerdergenoemd proces-verbaal van politie onderwerp van bespreking zijn geweest.

4.1 Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank bij haar beslissing een onjuiste maatstaf heeft toegepast, althans dat haar beschikking onvoldoende is gemotiveerd. Het gaat de steller van het middel, naar uit de toelichting volgt, daarbij in het bijzonder om de voorwerpen, in de beschikking genoemd onder de nrs. 5001, 5003, 5005, 5006, 5008, 5009, 5011, 6001, 8001, 8002, alsmede om een niet genummerde motorfiets. Van die voorwerpen heeft de Rechtbank de teruggave aan klager gelast.

4.2 De Rechtbank heeft haar beschikking, voor zover hier van belang, als volgt gemotiveerd:

"Het klaagschrift strekt tot teruggave van de volgende op 21 januari 2008 inbeslaggenomen roerende zaken:

"(...)

- 5001, een personenauto, merk BMW, type 320, kleur zwart en voorzien van het V.I.N. [001];

- 5003, een personenauto, merk VW, type Golf, kleur groen en uitgerust als stockcar V.I.N. [002];

- 5005, een radionavigatie systeem, model, 1JE6394, serienummer [003], merk Becker;

- 5006, een versnellingsbak, merk BMW, nummer [004];

- 5007 een versnellingsbak, merk BMW, geen nummer weggeslepen;

- 5008, een versnellingsbak, merk BMW, nummer [005];

- 5009, een blok, merk BMW plus Bak, zes cilinder, motornummer [006];

- 5011, een motor, model Quad, merk Yamaha, type Raptor, motornummer

[007];

- 6001, plaatdelen met V.I.N. [008];

- 8001, een bedrijfsvoertuig, merk Mercedes, kleur wit en voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Bestemd voor transport van auto's;

- 8002, een aanhangwagen voorzien van het kenteken [CC-00-DD];

- Een motorfiets, merk Honda, die niet op de lijst staat vermeld.

(...)

Beoordeling

Klager stelt dat hij zich door het voortduren van voormelde inbeslagname bezwaard voelt, aangezien met het voortduren van het beslag geen strafrechtelijk en/of strafvorderlijk belang gediend wordt, nu een verbeurdverklaring en/of onttrekking aan het verkeer niet te verwachten valt.

De officier van justitie heeft het volgende naar voren gebracht.

Blijkens een schrijven d.d. 2 juli 2008 van de zaaksofficier van justitie mr Geuns - een kopie van dit schrijven is op 1 juli 2008 aan de raadsman verstrekt - is reeds besloten tot teruggave van een groot aantal goederen, te weten A-1101 (...)

Ten aanzien van de overige goederen, die gestolen blijken te zijn, dient het klaagschrift volgens de officier van justitie ongegrond te worden verklaard, nu deze goederen te zijner tijd onttrokken zullen worden aan het verkeer dan wel verbeurd verklaard zullen worden. De officier van justitie heeft in verband hiermee verwezen naar voornoemd schrijven van de zaaksofficier van justitie.

De officier van justitie heeft ten aanzien van de 'Zulassungsbescheinigung Teil II ac-rb 97' nog naar voren gebracht dat hij het antwoord op de vraag waarom dit document betreffende een niet gestolen voertuig niet teruggegeven kan worden, schuldig moet blijven.

De rechtbank overweegt als volgt.

Nu onduidelijk is of de goederen, waarvan de officier van justitie reeds tot teruggave heeft beslist, ook daadwerkelijk aan klager zijn teruggegeven, zal de rechtbank het klaagschrift ten aanzien van deze goederen gegrond verklaard en een last tot teruggave geven.

Ten aanzien van de overige inbeslaggenomen goederen, met uitzondering van de versnellingsbak onder nummer 5007, is de rechtbank van oordeel dat deze aan klager dienen te worden teruggeven, zodat ook daartoe een last zal worden gegeven.

Uit het proces-verbaal van 25 april 2008 blijkt dat onderzoek is gedaan naar de herkomst van de inbeslaggenomen goederen en dat dat ten aanzien van de niet door de officier van justitie teruggegeven goederen niet tot resultaat heeft geleid.

Teruggave dient plaats te vinden als het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren dan wel zal onttrekken aan het verkeer. Aan dit criterium wordt hier voldaan.

De stelling van de officier van justitie dat er van moet worden uitgegaan dat de niet door hem teruggegeven goederen een criminele herkomst hebben omdat klager verschillende goederen onder zich had die van misdrijf afkomstig zijn, deelt de rechtbank niet.

Ten aanzien van de versnellingsbak onder nummer 5007, waarvan het nummer is weggeslepen, is de rechtbank van oordeel dat het onderzoeksbelang het voortduren van het beslag niet langer vordert. Toch zal het inbeslaggenomene niet worden teruggegeven, omdat zich hier niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren dan wel zal onttrekken aan het verkeer. Het klaagschrift zal voor wat betreft de versnellingsbak onder nummer 5007 ongegrond worden verklaard."

