Home

Parket bij de Hoge Raad, 10-02-2009, BG6631, 08/01200

Parket bij de Hoge Raad, 10-02-2009, BG6631, 08/01200

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
10 februari 2009
Datum publicatie
11 februari 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2009:BG6631
Formele relaties
Zaaknummer
08/01200

Inhoudsindicatie

Voorwaardelijk opzet op de dood in het verkeer. Met de overweging dat de vastgestelde feiten geen andere conclusie toelaten dan dat verdachte zelfs bereid was zichzelf en zijn vriendin aan dodelijk letsel bloot te stellen, heeft het Hof er blijk van gegeven dat het bij zijn oordeelsvorming omtrent de aanwezigheid van voorwaardelijk opzet de vraag onder ogen heeft gezien of verdachte (eveneens) op de koop toe heeft genomen dat hij en zijn vriendin het leven zouden verliezen (vgl. HR LJN ZD0139). Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord, hetgeen in het licht van hetgeen het Hof heeft vastgesteld ook zonder nadere motivering niet onbegrijpelijk is. Daaraan doet niet af dat verdachte vanaf het moment dat hij bar-/dancing is uitgegaan, zich niets meer kan herinneren en evenmin dat verdachte op het allerlaatste moment nog heeft geremd.

Conclusie

Nr. 08/01200

Mr. Vellinga

Zitting: 9 december 2008

Conclusie inzake:

[Verdachte]

1. Verdachte is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens 1. "Doodslag, meermalen gepleegd" en 2. "Poging tot doodslag, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaar, met ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van tien jaar en verbeurdverklaring als in het arrest omschreven.

2. Namens de verdachte heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, twee middelen van cassatie voorgesteld.

3. Het eerste middel bevat de klacht dat zich tussen de gedingstukken, naast een verkort proces-verbaal van die terechtzitting, slechts een onvolledig proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2007 van twee pagina's bevindt, zodat niet is na te gaan in hoeverre ter terechtzitting in hoger beroep de voorgeschreven vormen in acht zijn genomen.

4. Dit middel faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Tussen de aan de Hoge Raad gezonden stukken bevindt zich een uitgewerkt, zeven pagina's tellend, proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2007.(1)

5. Het tweede middel is gericht tegen (de motivering van het) bewezenverklaarde opzet van de verdachte op de dood van de slachtoffers, dat niet uit de bewijsmiddelen zou kunnen volgen. Daartoe wordt onder meer gesteld dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat de vastgestelde feiten geen andere conclusie toelaten dan dat de verdachte bereid was zichzelf en zijn vriendin aan dodelijk letsel bloot te stellen en dat het Hof een niet redengevend (onderdeel van een) bewijsmiddel voor het bewijs heeft gebezigd.

6. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:

"1.

hij op 25 augustus 2006 te 's-Gravenhage opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet als bestuurder van een personenauto, terwijl hij, verdachte, een grote hoeveelheid alcoholhoudende drank had genuttigd zodanig dat het alcoholgehalte van zijn bloed ongeveer 2.1 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg gereden over de Benoordenhoutseweg met een minimale snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur, en geen gevolg gegeven aan het voor zijn rijrichting bestemde rood licht uitstralende verkeerslicht en is verdachte aldus (de kruising met) het Willem Witsenplein opgereden en is verdachte vervolgens tegen de op die kruising rijdende auto waarin die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich bevonden aangereden tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden;

2.

hij op 25 augustus 2006 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een of meer personen, te weten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] van het leven te beroven, opzettelijk, als bestuurder van een personenauto, terwijl hij, verdachte, een grote hoeveelheid alcoholhoudende drank had genuttigd zodanig dat het alcoholgehalte van zijn bloed ongeveer 2,1 milligram alcohol per milliliter bloed bedroeg heeft gereden over de Benoordenhoutseweg met een minimale snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur, en geen gevolg heeft gegeven aan het voor zijn rijrichting bestemde rood licht uitstralende verkeerslicht en aldus (de kruising met) het Willem Witsenplein is opgereden en vervolgens tegen de op die kruising rijdende auto waarin die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] zich bevonden is aangereden terwijl [slachtoffer 5] zich in zijn, verdachtes, auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;"

7. Deze bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:

1. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-3, d.d. 28 augustus 2006, pagina 26 e.v. (dossier II), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als bevindingen van deze opsporingsambtenaren dan wel één hunner:

Op 25 augustus 2006 omstreeks 00:20 uur kregen wij van de centrale meldkamer de opdracht te gaan naar de N44 te Wassenaar. Aldaar zou komende uit de richting van Leiden een zwarte Opel Corsa voorzien van kenteken [AA-00-BB] rijden. De bestuurder van die auto zou vermoedelijk onder invloed van alcoholhoudende drank zijn. Direct begaven wij ons derwaarts met een opvallend surveillancevoertuig. Vervolgens namen wij positie in op de Rijksstraatweg te Wassenaar. Enkele minuten later zagen wij dat met een hoge snelheid een zwarte Opel Corsa ons voorbij reed gaande in de richting Den Haag. Direct daarop zetten wij de achtervolging in, teneinde het kenteken van de betreffende Opel Corsa te kunnen vaststellen. Enkele honderden meters verderop naderden wij uiteindelijk de Opel Corsa en zagen dat deze voorzien was van het kenteken [AA-00-BB]. Tevens zagen wij dat de bestuurder een man was en dat er verder een vrouwelijke inzittende op de bijrijdersstoel zat. Nadat wij de centrale meldkamer op de hoogte hadden gesteld van het feit dat wij de Opel Corsa hadden aangetroffen, brachten wij ons surveillancevoertuig voor de Opel Corsa die op dat moment nog steeds op de rechterrijstrook van de Rijksstraatweg in de richting van Den Haag reed. Wij gaven door middel van het transparant, welke zich op het dak van het surveillancevoertuig bevindt en goed zichtbaar is voor het achteropkomende verkeer, een volgteken aan. Gekomen ter hoogte van de afslag Den Haag/Leiden dan wel bij de Landscheidingsweg gaven wij richting aan naar rechts met dien verstande dat de bestuurder van de Opel Corsa ons diende te volgen naar deze afslag. Ik, verbalisant [verbalisant 1], de bestuurder van het surveillancevoertuig, zag op dat moment in mijn binnenspiegel dat de bestuurder van de Opel Corsa afstand van ons nam dan wel duidelijk snelheid verminderde. Hierop verminderde ik eveneens snelheid om de Opel Corsa te dwingen mij te volgen. Plotseling zag ik in mijn binnenspiegel dat de bestuurder van de Opel Corsa eenmalig met zijn linkerknipperlicht knipperde. Ik kreeg toen stellig het idee dat de bestuurder van de Opel Corsa zich wilde onttrekken aan de controle. Door met het surveillancevoertuig van links naar rechts te bewegen, trachtte ik de bestuurder te dwingen mij te doen volgen naar de afslag. Op het moment dat ik de afslag Den Haag/Leiden opreed, zag ik dat de bestuurder van de Opel Corsa steeds meer afstand van ons nam. Plotseling zagen wij dat de bestuurder van de Opel Corsa ons geen gevolg gaf op ons volgteken. Wij zagen dat de bestuurder van de Opel Corsa ons niet volgde, maar ons aan de linkerzijde passeerde en rechtdoor reed in de richting van Den Haag op het moment dat wij op de afslag reden. Direct probeerden wij ons surveillancevoertuig in zijn achteruit te plaatsen teneinde de achtervolging in te zetten op de doorgereden Opel Corsa. Gekomen op de Rijksstraatweg zagen wij geen Opel Corsa meer rijden. Wij besloten in de richting van Den Haag te rijden. Gekomen ter hoogte van de overgang van de Leidsestraatweg naar de Benoordenhoutseweg passeerden wij een BMW. Ik, verbalisant [verbalisant 1], zag dat de bestuurder een wijzend handgebaar maakte, buiten zijn auto, in de richting van Den Haag. Op het moment dat wij deze auto waren gepasseerd, hoorden wij over het mobilofoonkanaal dat er zojuist een aanrijding had plaatsgevonden op de kruising Benoordenhoutseweg met de Van Alkemadelaan dan wel het Willem Witsenplein te Den Haag. Direct begaven wij ons derwaarts en eenmaal gekomen op voornoemde kruising zagen wij een zwart voertuig, dit bleek later de voornoemde Opel Corsa te zijn.

2. Het proces-verbaal van bevindingen van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-37, d.d. 26 augustus 2006, pagina 51 e.v. (dossier I), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3]. Dit procesverbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als bevindingen van deze opsporingsambtenaar:

Op 25 augustus 2006, omstreeks 00:45 uur, bevond ik mij in een als zodanig herkenbaar politievoertuig op de Van Alkemadelaan te Den Haag en stond voor het voor mij rood uitstralende verkeerslicht voor het Willem Witsenplein. Op dat moment hoorde ik dat de bemanning van een politievoertuig doorgaf dat de bestuurder van een voertuig zich aan zijn staandehouding op de Rijksstraatweg te Wassenaar had onttrokken en richting Den Haag reed. Het bleek te gaan om een donkerkleurige Opel Corsa, voorzien van het kenteken [AA-00-BB]. Op dat moment zag ik dat de bestuurder van dit voertuig met hoge snelheid de kruising naderde. Ik zag dat de bestuurder de kruising met onverminderde snelheid opreed. Plotseling zag ik dat voor mij gezien van rechts een personenauto, naar later bleek van het merk Peugeot, type 306 en voorzien van het kenteken [CC-00-DD] de kruising opreed en voornemens was, gezien de rijrichting, linksaf te slaan in de richting van de Van Alkemadelaan te Den Haag. Ik zag dat de bestuurder van eerder genoemde Opel tegen de rechterzijkant van de Peugeot reed. Ik zag dat de Peugeot ten gevolge van de aanrijding over een afstand van ongeveer 50 meter werd weggeslingerd en vervolgens tot stilstand kwam tegen een flatgebouw.

3. Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-52, d.d. 27 augustus 2006, pagina 10 e.v. (dossier I), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als relaas van deze opsporingsambtenaren dan wel één hunner:

Op 25 augustus 2006 om 1:18 uur is ter plaatse van de aanrijding, te weten het Willem Witsenplein in de gemeente Den Haag overleden: [slachtoffer 2].

De dood van het slachtoffer werd geconstateerd door de arts C.G. Dirksen.

4. Het proces-verbaal van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-54, d.d. 27 augustus 2006, pagina 12 e.v. (dossier I), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als relaas van deze opsporingsambtenaren dan wel één hunner:

Op 25 augustus 2006 om 1:18 uur is ter plaatse van de aanrijding, op het Willem Witsenplein in de gemeente Den Haag, overleden: [slachtoffer 1]. De dood van het slachtoffer werd geconstateerd door de arts C.G. Dirksen.

5. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-75, d.d. 4 september 2006, pagina 29 e.v. (dossier II), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op 30 augustus 2006 tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer 3]:

Op 24 augustus 2006 ben ik met mijn vriendin [slachtoffer 1] naar Rotterdam geweest. Zij heeft omgang met [slachtoffer 4] en ik ben getrouwd met [slachtoffer 2]. Wij hebben [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] opgehaald in Delft en wij gingen daarna richting de woning van [slachtoffer 2] en mij in Den Haag. De mannen zaten achterin de auto en [slachtoffer 1] en ik voorin. We reden in mijn auto, een blauwe Peugeot 306 met het kenteken [CC-00-DD]. Het laatste dat ik mij herinner is dat ik over de Utrechtsebaan te Den Haag ben gereden.

Bij de aanrijding zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] overleden. Mijn letsel is het volgende:

- hersenkneuzing

- hersenbloedingen

- gebroken rechteroogkas

- gebroken rechterarm

- gebroken borstbeen

- gebroken bekken

- diverse kneuzingen

6. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-80, d.d. 1 september 2006, pagina 31 e.v. (dossier II), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de getuige [slachtoffer 4]:

Op 24 augustus 2006 was ik samen met mijn vriend [slachtoffer 2] in Delft. Mijn vrouw [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] (de vrouw van [slachtoffer 2]) zijn in Rotterdam geweest. Omstreeks 00:00 uur werden wij weer met de auto opgehaald door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]. Wij zouden naar het huisadres van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in Den Haag gaan. [slachtoffer 3] bestuurde de auto, naast haar (rechts voorin) zat [slachtoffer 1]; ik zat links achterin en [slachtoffer 2] zat rechts achterin. Bij de aanrijding zijn [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] om het leven gekomen. Mijn letsel is:

- rechterknie beschadigd

- linkerbeen wat gevoelloos

- 3 ribben gebroken

- Hersenschudding

- puntbloedingen in de hersenen

- nier- lever- en longcontusie

- scheur in mijn aorta

7. Het proces-verbaal van Verkeersongevals Analyse van de politie Haaglanden, nr. 390.2006, d.d. 5 september 2006, met bijlagen, gevoegd bij dossier II, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5], [verbalisant 6], [verbalisant 7] en [verbalisant 8]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als bevindingen van deze opsporingsambtenaren dan wel één hunner:

Op 25 augustus 2006 omstreeks 00:20 uur heeft op de kruising van de Benoordenhoutseweg met het Willem Witsenplein te 's-Gravenhage een verkeersongeval plaatsgevonden.

Bij dit ongeval waren betrokken:

een personenauto, merk Opel, type Corsa 1.4, kleur zwart, voorzien van kenteken [AA-00-BB] en

een personenauto, merk Peugeot, type 306, kleur blauw, voorzien van het kenteken [CC-00-DD].

Conclusies

- Ter hoogte van de kruising van de Benoordenhoutseweg met het Willem Witsenplein bereed de bestuurder van de Opel Corsa met zijn voertuig de middelste van de drie rijstroken voor het recht doorgaande verkeer in de richting van de Boslaan.

- Ter hoogte van de kruising van de Benoordenhoutseweg met het Willem Witsenplein bereed de bestuurster van de Peugeot de rechterrijstrook voor het linksafslaande verkeer in de richting van de Alkemadelaan.

- Gezien vanuit de rijrichting van de Opel Corsa gold vanaf de kruising Waalsdorperlaan-Benoordenhoutseweg (ongeveer 1500 meter voor de ongevalsplaats) een maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur. Vanaf een afstand van ongeveer 10 meter voor de stopstreep van de kruising Benoordenhoutseweg met het Willem Witsenplein gold wegens wegwerkzaamheden ter plaatse een maximumsnelheid van 30 km/h. De maximumsnelheid ter plaatse bedroeg voor de Peugeot 50 km/h.

