Home

Parket bij de Hoge Raad, 27-01-2009, BH1442, 07/11312

Parket bij de Hoge Raad, 27-01-2009, BH1442, 07/11312

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
27 januari 2009
Datum publicatie
27 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BH1442
Formele relaties
Zaaknummer
07/11312

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Nr. 07/11312

Zitting: 27 januari 2009

Mr. Knigge

Conclusie inzake:

[verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te Leeuwarden op 6 februari 2007 wegens "overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994"1, veroordeeld tot het verrichten van honderdtwintig uren werkstraf, subsidiair zestig dagen hechtenis, met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. Voorts is de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde bijkomende straf verlengd met één jaar.

2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.

3. Namens verdachte hebben wijlen mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

4. Het middel behelst de klacht dat uit de bewijsmiddelen niet de schuld als bedoeld in artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 kan worden afgeleid.

5. Ten laste van verdachte is bewezenverklaard dat:

"zij op 7 april 2005 te Assen, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuur[st]er van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Europaweg-West, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, doordat zij aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend is geweest, aangezien zij ter hoogte van de kruising of splitsing van die weg met de wegen de Westerwoldestraat en de Witterstraat, waar een driekleurig verkeerslicht in haar richting rood licht uitstraalde, met dat door haar bestuurde motorrijtuig niet voor dat verkeerslicht is gestopt, maar is doorgereden die kruising op, op een moment dat een voor haar van links vanaf die Westerwoldestraat komende bestuurder van een bromfiets die Europaweg-West bezig was over te steken, waardoor zij is gebotst tegen die bromfiets en die bestuurder van die bromfiets, waardoor een ander ([betrokkene 1]) zwaar lichamelijk letsel(fraktuur kuit- en scheenbeen en een open wond aan een enkel) werd toegebracht."

6. Het Hof heeft de volgende stukken als bewijsmiddel gebezigd:

"1.

Een proces-verbaal van verhoor, nummer PL031 A/05-128989, d.d. 18 april 2005 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1] (pagina's 15 en 16 van een dossierproces-verbaal met nummer PL031 A/05-102094, opgemaakt op respectievelijk ambtsbelofte/ambtseed door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie Drenthe, district Noord), - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van [betrokkene 1]:

Op 7 april 2005 reed ik als bestuurder van mijn brommer over de rijbaan van de Westerwoldestraat te Assen. Ik wilde vervolgens de kruising met de Europaweg oversteken. Ik zag dat het verkeerslicht op groen sprong. Ik stak over. Toen ik halverwege de kruising was, zag ik op ongeveer 3 meter afstand voor mij van rechts een rode Renault personenauto naderen. Ineens voelde ik de klap en kwam ik via mijn rug op de grond te liggen. De bestuurder van de auto had mij aangereden. Ten gevolge van de aanrijding heb ik letsel bekomen. Het is nu ongeveer 11 dagen geleden en ik lig nog steeds in het ziekenhuis. Mijn rechteronderbeen is gebroken en zowel het kuitbeen als het scheenbeen zijn gebroken. Tevens is er ten gevolge van deze aanrijding een open wond aan mijn enkel ontstaan.

2.

Een proces-verbaal van verhoor, nummer PL031 A/05-128989, d.d. 7 april 2005 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], voornoemd (pagina's 17 en 18 van het hiervoor onder 1 genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van verdachte, afgelegd op 7 april 2005:

Ik reed vandaag als bestuurster van een rode Renault personenauto in Assen. Ik reed zojuist op de Europaweg-Zuid. Ik zag aan mijn linkerzijde een brommer aan komen rijden. Ik heb de verkeerslichten helemaal niet gezien. We botsten tegen elkaar aan.

3.

Een proces-verbaal van bevindingen, nummer PL031 A/05-128989, d.d. 19 augustus 2005 op ambtseed opgemaakt door [verbalisant 2], voornoemd, - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van verbalisant:

Op het kruispunt Europaweg-West met de voetgangers-/fietspaden van de Westerwoldestraat en de Witterstraat staan zes verkeerslichten. Zodra een fietser of een voetganger vanaf de Westerwoldestraat op het knopje van het verkeerslicht drukt om over te kunnen steken gaan de verkeerslichten voor het andere verkeer tegelijk op rood: dit geldt voor alle rijstroken.

4. Een proces-verbaal van verhoor, nummer PL031 A/05-128989, d.d. 18 april 2005 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], voornoemd (pagina 13 van het hiervoor onder 1 genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van getuige [getuige 1]:

Zojuist, op 7 april 2005, stond ik met nog een aantal scholieren voor het stoplicht bij de kruising van de Westerwoldestraat met de Europaweg. De jongen die zojuist is aangereden stond met zijn bromfiets achter mij. Toen wij groen kregen en de weg overstaken kwam er voor mij van rechts een rode personenauto aangereden. Ik was net de kruising voorbij toen ik achterom keek. Ik zag toen dat de jongen met de bromfiets tegen de auto aanklapte. Ik hoorde later van de bestuurster dat zij het rode verkeerslicht niet had gezien.

5. Een proces-verbaal van verhoor, nummer PL031 A/05-128989, d.d. 7 april 2005 op ambtsbelofte opgemaakt door [verbalisant 1], voornoemd (pagina 14 van het hiervoor onder 1 genoemde dossier), - zakelijk weergegeven - inhoudende:

als verklaring van getuige [getuige 2], afgelegd op 7 april 2005:

Ik reed als bestuurder van een personenauto over de rijbaan van de Europaweg West te Assen en moest ter hoogte van de kruising met de Westerwoldestraat stoppen voor het rode verkeerslicht. Ik zag dat er voor mij fietsers en een bromfietser van rechts vermoedelijk groen licht kregen en de weg overstaken. Ik zag toen dat een bestuurder uit tegengestelde richting, waarvan ik vermoed dat die tevens rood licht had, doorreed en vervolgens de jongen op de bromfiets aanreed."

7. Het Hof heeft bewezenverklaard dat verdachte schuld heeft aan het ongeluk, omdat verdachte "aanmerkelijk, onoplettend en onvoorzichtig" is geweest.2 "Schuld" als bedoeld in art. 6 Wegenverkeerswet 1994 is "grove" schuld. Bij de vraag of dit uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, komt het aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid valt niet aan te geven of één enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van de schuld.3

8. Na het wijzen van het arrest in de onderhavige zaak heeft de Hoge Raad enkele arresten gewezen waarin hij oordeelde dat het bewijs van de schuld in de zin van art. 6 WVW1994 ontoereikend was. In HR 29 april 2008, NJ 2008, 440 m.nt. Keijzer ging het om een autobestuurder die een voorrangsweg opreed en daarbij een naderende motorrijdster niet had gezien. In HR 27 mei 2008, NJ 2008, 441 m.nt. Keijzer ging het om een langzaam rijdende autobestuurder die bij slecht zicht een fietser die voorrang had (en die eerst stil had gestaan om auto's die uit de voor verdachte tegenover gestelde richting kwamen voor te laten gaan) niet had gezien. In HR 28 oktober 2008, NJ 2008, 571 had de autobestuurder bij het afslaan een tegemoetkomende motorrijder niet gezien. In alle arresten oordeelde de Hoge Raad de enkele omstandigheid dat verdachte de andere verkeersdeelnemer niet heeft gezien terwijl die voor verdachte wel zichtbaar/waarneembaar moet zijn geweest, onvoldoende om uit de bewijsmiddelen respectievelijk "aanmerkelijk onoplettend en met aanmerkelijke verwaarlozing van de dezen geboden zorgvuldigheid" en "aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend" te kunnen afleiden.4

9. Daar tegenover staan in dezelfde periode gewezen arresten waarin de Hoge Raad het bewijs van de schuld wel geleverd achtte. In HR 29 april 2008, NJ 2008, 439 m.nt. Keijzer ging het om een onder invloed van alcohol rijdende autobestuurder die in het donker een op de weg zittende jongen niet had gezien en die zijn voertuig na de klap niet onmiddellijk tot stilstand had gebracht. In HR 24 juni 2008, NJ 2008, 442 m.nt. Keijzer ging het om een te hard rijdende automobilist die op een oversteekplaats overstekende fietsers te laat had gezien.

10. " Kijken is een activiteit die mag worden verlangd; zien is een geschenk dat soms uitblijft", schreef annotator Keijzer. Daarmee is het verschil tussen de onder punt 8 en de onder punt 9 genoemde arresten kernachtig weergegeven. In de onder punt 8 genoemde arresten was telkens sprake van - wat mijn ambtgenoot Vellinga in zijn conclusie vóór HR NJ 2008, 440 noemde - "momentane onoplettendheid". Het ging om het uitblijven van waarnemingen die in een zeer korte tijdspanne hadden moeten zijn gedaan. Daarbij waren er geen aanwijzingen dat de bestuurder niet gedaan had wat onder de gegeven omstandigheden van hem mocht worden verlangd: kijken, snelheid aanpassen enz. Alleen het geschenk van het tijdig zien was uitgebleven. Daarin ligt het verschil met de onder punt 9 genoemde arresten. Als blijkt dat de bestuurder zijn aandacht niet bij de weg had en dat hij daardoor niet tijdig zag of als hij zichzelf (door alcoholgebruik of te hard rijden) in een situatie heeft gebracht waardoor tijdig zien werd bemoeilijkt, kan schuld wel worden bewezen.

11. Terug naar de onderhavige zaak. De kern van het verwijt dat verdachte wordt gemaakt is dat zij door rood licht is gereden. Verdachte verklaart daarbij dat ze de verkeerslichten "helemaal niet [had] gezien." Momentane onoplettendheid kan dat bezwaarlijk genoemd worden. Verkeerslichten ziet men immers van verre "aankomen". Het feit dat de verdachte de verkeerslichten in het geheel niet heeft opgemerkt, vormt dan ook een sterke aanwijzing dat zij haar aandacht niet bij de weg had.

12. Daarop wijzen ook andere in de bewijsmiddelen vervatte feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen geven geen direct antwoord op de vraag of de verdachte heeft gezien dat zij een kruising naderde, dat een tegenligger zijn auto vóór die kruising tot stilstand had gebracht en dat links een groepje fietsers aanstalten maakte om over te steken. Maar het lijkt erop dat ook dit aan haar aandacht is ontsnapt. Ik merk op dat de tegenligger (bewijsmiddel 5) verklaart dat hij, nadat hij moest stoppen, zag dat de (brom)fietsers overstaken en dat "toen" een personenauto uit tegenovergestelde richting doorreed. Dat wijst erop dat de verdachte de kruising is opgereden toen de fietsers al begonnen waren met oversteken.

13. Erkend kan worden dat de bewijsmiddelen betrekkelijk summier zijn als het gaat om de bijzondere omstandigheden van het geval. Uit het feit dat het ongeval plaatshad op 7 april en dat het ging om overstekende "scholieren", kan evenwel worden afgeleid dat het gebeuren zich bij daglicht afspeelde. De waarnemingen van de tegenligger wijzen er niet op dat het zicht vanwege de weersomstandigheden slecht was.

14. Bij dit alles is van belang dat door of namens de verdachte niets ter disculpatie is aangevoerd. De verdachte is in hoger beroep gegaan vanwege de strafmaat. Haar raadsvrouw deelde mee dat de verdediging "na grondige bestudering van het dossier zich kan vinden in de bewezenverklaring". De verdachte zelf verklaarde ter zitting: "Op het moment van het gebeuren was ik door privé-omstandigheden heel ver weg met mijn gedachten". Gelet daarop was het Hof niet gehouden zijn oordeel nader te motiveren.

15. Het middel faalt en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.

16. Ambtshalve wijs ik nog op het volgende. Naar het zich laat aanzien zal de Hoge Raad uitspraak doen meer dan twee jaar nadat op 20 februari 2007 beroep in cassatie is ingesteld. Dat zal in dat geval moeten leiden tot strafvermindering.

17. Andere gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.

18. Deze conclusie strekt, ervan uitgaande dat de Hoge Raad niet vóór 20 februari 2009 uitspraak zal doen, tot vernietiging van de bestreden uitspraak ten aanzien van de strafoplegging, tot strafvermindering volgens de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden