Parket bij de Hoge Raad, 20-05-2008, BD1852, 07/13188 U
Parket bij de Hoge Raad, 20-05-2008, BD1852, 07/13188 U
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 20 mei 2008
- Datum publicatie
- 20 mei 2008
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2008:BD1852
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD1852
- Zaaknummer
- 07/13188 U
Inhoudsindicatie
Uitlevering. De klacht dat de Rb ten onrechte heeft geoordeeld dat is voldaan aan de eis van dubbele strafbaarheid, nu de uitlevering is verzocht t.z.v. witwassen in de periode 2000 tot sept. 20002, terwijl op dat moment witwassen in NL nog niet strafbaar was gesteld, miskent dat de rechter bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering moet uitgaan van de stand van het recht t.t.v. de beslissing op het uitleveringsverzoek (HR LJN AH8601). De mogelijke uitkomst van de exequaturprocedure (na veroordeling van de opgeëiste persoon en overbrenging naar NL) regardeert de toelaatbaarheid van de uitlevering niet, zodat het de uitleveringsrechter niet vrijstaat de te verwachten afloop daarvan bij zijn oordeel omtrent de toelaatbaarheid van de uitlevering te betrekken (HR LJN AF1909). De HR merkt nog op dat de opvatting dat de exequaturrechter – na overdracht van gevonniste personen aan NL – het vereiste van dubbele strafbaarheid dient te beoordelen naar het moment waarop die feiten zijn gepleegd, onjuist is. De strekking van dat vereiste is te voorkomen dat NL medewerking zou moeten verlenen aan het handhaven van normen die met de eigen rechtsopvattingen in strijd zijn, of waarbij althans een strafsanctie misplaatst wordt geacht, zodat beslissend is of die feiten naar NL recht strafbaar zijn t.t.v. de beslissing van de daartoe o.g.v. de WOTS aangewezen rechter op de vordering tul. Het verlenen door die rechter van een verlof tot tul kan niet worden aangemerkt als “berechting en bestraffing” van die feiten, zodat i.g.v. een dergelijk verlof t.a.v. feiten die op het tijdstip waarop zij zijn gepleegd naar NL recht nog niet strafbaar waren gesteld, van schending van het legaliteitsbeginsel geen sprake kan zijn (HR LJN AF1909).
Conclusie
Nr. 07/13188 U
Zitting: 15 april 2008 (bij vervroeging)
Mr. Vellinga
Conclusie inzake:
[de opgeëiste persoon]
1. De Rechtbank te Haarlem heeft bij uitspraak van 29 oktober 2007 de uitlevering aan Zwitserland van de opgeëiste persoon ter vervolging toelaatbaar verklaard.
2. Namens de opgeëiste persoon heeft mr. B.K.M. Fritz, advocaat te Haarlem, één middel van cassatie voorgesteld.
3. De onderhavige zaak betreft een verzoek gedaan ter aanvulling van een verzoek ter zake waarvan de Rechtbank bij uitspraak van 14 oktober 2003(1) de uitlevering aan Zwitserland toelaatbaar heeft verklaard en de Minister bij beschikking van 24 november 2005 de uitlevering heeft toegestaan.
4. Het middel is gericht tegen de verwerping van het beroep op dubbele strafbaarheid.
5. De Rechtbank overwoog in haar uitspraak:
"2.3.1. Dubbele strafbaarheid.
Van toepassing is het EUV en het Tweede aanvullende Protocol bij het Europees verdrag betreffende uitlevering (Trb. 1979, nr. 120).
De feiten zijn blijkens de door de verzoekende staat overgelegde stukken strafbaar naar het recht van de verzoekende staat en daarvoor kan naar het recht van de verzoekende staat een vrijheidsstraf van tenminste één jaar worden opgelegd.
Ook naar Nederlands recht zijn de feiten strafbaar.
De feiten leveren naar Nederlands recht op: medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.
Daarvoor kan eveneens een vrijheidsstraf van tenminste één jaar worden opgelegd.
Bij de behandeling van het aanvullende uitleveringsverzoek is door de raadsman aangevoerd dat het uitleveringsverzoek niet ontvankelijk moet worden verklaard, nu het Openbaar Ministerie onzorgvuldig optreden moet worden verweten, aangezien het initiatief tot het aanvullende uitleveringsverzoek afkomstig is van het Ministerie van Justitie in Nederland.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het verweer als volgt.
Het verweer faalt omdat geen rechtsregel er aan in de weg staat dat er namens de minister van Justitie aan een verzoekende Staat in overweging wordt gegeven een aanvullend verzoek tot uitlevering te doen gebaseerd op een andere wettelijke grondslag dan het oorspronkelijke verzoek.