- De verkeerslichteninstallatie was in werking en alle lampen functioneerden naar behoren. In de conflictmatrix staat vermeld dat de verkeerslichten vanuit de richting van de Opel Corsa niet gelijktijdig groen of geel licht kunnen uitstralen met de verkeerslichten vanuit de rijrichting van de Peugeot. Gesteld kan worden dat minimaal één der betrokken partijen het rood uitstralende verkeerslicht heeft genegeerd.

- De Opel Corsa had op het moment van de botsing met de Peugeot een minimale (bots)snelheid van ongeveer 124 km/h. Hierdoor is komen vast te staan dat de bestuurder van de Opel Corsa voorafgaand aan zijn reactie op de ongevalsdreiging heeft gereden met een minimale snelheid van ongeveer 140 km/h.

- De Peugeot had op het moment van de botsing met de Opel Corsa een minimale (bots)snelheid van ongeveer 37 km/h.

8. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-41, d.d. 26 augustus 2006, pagina 62 e.v. (dossier I), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de getuige [getuige 1]:

Op 25 augustus 2006 omstreeks 00:45 uur reed ik met mijn man in onze auto over de Van Alkemadelaan te Den Haag. Wij kwamen uit de richting van Scheveningen. Wij wilden op de kruising Willem Witsenplein rechts afslaan in de richting van de Utrechtsebaan. Ter plaatse heb je twee voorsorteervakken voor rechts afslaand verkeer. Wij namen het linkervak voor rechtsaf. Rechts naast ons stond nog een andere auto. Wij stonden vooraan. Wij hebben even staan wachten voor rood licht. Toen ik zag dat het verkeerslicht voor ons op groen sprong, trok mijn man een klein stukje op. Plotseling stopte mijn man weer. Ik zag dat er van links, dus uit de richting van Wassenaar, over de Bezuidenhoutseweg een donkere personenauto aan kwam rijden. Ik noem deze auto, auto 1. Ik zag dat auto 1 vol met de voorkant tegen de rechter zijkant van een andere auto reed. Dit was midden op de kruising. Ik ben van mening dat auto 1 schuldig is aan de aanrijding, want wij hadden groen licht en hij moet dan dus rood licht gehad hebben.

9. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-40, d.d. 26 augustus 2006, pagina 64 e.v. (dossier I), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3]. Dit procesverbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de getuige [getuige 2]:

Op 25 augustus 2006 omstreeks 00:50 uur stond ik met mijn personenauto voor het rode verkeerslicht van het Willem Witsenplein te Den Haag. Ik kwam uit de richting Scheveningen en wilde in de richting van de Utrechtsebaan. Ik zag dat het verkeerslicht in mijn richting groen werd en ik wilde optrekken en wegrijden. Mijn aandacht werd getrokken door een personenauto die met hoge snelheid voor mij van links de kruising naderde. Ik ben daarom blijven staan en ben ondanks het groene licht niet opgereden. Direct daarop zag ik dat vanuit de richting van de Utrechtsebaan een Peugeot de kruising opreed en linksaf sloeg in de richting van de Van Alkemadelaan. Ik zag dat de personenauto, naar ik later zag een donkere Opel, tegen de rechterzijkant van de Peugeot reed. Ik zag dat de achterzijde van de Opel naar mijn gevoel wel een meter de lucht in ging. Ik zag dat de Peugeot werd weggeslingerd.

10. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-55, d.d. 27 augustus 2006, pagina 68 e.v. (dossier I), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de getuige [getuige 3]:

Op 25 augustus 2006 omstreeks 00:40 uur reed ik over de Rijksstraatweg te Wassenaar in de richting van Den Haag. Bij een bushalte aan de rechterzijde van de weg zag ik een kleine donkerkleurige auto. Naast de auto op de rijstrook liep een man een beetje op de rijstrook te zwalken. Ik had het idee dat deze man onder invloed van alcohol was. Ik heb met groot licht geseind en getoeterd om de man te waarschuwen. Hij reageerde daar helemaal niet op. Ik ben daarom naar de linkerrijstrook gegaan om hem te kunnen ontwijken. Als ik dat niet had gedaan, had ik hem zeker aangereden. Ik ben daarna doorgereden in de richting van Den Haag. Gekomen ter hoogte van de Shell-benzinepomp op de Benoordenhoutseweg in Den Haag werd ik met zeer hoge snelheid gepasseerd door diezelfde donkere auto. Ik zag toen dat het een Opel was. De bestuurder van die Opel reed mij naar mijn idee met een snelheid van boven de 100 kilometer per uur voorbij. Ik reed op dat moment zelf ongeveer 65 kilometer per uur. De bestuurder van die Opel reed met onverminderde snelheid in de richting van het Willem Witsenplein. Vervolgens zag ik dat er een enorme aanrijding gebeurde op die kruising.

11. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-86, d.d. 3 september 2006, pagina 53 e.v. (dossier II), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de getuige [getuige 3]:

Ik heb gezien dat de zwarte Opel Corsa het kruispunt Willem Witsenplein te Den Haag met rood licht opreed.

12. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-49, d.d. 27 augustus 2006, pagina 66 e.v. (dossier I), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de getuige [getuige 4]:

Ik ben werkzaam in hotel/café/restaurant [A] in Voorhout. Op 24 augustus 2006 kort na 24:00 uur riep [betrokkene 1], één van de eigenaren, [betrokkene 2], de andere eigenaar, en mij naar de bar te komen in verband met twee dronken klanten. Aan de bar stond een vrouw. [Betrokkene 2] moest van [betrokkene 1] naar buiten gaan om de tweede dronken klant tegen te houden en te voorkomen dat deze zou gaan autorijden. [Betrokkene 2] liep naar buiten en ik ben achter hem aangegaan. Voor de deur zag ik een zwarte Opel Corsa staan. Op de bestuurdersstoel zat een man. De man lag onderuit gezakt achter het stuur en had zijn hoofd achterover. Ik kon duidelijk aan zijn lichaamshouding zien dat de man onder invloed van alcohol was. [Betrokkene 2] sprak de man aan en heeft meerdere malen tegen hem gezegd dat hij niet moest gaan autorijden, voor hem een taxi zou bellen en de auto langs de kant van de weg zou zetten en dat hij als hij toch zou gaan rijden de politie zou bellen. De bestuurder van de Opel reageerde hier negatief op. Ik ben hierna de zaak weer ingegaan. De vrouw wilde de zaak verlaten. Zij kon niet meer recht lopen. Ik hoorde dat een van de gasten tegen haar zei dat het veel te gevaarlijk was om in de auto te stappen. Ik hoorde dat de vrouw zei dat dat het leven af en toe gevaarlijk moest zijn. Ik hoorde dat door verschillende mensen tegen de vrouw werd gezegd dat ze een taxi moest nemen.

13. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-73, d.d. 30 augustus 2006, pagina 38 e.v. (dossier II), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt -zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de getuige [getuige 5]:

In de nacht van 24 augustus 2006 op 25 augustus 2006 bevond ik mij rond 23.30 uur en 00.00 uur in café/restaurant [A] in Voorhout. Er kwamen een vrouw en een man het café in. De vrouw kwam iets eerder binnen dan de man. Ik zag dat de man onder invloed van alcohol en waarschijnlijk ander spul was. De man kon niet meer recht lopen. De vrouw had duidelijk ook gedronken. Zij bestelde twee glazen bier. De man zei tegen haar dat ze zouden gaan. De vrouw vertelde hem dat zij nog een biertje voor hem had besteld en gaf het biertje aan hem. Hierna wilden beiden naar buiten lopen met het biertje. [Betrokkene 1], een van de eigenaren, heeft het toen teruggehaald. Ik heb de vrouw gezegd dat mij het niet verstandig leek dat zij de auto in zou stappen. Ik had ondertussen gezien dat de man zijn auto voor de deur van het café had gezet. Dit was een zwarte auto. Ik hoorde op een moment dat [betrokkene 1] tegen de bestuurder zei van: "Doe je wel voorzichtig." Ik hoorde dat de man hierop zei: "Nee, dat doe ik niet, je leest het morgen wel in de krant."

14. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-74, d.d. 30 augustus 2006, pagina 43 e.v. (dossier II), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 2]:

Op 24 augustus 2006 bevond ik mij in horecagelegenheid [A] te Voorhout. Omstreeks 23.50 uur bleek er een vrouw aan de bar te zitten. Deze vrouw was overduidelijk dronken. Ik riep mijn broer [betrokkene 1] bij me. Ik wilde van die dronken vrouw af. Ik zei dat zij geen drank meer mocht hebben. [Betrokkene 1] had dat al geregeld en vertelde dat er een man bij deze vrouw hoorde die buiten in de auto zat en van wie hij al een glas bier had afgepakt, omdat die man ook overduidelijk dronken was. Ik zag voor de ingang een zwarte Opel Corsa staan. In de auto zat een man achter het stuur. De man lag met zijn hoofd tegen het portierraam met zijn ogen dicht. Ik tikte tegen het portierraam en kreeg geen reactie. Ik deed vervolgens het linkervoorportier open waarop de man wakker werd. Ik zei dat de man niet mocht gaan rijden, want ik had gelijk door dat hij stomdronken was. Ik adviseerde hem de auto te parkeren en een taxi te bellen. De man zei: "Maak je niet druk, dat zoek ik zelf wel uit." Ik zei toen dat ik de politie zou gaan bellen als hij toch ging rijden. Ik ging vervolgens naar binnen. Vervolgens ging de vrouw naar buiten, stapte in en reed samen met de man weg.

15. De verklaring van de getuige [betrokkene 2].

Deze getuige heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 december 2007 zakelijk weergegeven - verklaard:

Het was tegen sluitingstijd en er waren nog drie klanten en personeel in ons hotel/café/restaurant te Voorhout. Er zat ineens een vreemde dame binnen die teveel drank op had. Mijn broer vertelde dat bij de vrouw een man hoorde die voor de deur in de auto zat en dat hij zijn drank, die de man had meegenomen naar zijn auto, had afgepakt en dat de man wilde gaan rijden. Mijn broer zei dat de man echt helemaal klaar was met de drank.

Ik ben naar buiten gegaan en zag dat in de auto een man tegen het portierraam lag te slapen. Ik tikte op het raam, maar hij reageerde niet. Pas toen ik de deur opentrok, schrok hij wakker. Ik heb hem gezegd zijn auto aan de kant te zetten en met de taxi naar huis te gaan. De man reageerde met de woorden: "Dat maak ik zelf wel uit". Ik zei dat ik de politie zou bellen als hij zou gaan rijden om aan te geven hoe ernstig de situatie was. Ik heb de dame nog wel meegegeven dat zij niet moest gaan rijden. Ik heb gezegd dat er 100 meter verderop een treinstation is en ik heb aangeboden een taxi te regelen. Mijn broer en ik hebben nog een discussie gehad of wij ze uit de auto moesten trekken.

16. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-76, d.d. 1 september 2006, pagina 47 e.v. (dossier II), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op 30 augustus 2006 tegenover deze opsporingsambtenaar afgelegde verklaring van de getuige [betrokkene 1]:

Op 24 augustus 2006 omstreeks 23.50 uur bevond ik mij in horecagelegenheid [A] te Voorhout. Plotseling kwam er een vrouw de zaak binnenlopen die twee vaasjes bier bestelde. Ik had al gelijk door dat deze vrouw dronken was. Ik en de klanten gingen een gesprek aan met haar in de trant van: "Als jij nog moet rijden, dan moet je niet meer drinken." Zij antwoordde dat zij met iemand meereed. Vervolgens zag ik dat er een kleine zwarte auto voor de hoofdingang parkeerde. Daar stapte een man uit. Deze man kwam ook het café binnenlopen. De man pakte het bier aan en liep vervolgens naar buiten en stapte zijn auto in. Ik wilde dat niet hebben en liep hem achterna. Ik pakte het bierglas van de man af die intussen al in de auto was gestapt, achter het stuur. Ik zei nog op duidelijke en niet mis te verstane wijze dat hij niet moest haan rijden, want dan zou ik de politie bellen. Deze man was ook dronken. Ik liep weer naar binnen. De vrouw was nog in gesprek met de vaste klanten, waarbij ook nog eens duidelijk is gezegd dat zij niet met de man in de auto moest stappen. Vervolgens kwam de man het café weer binnen. Het stel vertrok richting uitgang, waarop er nog tegen de man en vrouw werd gezegd niet te gaan rijden. De vrouw antwoordde: "Ik doe niet voorzichtig, van mij mag het leven wel gevaarlijk zijn." Hierna liepen zij naar buiten en stapten in de zwarte Opel Corsa.

17. De verklaring van de getuige [betrokkene 1].

Deze getuige heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. december 2007 - zakelijk weergegeven - onder meer verklaard:

In de avond van 24 op 25 augustus 2006 stond ik achter de bar in horecagelegenheid [A] te Voorhout. Er kwam een vrouw binnengelopen die behoorlijk aangeschoten was. Even later zag ik dat er een auto voor kwam rijden. De bestuurder daarvan kwam vervolgens ook naar binnen. Hij was verschrikkelijk laveloos. De man heeft na mijn waarschuwing niet te gaan rijden volgens mij ook nog iets gezegd als: "Je leest het morgen wel in de krant".

18. De verklaring van de verdachte.

De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 december 2007 - zakelijk weergegeven - onder meer verklaard:

Ik ben in de avond van 24 op 25 augustus 2006 met [slachtoffer 5] met mijn zwarte Opel Corsa, kenteken [AA-00-BB], naar Noordwijk geweest en heb daar alcohol genuttigd: één bier, een mixdrankje en een stuk of zes wodka-jus. Ik ben zeven keer eerder met politie en justitie in aanraking gekomen en liep in een proeftijd. Als ik drink, weet ik geen maat te houden.

19. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-44, d.d. 27 augustus 2006, pagina 70 e.v. (dossier I), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte:

Ik ben zo'n drie of vier keer aangehouden voor het rijden onder invloed van alcohol. Mijn rijbewijs is hier twee keer voor ingevorderd geweest.

Op 24 augustus 2006 ben ik met mijn vriendin naar bar/dancing '[B]' in Noordwijk gegaan. Ik heb daar tussen 20.00 uur en 23.00 uur een biertje, een zoet drankje met daarin ook alcohol en zes mixdrankjes Wodka Jus d'Orange gedronken. Achteraf denk ik dat ik mij niet in staat voelde om mijn auto te kunnen besturen. Met alcohol op ben je sowieso niet in staat om een auto te besturen.

Vanaf het moment dat ik '[B]' uit ben gegaan, kan ik mij niets meer herinneren.

20. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-89, d.d. 4 september 2006, pagina 55 e.v. (dossier II), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de verdachte:

De weg van Wassenaar naar Den Haag heet de Rijksstraatweg;

ik ben goed bekend met die route. Ik weet dat je daar 70 km/u mag rijden.

Ik ben ook autoberger van beroep en ik weet wat snelheid kan veroorzaken.

Ik kan me echt helemaal niets van de rit vanaf Noordwijk tot aan de plaats van het ongeval herinneren.

Ik realiseer me goed wat alcohol met mij doet en dat ik niet sterk genoeg ben om mijzelf te weerhouden van het autorijden.

21. Het proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank te 's-Gravenhage d.d. 28 augustus 2006. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze rechter-commissaris afgelegde verklaring van de verdachte:

Ik ben op 25 augustus 2006 in Den Haag betrokken geweest bij een aanrijding. Ik heb die avond alcohol genuttigd. Ik voelde mij niet in staat om een auto naar behoren te besturen. Ik weet niet waarom ik toch ben gaan rijden.

22. Het proces-verbaal van verhoor van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-87, d.d. 4 september 2006, pagina 59 e.v. (dossier II), opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4]. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als de op die datum tegenover deze opsporingsambtenaren afgelegde verklaring van de medeverdachte [slachtoffer 5]:

Op 24 augustus 2006 ben ik met [verdachte] naar Noordwijk geweest. Daar is een bar die '[B]' heet. In die bar was het van 20:00 uur tot 22:00 uur gratis drinken. Wij zijn rond 23:30 uur vertrokken om naar huis te gaan. Zijn rijgedrag was niet vreemd, maar wat ik wel raar vond, is dat hij de weg niet wist. Hij is daar redelijk goed bekend. Op een gegeven moment kwamen wij bij een café en daar heb ik de weg gevraagd. Wij zijn in de auto gestapt en richting Den Haag gereden. Hij reed snel. Hij reed zeker boven de maximumsnelheid. Ik kan mij herinneren dat [verdachte] vlak voor het ongeval zijn snelheid heeft verhoogd. Hij heeft zijn snelheid naar mijn gevoel fors opgevoerd. Nog geen minuut later, misschien maar een halve minuut, reden we naar een kruising toe. Ik zag dat het verkeerslicht in onze richting rood was. Toen volgde een enorme klap.

23. Een geschrift, zijnde een proces-verbaal van bloedonderzoek van de politie Haaglanden, nr. PL 1521/2006/36457-95, d.d. 5 september 2006, pagina 65 e.v. (dossier II met op voorblad Dossier een blauw zegel: Naam: [verdachte] [geboortedatum]1973, no. 571107), opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] en namens deze ondertekend door een brigadier van politie. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als relaas van deze opsporingsambtenaar:

Ik, verbalisant [verbalisant 9], heb de verdachte [verdachte], gevraagd zijn toestemming te geven tot het verrichten van een bloedonderzoek als bedoeld in artikel 163 lid 4 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte verleende hierop zijn medewerking.

Op 25 augustus 2006 om 03:25 uur heeft de arts M. Baardman bloed afgenomen bij de verdachte. Deze bloedafname vond plaats meer dan 60 minuten na 00:47 uur, zijnde het tijdstip waarop het eerste directe contact met de verdachte plaatsvond dat leidde tot verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

Ik, verbalisant [verbalisant 9], heb het bloedmonster overeenkomstig het bepaalde in de Regeling bloed- en urineonderzoek verzonden aan het Nederlands Forensisch Instituut te Rijswijk.

24. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te 's-Gravenhage, nr. 2006.08.29.021, d.d. 31 augustus 2006, in kopie op pagina 62 (dossier II), opgemaakt en ondertekend door de deskundige B. Ruiter. Dit rapport houdt onder meer in - zakelijk weergegeven -:

als relaas van deze deskundige:

Naam bloedgever: [verdachte], geb.datum: [geboortedatum] 1973

Zegelnummer: 571107

Het resultaat van de analyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie: 1.76 milligram alcohol per milliliter bloed.

25. Een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut te 's-Gravenhage, nr. 2006.08.29.021, d.d. 23 november 2006, pagina 9 e.v. (dossier III), opgemaakt en ondertekend door de deskundige K. Lusthof, apotheker-toxicoloog. Dit proces-verbaal houdt - zakelijk weergegeven - onder meer in:

als relaas van deze deskundige:

Een herberekening van het vastgestelde bloedalcoholgehalte (1,76 mg/ml) ten gevolge van het tijdsverloop van 2 3/4 uren tussen het tijdstip van voorval en tijdstip van bloedafname. Het bloedalcoholgehalte zal op het tijdstip van het voorval hoogstwaarschijnlijk gelegen hebben tussen de 2,1 en 2,4 mg alcohol per ml bloed."

8. Het Hof heeft de bewezenverklaringen als volgt nader gemotiveerd:

"Bewijsoverweging

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting, in hoger beroep betoogd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de voor voorwaardelijk opzet benodigde wil op het gevolg - in casu de dood - heeft gehad en dat hij mitsdien van het onder 1 primair en het onder 2 primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.

Het hof overweegt hiertoe als volgt.

Vaststaande feiten

Op 24 augustus 2006 heeft de verdachte rond 19.00 uur als bestuurder van zijn Opel Corsa een vriendin van hem opgehaald om naar de bar/dancing '[B]' in Noordwijk te gaan, waar tussen 20.00 uur en 22.00 uur gratis alcoholische drank werd geschonken. Rond 20.00 uur zijn zij daar aangekomen en de verdachte heeft in de loop van de avond tot omstreeks 23.00 uur diverse alcoholische consumpties genuttigd, naar eigen zeggen één biertje, een zoet alcoholisch drankje en zes mixdrankjes. Ook zijn vriendin heeft veel alcoholische dranken geconsumeerd.

Tussen 23.15 uur en 23.30 uur heeft verdachte genoemde locatie verlaten en is met zijn vriendin op weg gegaan richting Rotterdam.

Omstreeks 23.50 uur is de verdachte in Voorhout bij horecagelegenheid [A] gestopt, waar zijn vriendin naar binnen is gegaan en twee glazen bier heeft besteld. Vervolgens is de verdachte ook naar binnen gegaan. Door diverse getuigen is geconstateerd dat de verdachte en zijn vriendin duidelijk onder invloed van alcohol waren. Volgens de getuige [getuige 5] kon de verdachte niet meer normaal recht lopen en de getuige [betrokkene 1], één van de eigenaren van de horecagelegenheid, heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de verdachte compleet laveloos was. Diverse aanwezigen hebben zowel de verdachte als zijn vriendin gewaarschuwd niet meer te gaan rijden dan wel bij de verdachte in de auto plaats te nemen. Zo heeft [betrokkene 1] bij de politie en ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij de verdachte, die inmiddels met een glas bier achter het stuur in zijn auto was gestapt, achterna is gegaan, het portier van de auto heeft opengedaan en het glas uit de handen van de verdachte heeft gepakt, waarna hij de verdachte op duidelijke, niet mis te verstane wijze heeft gezegd niet te gaan rijden en dat hij anders de politie zou bellen. Vervolgens is ook [betrokkene 2], de broer van [betrokkene 1], volgens zijn zowel bij de politie als ter terechtzitting in hoger beroep afgelegde verklaring, naar de auto waarin de verdachte inmiddels in slaap was gevallen, gegaan en heeft, nadat zijn op het raam tikken verdachte niet deed wakker worden, het portier opengetrokken, waarna hij de verdachte, aan wie hij direct zag dat hij stomdronken was, adviseerde zijn auto aan de kant te zetten en een taxi te regelen. Op de reactie van de verdachte dat hij zelf wel zou uitmaken of hij zou rijden, heeft ook laatstgenoemde Veenhof gezegd dat hij de politie zou bellen indien de verdachte zou gaan rijden. Deze verklaring van [betrokkene 2] wordt gesteund door die van [getuige 4] die Veenhof achterna is gegaan, steeds achter hem heeft gestaan en duidelijk heeft kunnen horen wat er werd gezegd. Ook op het moment dat de verdachte wederom het etablissement binnen was gegaan om zijn vriendin te halen, werd er volgens de getuigen [getuige 4], [getuige 5] en [betrokkene 1] nogmaals tegen de verdachte en zijn vriendin gezegd dat ze niet moesten rijden. Hierop reageerde de verdachte, volgens de getuige [betrokkene 1], met de woorden:"Ik ga rijden en je leest het morgen wel in de krant" en zijn vriendin zei: "Ik doe niet voorzichtig, van mij mag het leven wel gevaarlijk zijn". De verdachte en zijn vriendin zijn vervolgens in weerwil van alle waarschuwingen in de auto gestapt en weggereden. Hierop is vanuit de horecagelegenheid de politie gebeld.

Naar aanleiding van deze melding, dat een zwarte Opel Corsa, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], uit de richting van Leiden zou rijden, waarvan de bestuurder onder invloed van alcohol zou zijn, zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] omstreeks 00.20 uur naar de N44 te Wassenaar gegaan. Na enige tijd zagen zij de verdachte met hoge snelheid passeren. Direct daarop zetten zij met hun opvallende surveillancevoertuig de achtervolging in en brachten hun voertuig voor de auto van de verdachte. Door middel van het goed zichtbare transparant op het dak van hun voertuig gaven de verbalisanten de verdachte een volgteken aan. Door één van de verbalisanten werd waargenomen dat de verdachte afstand nam en duidelijk snelheid verminderde; vervolgens kreeg hij het idee dat de verdachte zich aan de controle wilde onttrekken. Door met het surveillancevoertuig van links naar rechts te bewegen, werd getracht de verdachte te dwingen hen te volgen. Op het moment dat de verbalisanten de afslag Den Haag/Leiden opreden, zagen zij dat de verdachte plotseling hun volgteken negeerde, naar links uitweek, hen passeerde en rechtdoor reed in de richting van 's-Gravenhage.

De getuige [getuige 3] verklaart dat hij op de Benoordenhoutseweg te 's-Gravenhage - kort nadat hij eerst een donkerkleurige kleine auto bij de bushalte had zien staan, waarnaast een man een beetje op de rijstrook liep te zwalken, die hij waarschuwde door te seinen met groot licht en te claxonneren en vervolgens wist te ontwijken -, ineens door deze auto van verdachte met zeer hoge snelheid, boven de 100 km/uur, werd ingehaald. Vervolgens is de verdachte met nagenoeg onverminderd hoge snelheid de kruising met de Van Alkemadelaan c.q. het Willem Witsenplein opgereden, daarbij, blijkens de verklaringen van de getuigen [getuige 3], [getuige 2], [getuige 6] en [getuige 1] en de bevindingen van de Verkeersongevals Analyse, het rood uitstralende verkeerslicht negerend.

Op het kruispunt is de verdachte in botsing gekomen met een Peugeot, die zojuist de kruising was opgereden en voornemens was linksaf te slaan in de richting van de Van Alkemadelaan, waardoor de Peugeot werd weggeslingerd en uiteindelijk tegen een gebouw tot stilstand is gekomen. Ten gevolge van de aanrijding zijn twee inzittenden van de Peugeot ter plaatse aan hun verwondingen bezweken en hebben de overige twee inzittenden zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Ook de verdachte en zijn vriendin zijn gewond geraakt.

Op basis van de Verkeersongevals Analyse is onder meer gebleken dat de verdachte op het moment van de aanrijding een minimale (bots)snelheid had van 124 km/uur en dat de verdachte daaraan voorafgaand heeft gereden met een snelheid van minimaal 140 km/uur en maximaal 180 km/uur, terwijl vanwege wegwerkzaamheden op de Benoordenhoutseweg voor de verdachte een maximumsnelheid gold van 30 km/uur. Bij de verdachte is ongeveer twee uren en drie kwartier na het ongeval bloed afgenomen. Het resultaat van de bloedanalyse bedroeg, na aftrek van de wettelijk voorgeschreven correctie, 1,76 milligram per milliliter bloed. Volgens apotheker-toxicoloog K. Lusthof heeft het bloedalcoholgehalte, gelet op het tijdsverloop tussen het tijdstip van het voorval en het tijdstip van bloedafname, op het tijdstip van het voorval hoogstwaarschijnlijk gelegen tussen 2,1 en 2,4 mg alcohol per ml bloed.

Verdachte

Blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 8 november 2007 heeft verdachte wegens rijden onder invloed voorafgaand aan het ongeval reeds vijfmaal een transactie betaald en is hij tweemaal veroordeeld, de laatste keer nauwelijks anderhalve maand voor onderhavige aanrijding; bovendien heeft hij al tweemaal een cursus bij het CBR gevolgd waar hij heeft kunnen leren wat de gevolgen van het rijden onder invloed kunnen zijn. De verdachte heeft bij de verhoren door de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg alsmede in hoger beroep steeds verklaard zich niets van het door hem veroorzaakte ongeval te herinneren. Ten overstaan van de politie heeft de verdachte op 27 augustus 2006 verklaard dat hij wel drie of vier keer is aangehouden voor het rijden onder invloed en dat zijn rijbewijs naar aanleiding daarvan twee keer is ingevorderd. Voorts heeft hij verklaard dat men met alcohol op sowieso niet in staat is om een auto te besturen. Bij de rechter-commissaris heeft de verdachte verklaard dat hij zich op 25 augustus 2006 na de benodigde alcoholische drank te hebben genuttigd, niet in staat voelde om een auto naar behoren te besturen en dat hij niet wist waarom hij toch is gaan rijden. Op 4 september 2006 heeft de verdachte onder meer verklaard dat hij goed bekend is met de weg van Wassenaar naar 's-Gravenhage en dat hij op de hoogte is van de ter plaatse geldende maximumsnelheid. Voorts heeft hij verklaard dat hij autoberger van beroep is en derhalve weet wat snelheid kan veroorzaken alsook dat hij zich goed realiseert wat alcohol met hem doet en dat hij niet sterk genoeg is om zichzelf te weerhouden van het autorijden als hij alcohol heeft gedronken.

Verweer

Het hof is van oordeel dat uit het voorgaande naar voren komt dat de verdachte, die weet welke risico's verbonden zijn aan het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol en die kort voor het ongeluk nadrukkelijk en herhaaldelijk is gewaarschuwd niet verder te rijden en de auto te laten staan, desondanks met een hoeveelheid alcohol in zijn bloed van tenminste 2,1 milligram per milliliter bloed is gaan rijden. Hij is, nadat hij een als zodanig herkenbare politiewagen die hem wilde laten stoppen had weten te ontlopen, met zeer hoge snelheid een kruispunt opgereden dat hij niet mocht oprijden omdat het door een rood licht werd beschermd. Hij heeft daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij andere weggebruikers, die niet rekenden op een dergelijk rijgedrag of die, zoals in dit geval, met groen licht een

kruispunt overstaken, zou aanrijden en dodelijk zou treffen.

Het hof heeft in zijn overweging betrokken dat de verdachte niet alleen voor andere weggebruikers een dodelijk gevaar heeft geschapen, maar ook zichzelf en zijn vriendin die naast hem zat aan dat gevaar heeft blootgesteld; de weergegeven feiten laten geen andere conclusie toe dan dat verdachte zelfs bereid was zichzelf en zijn vriendin aan dodelijk letsel bloot te stellen. Voorts heeft het hof zich rekenschap gegeven van het uit het opsporingsonderzoek naar voren komende gegeven dat verdachte op het allerlaatste moment, enkele meters voor de botsing, geremd moet hebben. Een getuige heeft kort de remlichten zien oplichten en er is een remspoor aangetroffen. Voorzover de verdachte naar voren heeft willen brengen dat daaruit volgt dat hij - zij het op het laatste moment - er blijk van heeft gegeven dat zijn (voorwaardelijk) opzet niet op het doden van andere weggebruikers of zichzelf en zijn vriendin was gericht verwerpt het hof dit verweer: uit niets blijkt met welke bedoeling de verdachte in de laatste fractie van een seconde voor de botsing heeft geremd nu de verdachte zelf zich van de gehele loop der gebeurtenissen niets zegt te herinneren, terwijl remmen onder die omstandigheden geen positief effect meer kon opleveren. Het hof is van oordeel dat verdachte een potentieel dodelijke situatie had geschapen, welke hij op dat moment niet meer kon veranderen."

9. In HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199, m.nt. 'tH was de verdachte veroordeeld wegens doodslag meermalen gepleegd omdat hij bij een inhaalmanoeuvre met zijn auto op een tegemoetkomende auto was gebotst ten gevolge waarvan vier inzittenden van die auto om het leven kwamen. Ten aanzien van het bewijs van het opzet overwoog de Hoge Raad onder meer:

5.4. In gevallen als het onderhavige, dat zich hierdoor kenmerkt dat de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, dient de rechter evenwel in zijn oordeel te betrekken dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt.

5.5. Gelet op het evenoverwogene en in aanmerking genomen dat de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat de verdachte meermalen - kennelijk om een botsing te vermijden - een ingezette inhaalmanoeuvre heeft afgebroken vooraleer de in de bewezenverklaring bedoelde fatale inhaalmanoeuvre uit te voeren, hetgeen er op wijst dat althans in de voorstelling en naar de verwachting van de verdachte laatstbedoelde manoeuvre niet tot een botsing zou leiden, behoeft de bewezenverklaring, in het bijzonder voorzover daarbij is aangenomen dat verdachtes opzet was gericht op de dood van de slachtoffers, nadere motivering."

10. HR 5 december 2006, NJ 2006, 663 laat zien dat de omstandigheid dat de verdachte ook zelf gevaar liep bij zijn spookrijden het leven te verliezen, niet in de weg behoeft te staan aan bewijs van het (voorwaardelijk) opzet op de dood van inzittenden van een auto waar de verdachte door dat spookrijden tegenaan was gebotst. In dat arrest overwoog de Hoge Raad:

3.3. (...)

Ook zeer gevaarlijke gedragingen in het verkeer kunnen onder omstandigheden (poging tot) doodslag opleveren, met dien verstande dat in een geval waarin de gebezigde bewijsmiddelen nopen tot de gevolgtrekking dat de verdachte door zijn handelwijze ook zelf aanmerkelijk levensgevaar heeft gelopen, de rechter in zijn oordeel dient te betrekken dat - behoudens aanwijzingen voor het tegendeel - naar ervaringsregelen niet waarschijnlijk is dat de verdachte de aanmerkelijke kans dat een frontale botsing met een tegemoetkomende auto zal plaatsvinden, en hij als gevolg van zijn gedraging zelf het leven zal verliezen, eveneens op de koop toe neemt (vgl. HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199).

3.4. Het Hof heeft in de bewijsmotivering feitelijk vastgesteld dat:

i. de verdachte in een kennelijke poging aan de politie te ontkomen in de vroege morgen van 25 juli 2004 bewust als spookrijder, dus tegen het verkeer in, een autosnelweg is opgereden;

II. de verdachte daarbij over een traject van omstreeks 2,5 kilometer met een snelheid van ongeveer 100 kilometer per uur afwisselend over de vluchtstrook en de rijbaan heeft gereden;

iii. de verdachte tot driemaal toe bij tegemoetkomend verkeer bewust op de rijstrook van dat tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, waardoor dat verkeer dat met een voor de autosnelweg normale snelheid reed, moest uitwijken om een ongeval te voorkomen;

iv. de verdachte bij zijn daaropvolgende aanhouding verklaarde dat hij "het kicken vond om met zijn auto tegen het verkeer in te rijden".

3.5. Het oordeel van het Hof dat de verdachte aldus en onder die omstandigheden handelend zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat zich in de hem tegemoetkomende auto's bevindende personen door zijn toedoen zouden verongelukken en dat derhalve het opzet van de verdachte in de zin van voorwaardelijk opzet op de dood van die personen was gericht, geeft geen blijk van een onjuiste opvatting omtrent hetgeen hiervoor onder 3.3 is vooropgesteld. Het is evenmin onbegrijpelijk.(2)

11. Zoals de hiervoor onder weergegeven overweging van het Hof laat zien heeft het Hof overeenkomstig de beide hiervoor aangehaalde arresten bij de motivering van het bewijs van het bewezenverklaarde opzet aandacht gegeven aan de omstandigheid dat de verdachte ook zelf gevaar liep tengevolge van zijn ongeoorloofde verkeersgedrag om het leven te komen. Het middel klaagt daarover terecht niet.

12. In de toelichting op het middel wordt ten eerste geklaagd dat het Hof ten onrechte heeft overwogen dat de vastgestelde feiten geen andere conclusie toelaten dan dat verdachte zelfs bereid was zichzelf en zijn vriendin aan dodelijk letsel bloot te stellen.

13. Bedoelde overweging begrijp ik aldus dat het Hof daarmee tot uitdrukking heeft willen brengen dat de bewijsmiddelen er geen redelijke twijfel over laten bestaan dat verdachte zelfs bereid was zichzelf en zijn vriendin aan dodelijk letsel bloot te stellen.

14. De door het Hof onder het hoofd "Verweer" ter zake vastgestelde feiten luiden:

- verdachte weet welke risico's zijn verbonden aan het besturen van een motorvoertuig onder invloed van alcohol;

- verdachte is kort voor het ongeluk nadrukkelijk en herhaaldelijk gewaarschuwd niet verder te rijden en de auto te laten staan;

- desondanks is hij met een hoeveelheid alcohol in zijn bloed van tenminste 2,1 milligram per milliliter bloed gaan rijden;

- verdachte heeft een als zodanig herkenbare politiewagen die hem wilde laten stoppen weten te ontlopen;

- vervolgens is hij, met zeer hoge snelheid, een kruispunt opgereden dat hij niet mocht oprijden omdat een voor hem geldend verkeerslicht rood was.

15. Voorts houden de gebezigde bewijsmiddelen in:

- tegen de verdachte die dronken achter het stuur zat is gezegd dat hij niet mocht gaan rijden en dat de politie zou worden gewaarschuwd als hij dat toch zou doen;

- daarop heeft de verdachte geantwoord dat wel te doen en dat men "het morgen wel in de krant" zou lezen (bewijsmiddelen 14 - 17).

