Parket bij de Hoge Raad, 23-08-2005, AT7122, 00547/05 W
Parket bij de Hoge Raad, 23-08-2005, AT7122, 00547/05 W
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 augustus 2005
- Datum publicatie
- 23 augustus 2005
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2005:AT7122
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AT7122
- Zaaknummer
- 00547/05 W
Inhoudsindicatie
WOTS-zaak. 1. De opvatting is onjuist dat de Nederlandse rechter niet (zonder nadere motivering) tot een “andere kwalifikatie” dan de buitenlandse rechter zou mogen komen in die zin dat hij medeplegen van het feit zoals dat naar Nederlands recht strafbaar is, aanneemt, terwijl in de buitenlandse rechterlijke beslissing het feit is gekwalificeerd als medeplichtigheid aan het in die buitenlandse wetgeving strafbaar gestelde feit. De Nederlandse rechter dient ex art. 28.3 WOTS o.b.v. de feiten die de buitenlandse rechter kennelijk aan zijn veroordeling ten grondslag heeft gelegd, na te gaan of en zo ja welk strafbaar feit deze naar Nederlands recht opleveren. 2. De WOTS voorziet niet in de vastlegging van een rechterlijke beslissing in een verkorte uitspraak.
Conclusie
Griffienr. 00547/05
Mr. Wortel
Zitting:31 mei 2005
Conclusie inzake:
[verzoekster=de veroordeelde]
1. Dit cassatieberoep betreft een uitspraak van de Rechtbank te Rotterdam waarbij de tenuitvoerlegging in Nederland van een straf, verzoekster opgelegd door het Tribunal de Ejecución del Circuito Judicial Penal del Estado Nueva Esparta, La Asunción, Venezuela, toelaatbaar is verklaard en waarbij die straf op de voet van art. 31 WOTS is bepaald op gevangenisstraf voor de duur van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk.
2. Namens verzoekster heeft mr. K.K. Hansen Löve, advocaat te Amsterdam, een schriftuur houdende cassatieklachten ingediend.
3. Het eerste middel bevat de klacht dat de Rechtbank het door bovengenoemd rechterlijk college te Venezuela bewezenverklaarde feit ten onrechte naar Nederlands recht heeft aangemerkt als het strafbare feit "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod", aangezien dat bewezenverklaarde feit in de uitspraak van bedoeld rechterlijk college is aangemerkt als "medeplichtigheid in het delict van het verbergen" (van 6,775 kg cocaïne bevattend materiaal).
4. De stukken die overeenkomstig het toepasselijke Verdrag (Trb. 1996, 297 en Trb. 1998, 106) zijn overgelegd houden inderdaad in dat de rechter in de overdragende Staat het bewezenverklaarde feit aldus (rechtskundig) heeft aangeduid.
5. Mede omdat de Rechtbank te Rotterdam heeft volstaan met een verkorte uitspraak (een uitgewerkte uitspraak is althans niet aan de Hoge Raad toegezonden), waarin niet is uiteengezet waarom de Rechtbank het feit naar Nederlands recht heeft aangemerkt als "medeplegen" en in zoverre is afgeweken van de rechter in Venezuela die het feit naar het recht van die Staat als "medeplichtigheid" heeft beschouwd, meen ik dat het middel terecht is voorgesteld.
6. Dat moet tot vernietiging van de bestreden uitspraak voeren, aangezien het verschil tussen de twee vormen van deelneming wezenlijke invloed op de straftoemeting kan hebben.
7. In het tweede middel wordt er over geklaagd dat de Rechtbank heeft volstaan met een uitspraak in verkorte vorm, zodat niet is voldaan aan art. 31 WOTS.
8. Ook die klacht treft naar mijn inzicht doel. De uitspraak waarbij verlof wordt verleend een in den vreemde opgelegde straf in Nederland ten uitvoer te leggen dient naar luid van het eerste lid van art. 31 WOTS met redenen te zijn omkleed en de bijzondere redenen te bevatten die van belang zijn voor het vaststellen van de straf naar Nederlandse maatstaven. Dienaangaande is in de verkorte uitspraak niets te vinden. Ook dit gebrek zal tot vernietiging van de bestreden uitspraak moeten voeren, temeer omdat uit het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank blijkt dat de verdediging daar reeds heeft betoogd dat bij het bepalen van de straf in aanmerking dient te worden genomen dat de Venezolaanse rechter verzoekster (slechts) als medeplichtige heeft beschouwd. Mede in verband met dat betoog zijn de beslissingen betreffende de strafbaarheid van het feit naar Nederlands recht en de straftoemeting onvoldoende met redenen omkleed.
9. Deze conclusie strekt ertoe dat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd, en de zaak op de voet van art. 32, negende lid, WOTS voor een nieuwe behandeling en beslissing zal worden verwezen of teruggewezen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,