4.3 Het middel klaagt in de eerste plaats dat de Rechtbank een verkeerde maatstaf heeft toegepast, omdat de Rechtbank zich slechts heeft gebogen over de vraag of het hoogstonwaarschijnlijk is dat de strafrechter later oordelend het inbeslaggenomene verbeurd zal verklaren of zal onttrekken aan het verkeer.

4.4 Het gaat in deze zaak om een beslag als bedoeld in art. 94 Sv. Bij de beoordeling van een klaagschrift als het onderhavige geldt als maatstaf of het belang van de strafvordering de voortduring van het beslag vordert. Het belang van de strafvordering omvat wat in art 94, lid 1 en lid 2 Sv is genoemd, kort gezegd de waarheidsvinding en de mogelijkheid van verbeurdverklaring en onttrekking aan het verkeer. De klacht van het middel komt er dus op neer dat de Rechtbank het belang van de waarheidsvinding uit het oog heeft verloren.

4.5 Uit het slot van de beschikking van de Rechtbank, betrekking hebbende op de versnellingsbak nr. 5007, blijkt dat de Rechtbank zich uitdrukkelijk rekenschap heeft gegeven van een mogelijk onderzoeksbelang. Er bestaat mijns inziens geen reden om aan te nemen dat zij dat ten aanzien van de overige voorwerpen niet heeft gedaan. Ik meen dat uit de passage over het proces-verbaal van 25 april 2008 moet worden afgeleid dat er naar het oordeel van de Rechtbank, die had vastgesteld dat, gelet op dat stuk, eerder onderzoek niet tot resultaat had geleid, ten aanzien van die voorwerpen ook verder niets meer te onderzoeken viel.

Ik teken bij het voorgaande aan dat het standpunt van de Officier van Justitie, zoals neergelegd in voormelde brief van 2 juli 2008 in de eerste plaats geconcentreerd was op de vraag of verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van alle voorwerpen die volgens hem niet konden worden teruggegeven, hoogstonwaarschijnlijk was.(1) Dat op dat standpunt in het bijzonder in de motivering van de bestreden beschikking wordt ingegaan, ligt voor de hand.

Gelet op het voorgaande ben ik dus van mening dat in de motivering van de beschikking het oordeel van de Rechtbank besloten ligt dat ook voor wat betreft de andere in het geding zijnde voorwerpen (dan nr. 5007), voortduring van het beslag niet nodig is om de waarheid aan de dag te brengen. Daaruit volgt dat de Rechtbank de juiste maatstaf heeft aangelegd, zodat de eerste klacht van het middel faalt. Wel moet vervolgens de vraag worden beantwoord of dat oordeel begrijpelijk is.

4.6 In de eerste plaats ben ik geneigd te menen dat wat in meergenoemde brief van 2 juli 2008 is gesteld, zoals in de toelichting op het middel onder 4 is weergegeven en door de steller van het middel op onderdelen is gecursiveerd, op zichzelf de Rechtbank niet verplichtte tot een nadere motivering van haar oordeel op dit punt.

Daarbij neem ik enerzijds in aanmerking het summiere karakter van de beklagprocedure en anderzijds wat door het Openbaar Ministerie was aangevoerd. Voor wat betreft een mogelijk onderzoeksbelang was dat summier en weinig specifiek. De stelling dat de overige - niet terug te geven - voorwerpen, waaronder voertuigen, gestolen blijken te zijn, vindt niet over de hele linie steun in het genoemde proces-verbaal van politie, terwijl als is vastgesteld dat een voertuig is gestolen, in de regel de identiteit daarvan ook vaststaat, zodat in zoverre nader onderzoek niet nodig is. Het slot van die brief maakt verder niet duidelijk wat met "de veelheid aan aangetroffen voorwerpen van twijfelachtige afkomst en herkomst" is bedoeld, meer bepaald niet dat daaronder de hier in het geding zijnde voorwerpen begrepen zijn. Niet kan worden gezegd dat voor wat betreft die voorwerpen die afsluitende zin van die brief bezwaarlijk anders kan worden uitgelegd dan dat het genoemde proces-verbaal van politie van 25 april 2008, voor zover hier relevant, slechts voorlopige bevindingen weergeeft en dat nog nader onder onderzoek zal worden verricht waarover alsnog bij proces-verbaal zal worden gerelateerd.

4.7 Iets anders is of het oordeel van de Rechtbank in het licht van dat in het geding gebrachte proces-verbaal zelf, waarnaar zij in haar motivering ook verwijst, begrijpelijk is.

De Rechtbank heeft overwogen dat uit het proces-verbaal blijkt dat onderzoek is gedaan naar de herkomst van de inbeslaggenomen goederen, welk onderzoek ten aanzien van de niet door de Officier van Justitie terug te geven goederen - waaronder dus de onderhavige voorwerpen die in de toelichting op het middel onder de desbetreffende nummers zijn vermeld - niet tot resultaat heeft geleid.

4.8.1 Het proces-verbaal noemt de voorwerpen onder vermelding van het nummer van de zaak en een code die bestaat uit drie letters en drie cijfers. Die code is aan de hand van de bij dat proces-verbaal behorende Kavellijst te herleiden tot de door de Rechtbank genoemde nummers (5001 etc.)

Het proces-verbaal houdt aldus ten aanzien van de door de Rechtbank genoemde nummers onder meer in:

"5001: BMW, 3 serie (...) Voertuig is gestolen;

5003: Cross auto, merk Volkswagen, Golf (...) Dit voertuig is gestolen en staat gesignaleerd. Verhoor aangever dient nog te gebeuren;

5006: BMW versnellingsbak behoort bij (...) Duitse kenteken (...). Voertuig is nog aktueel. Onderzoek door Duitse politie vindt plaats;

5008: BMW versnellingsbak behoort bij (...) Duitse kenteken (...). Voertuig is nog aktueel. Onderzoek door de Duitse politie vindt plaats.

5011: Yamaha, Quad (...) Het voertuig is gestolen. Signaleringsdatum 31 mei 2005.

8001: Mercedes 904.6 originele VIN (...) Voertuig is tussen 17 en 28 oktober 2003 verduisterd;

8002: Multifunctionele aanhangwagen (...) Van het voertuig is alle identiteit (VIN en typeplaatjes) verwijderd. De identiteit kon tot op dit moment niet worden vastgesteld.

De niet genummerde motorfiets, merk Honda. Dit voertuig is in genoemd proces-verbaal kennelijk genoemd onder zaak 11 en daarvan wordt opgemerkt dat het voertuig op 29 augustus 1999 is gestolen en dat herkenning door de aangever heeft plaatsgevonden."

4.8.2 Het proces-verbaal houdt verder in dat indien in het voorlopig onderzoek van het Permanent Autoteam de identiteit kon worden achterhaald, de betreffende voertuigen etc. van diefstal c.q. verduistering afkomstig bleken te zijn. Het slot van het proces-verbaal vermeldt dat nog nader omschreven (identiteits-) onderzoek plaatsvindt door de Technische Recherche en het LIV van het Korps Landelijke Politiediensten.

4.9 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het oordeel van de Rechtbank, inhoudende dat uit het proces-verbaal van 25 april 2008 blijkt dat onderzoek naar de herkomst van de desbetreffende inbeslaggenomen goederen niet tot resultaat heeft geleid, niet zonder meer begrijpelijk is en dat hetzelfde geldt voor het in de bestreden beschikking besloten liggende oordeel dat het voortduren van het beslag niet van belang kan zijn voor de waarheidsvinding met betrekking tot strafbare feiten.

In de eerste plaats vermeldt dat proces-verbaal dat van verschillende goederen de herkomst wel is vastgesteld in die zin dat zij van diefstal afkomstig blijken te zijn,(2) terwijl voorts de Duitse politie met betrekking tot versnellingsbakken die kennelijk met bepaalde VIN-nummers in verband konden worden gebracht, een nader onderzoek instelt. Verder is in het licht van wat onder 4.8.2 is opgemerkt, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk dat met genoemd proces-verbaal opsporingstechnisch als het ware het laatste woord zou zijn gezegd in die zin dat sprake is van een afgesloten onderzoek dat evenwel geen resultaat heeft opgeleverd. Want daar komt het oordeel van de Rechtbank in feite toch op neer en daarop is de in de bestreden beschikking besloten liggende conclusie gebaseerd dat niet alleen voor nr. 5007, maar ook voor wat betreft de onderhavige voorwerpen geldt, dat het onderzoeksbelang het voortduren van het beslag niet langer vordert.

4.10 Gelet op het voorgaande is naar mijn mening de beschikking van de Rechtbank ontoereikend gemotiveerd. Voor zover het middel over een ondeugdelijke motivering klaagt, is het dus terecht voorgesteld. Dat brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en verwijzing moet volgen.

5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

1 Hoe verbeurdverklaring of onttrekking zou kunnen volgen ten aanzien van de onderhavige voorwerpen, waarvan volgens de Officier van Justitie zou vaststaan dat zij gestolen zijn, is mij niet zonder meer duidelijk. En waarom het gelet daarop de voorkeur zou hebben het oproepen van de bestolenen (rechthebbenden) in de rekestprocedure achterwege te laten, zoals in die brief wordt gesteld, evenmin. Dat laatste lijkt mij op gespannen voet te staan met de wettelijke verplichting waarover de schriftuur in de toelichting onder 7 rept.

2 Voor zover een benadeelde is vastgesteld had een kennisgeving als bedoeld in art. 552a, vijfde lid, Sv moeten zijn gedaan.