De raadsman heeft voorts geconcludeerd dat de uitlevering ten aanzien van verdenkingen van witwassen, voor zover dat heeft plaats gevonden voor 14 december 2001, niet toelaatbaar is, nu geen sprake is van dubbele strafbaarheid. Subsidiair heeft de raadsman om aanhouding verzocht om nadere inlichtingen te verkrijgen van de Zwitserse autoriteiten kort gezegd met betrekking tot de periode waarin de witwashandelingen hebben plaats gevonden. De uitlevering wordt gevraagd terzake van witwassen in de periode van 2000 tot september 2002 zo heeft de raadsman onder verwijzing naar het door hem aan zijn pleitnota gehechte Haftbefehl van 17 juni 2003, dat ten grondslag heeft gelegen aan het inmiddels toelaatbaar verklaarde uitleveringsverzoek, gesteld. In Nederland is witwassen pas strafbaar gesteld op 14 december 2001. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 november 2003, NJ (lees: NS; WHV) 2003,422, aangegeven dat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering moet worden uitgegaan van de stand van het recht ten tijde van de beslissing op het uitleveringsverzoek. De Hoge Raad heeft in dat arrest - zo begrijpt de rechtbank de raadsman - anders dan de Advocaat-Generaal in zijn conclusie - de WOTS-garantie niet meegenomen. Indien de opgeëiste persoon zijn straf in Nederland mag uitzitten, moet hij voor een feit zitten dat toen in Nederland nog niet strafbaar was, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van dit verweer als volgt.
In de door de raadsman genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 18 november 2003 ging het evenals in het onderhavige geval om een - van witwassen verdachte - opgeëiste persoon die de Nederlandse nationaliteit bezat, terwijl in dat geval sprake was van verdenking van witwassen begaan voor 14 december 2001.
De Hoge Raad heeft in dat arrest overwogen en beslist dat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering moet worden uitgegaan van de stand van het recht ten tijde van de beslissing op het uitleveringsverzoek.
Die uitspraak, gedaan in een casus die in de kern niet afwijkt van de casus in de onderhavige zaak, brengt mee dat bovenvermeld door de raadsman gevoerd verweer moet worden verworpen en dat er geen reden bestaat om de behandeling van het aanvullend verzoek tot uitlevering te heropenen ter fine als verzocht."
6. In zijn arrest van 18 november 2003, LJN AH8601 overwoog de Hoge Raad voor zover hier van belang:
3.4.1. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat indien reeds in maart 1998 de uitlevering zou zijn gevraagd, de uitlevering ontoelaatbaar had moeten worden verklaard op de grond dat witwassen toen naar Nederlands recht niet strafbaar was.
3.4.2. Dit verweer moet worden verworpen omdat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering moet worden uitgegaan van de stand van het recht ten tijde van de beslissing op het uitleveringsverzoek.
7. Volgens de toelichting op het middel heeft de Rechtbank miskend dat in het onderhavige geval dient te worden afgeweken van de regel als weergegeven in rov. 3.4.2 van het hiervoor aangehaalde arrest. Omdat de aan de opgeëiste persoon in Zwitserland op te leggen straf in Nederland zal worden geëxecuteerd, zal die executie immers schending van het legaliteitsbeginsel opleveren, nu het feit waarvoor uitlevering wordt verzocht voor een deel van de periode waarin dit is gepleegd in Nederland niet strafbaar was.
8. Zoals mijn ambtgenoot Jörg uiteenzet in zijn conclusie bij het hiervoor aangehaalde arrest is de strekking van het vereiste van de dubbele strafbaarheid te voorkomen dat Nederland medewerking zou moeten verlenen aan het handhaven van normen die met de eigen rechtsopvattingen in strijd zijn, of waarbij althans een strafsanctie misplaatst wordt geacht. Voor de beantwoording van de vraag of aan dat vereiste is voldaan is daarom beslissend of de desbetreffende feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn ten tijde van de beslissing op het verzoek tot uitlevering. De omstandigheid dat in het onderhavige geval een door een Zwitserse rechter opgelegde straf betrekking zou hebben op een periode waarop witwassen in Nederland nog niet strafbaar was, staat aan de toelaatbaarheid van de uitlevering dus niet in de weg.
9. Van schending van het legaliteitsbeginsel is in een dergelijk geval ook geen sprake. De opgeëiste persoon wordt immers gestraft voor een in Zwitserland gepleegd feit dat daar ten tijde van het plegen van dat feit strafbaar was. De strekking van het legaliteitsbeginsel te voorkomen dat iemand wordt gestraft voor feiten waarvan hem ten tijde van het plegen niet bekend kon zijn dat deze strafbaar waren, is dus niet in het geding.
10. Het middel faalt.
11. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
1 Het beroep in cassatie tegen deze beslissing is verworpen bij arrest van 10 februari 2004, 02555/03 U.