Home

Parket bij de Hoge Raad, 10-01-2006, AU7125, 00798/05

Parket bij de Hoge Raad, 10-01-2006, AU7125, 00798/05

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
10 januari 2006
Datum publicatie
10 januari 2006
Annotator
ECLI
ECLI:NL:PHR:2006:AU7125
Formele relaties
Zaaknummer
00798/05

Inhoudsindicatie

Voorbedachte raad. Bewezenverklaring “kalm beraad en rustig overleg”. Het Hof heeft tot uitdrukking gebracht dat sprake is van voorbedachte raad omdat verdachte (die leed aan een psychotisch depressief ziektebeeld en een daarmee gepaard gaande ontrouwwaan) tijd heeft gehad zich te beraden op het genomen besluit om zijn vrouw te doden, zodat de gelegenheid heeft bestaan dat hij over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad heeft nagedacht en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, terwijl het ook in het licht van de in de toelichting op het middel aangehaalde verklaringen van verdachte en van de deskundige niet onbegrijpelijk is.

Conclusie

Griffienr. 00798/05

Mr. Wortel

Zitting:22 november 2005

Conclusie inzake:

[verzoeker = verdachte]

1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch waarbij is bevestigd, behoudens ten aanzien van de straf, een vonnis van de Rechtbank te Roermond waarbij verzoeker is veroordeeld ter zake van "moord". Het Hof heeft verzoeker voor dat feit een gevangenisstraf van acht jaren opgelegd.

2. Namens verzoeker heeft mr. M.J.M. Houben, advocaat te Roermond, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.

3. Het eerste middel bevat de klacht dat het Hof - met verwerping van een ter zake gevoerd verweer - ten onrechte of op onbegrijpelijke wijze heeft geoordeeld dat verzoeker heeft gehandeld na kalm beraad en in rustig overleg.

4. Dienaangaande is in de bestreden uitspraak overwogen en beslist:

"Door de raadsman is aangevoerd dat de gemoedstoestand waarin verdachte zich bevond - de deskundigen spreken over "een depressie met psychotische kenmerken (waanvorming met ontrouw als thema)" en een "psychotisch depressief ziektebeeld"- onverenigbaar is met het hem in de tenlastelegging verweten "kalm beraad en rustig overleg'.

Het hof verwerpt dit verweer. Het "kalm beraad en rustig overleg", vereist voor voorbedachte raad, vormt een tegenstelling tot het handelen dat voortkomt uit een ogenblikkelijke heftige gemoedsbeweging die de dader brengt tot de (vrijwel) onmiddellijk daaropvolgende daad.

Uit datgene wat verdachte gedaan en gedacht heeft nadat hij beneden in de huiskamer het besluit had genomen om zijn vrouw [slachtoffer] te doden - het nemen van het mes, het openen daarvan waarna hij het in zijn broekzak stak, het opgaan van de trap, het uitdoen van het licht voordat hij het mes weer ter hand nam en de slaapkamer binnen is gegaan en zijn vrouw met dat mes heeft gedood - kan worden afgeleid dat het doden van zijn vrouw niet het gevolg is geweest van een dergelijke ogenblikkelijke heftige gemoedsbeweging, maar van een, zij het betrekkelijk kort daarvoor, genomen besluit en dat hij zich rekenschap heeft gegeven van de betekenis en gevolgen van zijn daad.

Een dergelijke voorbedachte raad gericht op de dood van zijn vrouw is te verenigen met een psychotisch depressief ziektebeeld en de daarmee gepaard gaande ontrouwwaan jegens zijn echtgenote. Een dergelijk ziektebeeld sluit immers niet uit het in kalm beraad en rustig overleg beramen en ten uitvoer brengen van een plan om een ander te doden, zoals in casu is geschied."

5. Dit oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting - ik verwijs naar de conclusie bij HR 4 mei 2004, LJN AO9265 - en toereikend gemotiveerd.

Het middel faalt.

6. Het tweede middel behelst de klacht dat niet is voldaan aan het in art. 359, zevende lid (OUD), Sv opgenomen motiveringsvoorschrift.

7. Blijkens het bij de stukken gevoegde formulier waarop de strekking van het in hoger beroep gehouden requisitoir is aangetekend vorderde de advocaat-generaal primair vijf jaren gevangenisstraf plus terbeschikkingstelling met bevel tot 'dwangverpleging', als bedoeld in de art. 37a en 37b Sr, en subsidiair negen jaren gevangenisstraf.

8. Gelet op het subsidiaire onderdeel van die strafeis, en in aanmerking genomen dat terbeschikkingstelling met 'dwangverpleging' weliswaar aan een wettelijke termijn is verbonden (art. 38d Sr), maar dat die termijn in de praktijk veelal wordt verlengd, zodat het primaire onderdeel van de strafeis in feite neerkwam op vrijheidsberoving waarvan de duur vooralsnog niet te bepalen was doch zeer wel mogelijk ten minste negen jaren zou belopen, kan niet worden gezegd dat het Hof met de hierboven genoemde gevangenisstraf van acht jaren een zwaardere straf heeft opgelegd dan gevorderd.

Ook het tweede middel faalt derhalve.

9. In ieder geval het eerste middel leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.

10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,