- verdachte, autoberger van beroep, heeft verklaard dat hij zich niet in staat voelde zijn auto te besturen, dat men met alcohol op "sowieso" niet in staat is om een auto te besturen en dat hij weet wat alcohol met hem doet en wat snelheid kan veroorzaken (bewijsmiddelen 19 - 21);

- ter plaatse van het ongeval reed de verdachte met een snelheid van meer dan 120 km/u terwijl daar een maximumsnelheid gold van 30 km/u.

16. Uit één en ander heeft het Hof kunnen afleiden dat de vastgestelde feiten er geen redelijke twijfel over laten bestaan dat verdachte zelfs bereid was zichzelf en zijn vriendin aan dodelijk letsel bloot te stellen. Verdachte was gewaarschuwd niet te gaan rijden, besefte dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat was, moet - naar het Hof klaarblijkelijk heeft geoordeeld - als automobilist hebben geweten dat rijden door rood licht tot een aanrijding met een andere auto kon leiden, moet - zoals het Hof eveneens klaarblijkelijk heeft geoordeeld - als autoberger als geen ander hebben geweten dat een aanrijding bij de gereden snelheid dodelijke gevolgen, ook voor hemzelf en zijn vriendin, kon hebben en heeft zich - gezien zijn uitlating dat Veenhof, wiens waarschuwing om niet te gaan rijden hij in de wind sloeg, "het morgen wel in de krant" zou lezen(3) - onverschillig betoond over de gevolgen van zijn rijgedrag, een onverschilligheid die aan gebruik van alcohol niet vreemd is, zeker niet bij een bloedalcoholpromillage van 2,1 als door de verdachte verworven. Anders dan de toelichting op het middel wil heeft het Hof gelet op die betoonde onverschilligheid ten aanzien van de mogelijk ook voor verdachte zelf dodelijke gevolgen van zijn gedrag kunnen oordelen dat de door het Hof vastgestelde feiten redelijkerwijs gesproken geen ruimte lieten voor bewuste schuld.

17. Bedoelde onverschilligheid brengt ook mee dat niet van belang is dat in het onderhavige geval geen sprake is van een aanrijding tussen verdachte als "sterke" verkeersdeelnemer en een ander als "zwakke" verkeersdeelnemer, zoals een fietser of voetganger.

18. De omstandigheid dat de verdachte klaarblijkelijk op het allerlaatste moment nog heeft geremd maakt het voorgaande niet anders. Het Hof heeft immers, gelet op het voorgaande niet onbegrijpelijk, vastgesteld dat de verdachte reeds (opzettelijk) een potentieel dodelijke situatie in het leven had geroepen en het toen al te laat was daar nog een einde aan te maken.(4)

19. In het middel wordt voorts gesteld dat de verklaring van de verdachte dat hij zich vanaf het moment dat hij "[B]" uit is gegaan niets meer kan herinneren (bewijsmiddel 19) niet redengevend is voor het bewijs. Het tegendeel lijkt mij het geval. Het ontbreken van herinnering biedt steun aan het onderdeel van de bewezenverklaring dat inhoudt dat de verdachte (veel) alcohol had genuttigd.(5) Voorts duidt deze verklaring van de verdachte er - anders dan bijvoorbeeld in HR 20 juni 2006, NJ 2006, 358 het geval was - niet op dat de verdachte zich voorafgaand en ten tijde van de bewezenverklaarde feiten niet bewust was van de aanmerkelijke kans dat zijn wijze van rijden fatale gevolgen zou hebben. Verdachte verklaart immers alleen over hetgeen hij zich herinnert, niet zoals in laatstgenoemd arrest over zijn besef ten tijde van de bewezenverklaarde gedraging. (6)

20. Het middel faalt.

21. Het eerste middel kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.

22. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

1 Aanvankelijk was aan mr. Baumgardt kennelijk enkel een twee pagina's tellend exemplaar gezonden. Op zijn reactie naar aanleiding van dit document is hem aanvankelijk ten onrechte bericht dat er zich geen ander (uitgewerkt) proces-verbaal van de terechtzitting van 7 december 2007 tussen de stukken bevond. Bij brief van 7 november 2008 is mr. Baumgardt alsnog een exemplaar van het volledige proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 7 december 2007 toegezonden. In diezelfde brief is hem medegedeeld dat hem een nadere termijn werd verleend ten einde hem in de gelegenheid te stellen om na kennisneming van het desbetreffende stuk de eerder ingediende schriftuur te wijzigen, aan te vullen, dan wel (een) middel(en) in te trekken. Op dit laatste schrijven heeft mr. Baumgardt niet gereageerd.

2 Ik wijs er terzijde op dat spookrijden op zich, naast het niet verlenen van voorrang en het rijden in een zeer ondeugdelijk voertuig, in de MvT bij de Wet van 22 december 2005, Stb. 2006, 11, Kamerstukken II 2001-2002, 28 484, nr. 3, p. 11 door de Minister als voorbeeld van roekeloos rijden wordt gegeven. Zie over HR 15 oktober 1996, NJ 1997, 199 (Porsche) onder meer J. de Hullu, Materieel strafrecht, Kluwer Deventer 2003, derde druk, p. 232 en 233, die opmerkt dat overweging 5.4 erg gedetailleerd psychologiserend is, zodat hoge drempels voor doodslag in het verkeer worden opgeworpen. Dat past in zijn ogen niet erg bij de algemene lijnen in de rechtspraak over opzet. Ook Otte, Opzet en schuld in het verkeer, Deventer 2001, p. 9-11, is kritisch over het arrest. Instemmend is Van Dijk, Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen, Over opzet, schuld, schulduitsluitingsgronden en straf, (diss. Groningen 2008), p.292 e.v., die de uitspraak in het Porsche-arrest plaatst tegen de aansprekende achtergrond van het besef "dat het - bijzondere omstandigheden daargelaten - gewoonweg niet voor de hand [ligt] dat een verkeersdeelnemer dodingsopzet heeft." Daarom, aldus Van Dijk, dient het opzetbewijs in verkeerszaken altijd tegen de achtergrond van de onbewustheidsassumptie plaats te vinden (p. 295).

3 De bewijsmiddelen bieden dus inzicht in verdachtes psychische gesteldheid zoals in de ogen van Van Dijk, a.w., p. 295, noodzakelijk is om de door hem bij verkeersongevallen tot uitgangspunt genomen onbewustheidsassumptie te weerspreken.

4 In dezelfde zin Hoge Raad 15 januari 2008, LJN BA7888.

5 Op de website www.alcoholinfo.nl, een website van het Trimbos-instituut, is te lezen dat uit onderzoek van de Universiteit van Sussex naar voren komt dat alcohol vooral slechte herinneringen verdringt.

6 Terzijde wijs ik op HR 23 januari 2001, NJ 2001, 327, waarin de Hoge Raad overwoog: "3.4. Hetgeen de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard en in de toelichting op het middel is weergegeven - samengevat hierop neerkomend dat hij zich een aantal gebeurtenissen voor, tijdens en na het in de bewezenverklaring omschreven inrijden, althans botsen op de daar genoemde fietsers niet of slechts gedeeltelijk kan herinneren - noopte het Hof niet tot een nadere motivering van voormeld oordeel, reeds (cursivering van mij, WHV) omdat het aldus aangevoerde wordt weerlegd door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen."