Home

Parket bij de Hoge Raad, 24-06-2008, BD0448, 07/11075 J

Parket bij de Hoge Raad, 24-06-2008, BD0448, 07/11075 J

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
24 juni 2008
Datum publicatie
25 juni 2008
ECLI
ECLI:NL:PHR:2008:BD0448
Formele relaties
Zaaknummer
07/11075 J

Inhoudsindicatie

Nu het middel klaagt over de geldigheid van de betekening van de aanzegging a.b.i. art. 435.1 Sv kan de klacht niet worden aangemerkt als een middel van cassatie i.d.z.v. art. 437.2 Sv. Een klacht zich moet richten tegen een handeling of beslissing van een rechter a.b.i. art 78.1 RO.

Conclusie

Nr. 07/11075 J

Mr. Fokkens

Zitting 22 april 2008

Conclusie inzake

[verdachte]

1. Verdachte is op 26 april 2007 door het Gerechtshof te Amsterdam wegens mishandeling, veroordeeld tot 13 dagen jeugddetentie. Tevens heeft het Hof de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf van 10 uren werkstraf subsidiair 5 dagen jeugddetentie en de bijbehorende bijzondere voorwaarde, met één jaar verlengd.

2. Namens verdachte heeft mr. P.J. Stronks, advocaat te Amsterdam, een schriftuur ingediend houdende een als middel aangeduide klacht.

3. De als middel aangeduide klacht betreft de uitreiking van de aanzegging ex art. 435 lid 1 Sv aan verdachte. Aangevoerd wordt dat de aanzegging niet aan verdachte in persoon is uitgereikt zoals de akte van uitreiking vermeldt. Daartoe wordt erop gewezen dat de identiteit van de persoon aan wie de aanzegging werd uitgereikt, blijkens de akte van uitreiking is vastgesteld aan de hand van een rijbewijs en dat verdachte daarvoor gelet op zijn leeftijd niet in aanmerking kan komen. Ik wijs er nog op dat ook de initialen van de ondertekening (RG en niet BG) doen vermoeden dat de aanzegging niet aan de verdachte is uitgereikt.

4. Aan wie de voor de verdachte bedoelde aanzegging is uitgereikt, kan hier verder in het midden blijven. In de schriftuur wordt erop gewezen dat de aanzegging de verdachte via zijn raadsman onder ogen is gekomen. Daaruit volgt dat de aanzegging hem uiteindelijk heeft bereikt. Ook de raadsman heeft de mededeling ontvangen dat de stukken van het geding bij de Hoge Raad zijn ingekomen als bedoeld in art. 435 lid 1 Sv. De raadsman heeft tijdig een schriftuur ingediend. Op grond hiervan stel ik vast dat verdachte niet in enig rechtens te respecteren belang is geschaad doordat de aanzegging niet in persoon aan hem zou zijn uitgereikt.

5. Voor de beoordeling van de klacht is voorts van belang dat deze zich niet richt een handeling of beslissing van een rechter als bedoeld in art. 78 lid 1 RO. Daarom kan de klacht niet worden aangemerkt als een middel van cassatie (HR 4 juli 2000, NJ 2000, 581 rov. 4.2). Nu de schriftuur verder geen middelen van cassatie bevat, is niet voldaan aan de in art. 437 lid 2 Sv op straffe van niet-ontvankelijkheid gestelde eis dat de verdachte bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur doet indienen houdende zijn middelen van cassatie. Dit brengt mee dat de verdachte niet in zijn cassatieberoep kan worden ontvangen.

6. Ik concludeer dat de verdachte in zijn cassatieberoep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden