Parket bij de Hoge Raad, 24-06-2008, BD4941, 07/10442 W
Parket bij de Hoge Raad, 24-06-2008, BD4941, 07/10442 W
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 juni 2008
- Datum publicatie
- 25 juni 2008
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2008:BD4941
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD4941
- Zaaknummer
- 07/10442 W
Inhoudsindicatie
WOTS zaak. TUL in NL van een in Duitsland opgelegde sanctie. Aftrek voorarrest. Gelet op de wetsgeschiedenis alsmede op het VOGP en het toelichtend rapport daarbij moet worden aangenomen dat onder het begrip sanctie in art. 31.2 WOTS ook de in het buitenland in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd is begrepen, zodat de rechter ingevolge die bepaling dient te bevelen dat (ook) die tijd bij de TUL in mindering moet worden gebracht.
Conclusie
Nr. 10442/07 W
Zitting: 22 april 2008
Mr. Fokkens
Conclusie inzake:
[Veroordeelde]
1. De Rechtbank te Maastricht heeft verlof verleend tot tenuitvoerlegging in Nederland van een ten aanzien van de veroordeelde door een Duitse Rechtbank genomen beslissing, waarbij de veroordeelde is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van acht jaar en heeft de veroordeelde wegens de in die beslissing vermelde feiten een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar opgelegd.
2. Namens de veroordeelde heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel bevat de klacht dat de Rechtbank naast het bevel, dat de tijd welke veroordeelde in uitleveringsdetentie in Nederland, in Duitsland ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, en met het oog op zijn overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de WOTS van zijn vrijheid beroofd is geweest, in mindering moet worden gebracht, heeft verzuimd tevens de tijd die veroordeelde in Duitsland in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering te doen brengen.
4. Dit verzuim zou in strijd zijn met art 31 lid 1 sub d van het Verdrag van 13 november 1991 (trb 1992, 39) inzake de tenuitvoerlegging van buitenlandse strafvonnissen (in het vervolg: het Verdrag), nu ingevolge dat artikel door de omzetting van de buitenlandse straf de strafrechtelijke positie inzake de tenuitvoerlegging van de straf niet verzwaard mag worden. Dit zou, aldus de steller van het middel wél het geval zijn als de Duitse voorlopige hechtenis door de Nederlandse rechter niet wordt afgetrokken.
5. De Rechtbank heeft ten aanzien van de straf het volgende overwogen:
"Op grond van al deze overwegingen zal een gevangenisstraf worden opgelegd van de hierna te noemen duur, met aftrek van -kort gezegd- de tijd dat veroordeelde zowel in Duitsland als in Nederland van zijn vrijheid beroofd is geweest."
en heeft vervolgens in haar beslissing bepaald:
"De rechtbank
(...)
- beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de straf geheel in mindering zal worden gebracht de tijd welke veroordeelde in uitleveringsdetentie in Nederland, in Duitsland ter uitvoering van de hem aldaar opgelegde sanctie, met het oog op zijn overbrenging naar Nederland en uit hoofde van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen van zijn vrijheid beroofd is geweest."
6. De Rechtbank heeft in de beslissing aansluiting gezocht bij de bewoordingen van art. 31 lid 2 WOTS. Anders dan de steller van het middel meent, moet worden aangenomen dat onder het begrip sanctie in art. 31 lid 2 ook de in het buitenland in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd is begrepen. Dat dit het geval is kan worden afgeleid uit de omstandigheid dat het Verdrag in zake de overbrenging van gevonniste personen, op welk Verdrag het verzoek tot overname van de tenuitvoerlegging in deze zaak is gebaseerd, in art. 11 bepaalt dat in geval van omzetting van de veroordeling de bevoegde autoriteit de volledige periode van de door de gevonniste persoon reeds ondergane vrijheidsbenemeing in mindering brengt. Aan dat voorschrift wordt uitvoering gegeven in het tweede lid van art. 31 WOTS, dat dientengevolge niet anders kan worden uitgelegd dan dat onder het begrip sanctie ook de voorlopige hechtenis valt.
7. Het middel faalt derhalve.
8. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden