Home

Parket bij de Hoge Raad, 06-03-2007, AZ6174, 02165/06 B

Parket bij de Hoge Raad, 06-03-2007, AZ6174, 02165/06 B

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
6 maart 2007
Datum publicatie
6 maart 2007
ECLI
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6174
Formele relaties
Zaaknummer
02165/06 B

Inhoudsindicatie

Beklag ex art. 552a Sv. De rb heeft omtrent de grondslag van het beslag niets vastgesteld. In aanmerking genomen dat het klaagschrift o.m. inhoudt dat het zich richt tegen het beslag “voorzover dat moet worden geacht conservatoir te zijn”, had de rb blijk moeten geven te hebben onderzocht o.g.v. welke bepalingen het beslag is gelegd, meer i.h.b. of het beslag mede berustte op art. 94a Sv. Vzv. een beklag is gericht tegen inbeslagname ex art. 94a Sv geldt immers als maatstaf, anders dan die welke de rb heeft aangelegd, of zich al dan niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een geldboete tot tenminste de hoogte van de waarde van het inbeslaggenomen voorwerp danwel de verplichting tot betaling van een geldbedrag tot tenminste die hoogte ter ontneming van wederrechtelijk voordeel zal opleggen (HR LJN AF3850).

Conclusie

Griffienr. 02165/06 B

Mr. Wortel

Zitting:9 januari 2007 (bij vervroeging)

Conclusie inzake:

[verzoeker = klager]

1. Dit cassatieberoep betreft een beschikking van de Rechtbank te Zwolle-Lelystad waarbij een namens verzoeker ingediend beklag, strekkende tot teruggave aan hemzelf van inbeslaggenomen voorwerpen, ongegrond is verklaard.

2. Namens verzoeker heeft mr H.H. van Steijn, advocaat te Zwolle, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.

3. Het enige middel behelst de klacht dat de Rechtbank ten onrechte, althans ontoereikend gemotiveerd, heeft geoordeeld dat het belang van de strafvordering zich tegen teruggave verzet, met name omdat namens verzoeker is betoogd dat de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen een veel hoger bedrag betreft dan de betalingsverplichting die verzoeker naar aanleiding van een eventueel nog in te stellen ontnemingsvordering opgelegd kan worden.

4. Aan beoordeling van die klacht kom ik niet toe in verband met het navolgende.

5. Het namens verzoeker ingediende beklag (gedaan bij brief van diens raadsman gedateerd 25 oktober 2005) is toegespitst op een personenauto (BWM 530D) en contant geld. Een nadere brief, gedateerd 31 oktober 2005, breidt het verzoek om teruggave uit tot "in ieder geval" de BMW 530d, de in beslag genomen contanten, een televisie en sieraden.

Blijkens de bestreden beschikking heeft de Rechtbank het beklag ook aldus opgevat dat de teruggave van deze goederen wordt verzocht.

Volgens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de officier van justitie tijdens de behandeling in openbare raadkamer betoogd dat het beslag moet worden gehandhaafd in verband met een nog lopend onderzoek ter voorbereiding op een ontnemingsvordering.

Zoals hierboven reeds opgemerkt heeft ook de raadsman zijn stellingen gericht op het bedrag dat verzoeker als betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden opgelegd, ten betoge dat de inbeslaggenomen voorwerpen een aanzienlijk groter bedrag waard zijn.

6. Er kan dus vanuit worden gegaan dat beide partijen zich op het standpunt hebben gesteld dat de goederen, waarvan met name de teruggave wordt verzocht, conservatoir zijn in beslag genomen, op de voet van art. 94a, tweede lid, Sv. Dat strookt met een bij de stukken gevoegde "Lijst van inbeslaggenomen goederen GVO/SFO" (opgenomen in een bundel bescheiden met een voorblad voorzien van de opschriften "RC nr.: 2005/10 Z" en "Doorzoeking"). Op die lijst is bij diverse geldbedragen, een BMW met kenteken [00-CC-DD], een BMW met kenteken [00-AA-BB] en nog andere goederen, zoals audio- en videoapparatuur, een bestelbus, een scooter en een crossmotor, telkens vermeld "SFO". Opmerking verdient dat deze lijst kennelijk behoort bij een proces-verbaal van doorzoeking onder leiding van een rechter-commissaris, waaruit blijkt dat de goederen zijn inbeslaggenomen in en bij de woning van verzoeker.

7. In de bestreden beschikking is overwogen:

"De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het op de onderhavige zaak betrekking hebbende strafdossier met opgemeld parketnummer.

Op grond van de inhoud van voormelde stukken en hetgeen in raadkamer naar voren is gebracht is de rechtbank van oordeel dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de onder klager inbeslaggenomen zaken, omdat zich niet het geval voordoet waarin het hoogst onwaarschijnlijk is dat een strafrechter, later oordelende, de desbetreffende zaken verbeurd of aan het verkeer onttrokken zal verklaren"

8. Aangezien het ervoor gehouden moet worden dat het beklag gericht is tegen een conservatoir beslag, heeft de Rechtbank aldus een onjuiste maatstaf aangelegd. Bij een zodanig, op art. 94a Sv gegrond, beslag dient immers onderzocht te worden of al dan niet "hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk voordeel zal opleggen" (HR NJ 2000, 161). Daarbij zal tevens onderzocht moeten worden of de gezamenlijke waarde van de tot verhaal van deze maatregel inbeslaggenomen goederen de hoogte van de naar verwachting op te leggen maatregel al te zeer overstijgt (HR 20 november 2001, LJN AD4585), overigens rekening houdend met de mogelijkheid dat de maatregel mede betrekking zal hebben op het voordeel dat is behaald met andere feiten dan tenlastegelegde of bewezenverklaard, als voorzien in het tweede of het derde lid van art. 36e Sr.

9. Reeds hierom zal de bestreden beschikking niet in stand kunnen blijven. In verband met de verdere behandeling van het beklag merk ik nog het volgende op. Telefonisch werd van de griffie van de Rechtbank vernomen dat in de strafzaak tegen verzoeker een, inmiddels onherroepelijke, einduitspraak is gedaan, waarbij evenwel geen beslissing is genomen omtrent inbeslaggenomen voorwerpen. In het geautomatiseerd systeem van de griffie is (nog) geen vermelding te vinden betreffende een ingestelde ontnemingsvordering (maar daar heeft de officier van justitie thans nog meer dan een jaar de tijd voor, aangezien het zojuist bedoelde strafvonnis is gewezen op 14 maart 2006). Het lijkt mij dan ook het meest praktisch de zaak terug te wijzen naar dezelfde Rechtbank, opdat bij de nadere beslissingen naar aanleiding van het beklag kan worden betrokken of, en tot welk bedrag, een ontnemingsvordering is of zal worden ingesteld.

10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, en terugwijzing van de zaak naar de Rechtbank te Zwolle-Lelystad opdat - met inachtneming van de beslissingen van de Hoge Raad - opnieuw op het beklag zal worden beslist.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,