Parket bij de Hoge Raad, 24-05-2005, AT2470, 01900/04 J
Parket bij de Hoge Raad, 24-05-2005, AT2470, 01900/04 J
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 mei 2005
- Datum publicatie
- 24 mei 2005
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2005:AT2470
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2005:AT2470
- Zaaknummer
- 01900/04 J
Inhoudsindicatie
HR ambtshalve: aangezien de bewezenverklaring voorzover behelzende dat de tractor is weggenomen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening niet kan worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, die inhouden dat de verdachten slechts met de tractor in de parkeergarage van Siemens hebben rondgereden, is ‘s hofs uitspraak niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Conclusie
Griffienr. 01900/04 J
Mr. Wortel
Zitting:22 maart 2005
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Dit cassatieberoep betreft een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage waarbij verzoeker wegens (1) "opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen" en (2) "diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak" is veroordeeld tot drie weken jeugddetentie, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden.
Voorts heeft het Hof de vordering van een benadeelde partij toegewezen, met bepaling dat verzoeker van zijn betalingsverplichting zal zijn bevrijd indien en voor zover een medeverdachte de schade van de benadeelde partij zal hebben vergoed. Daarnaast heeft het Hof, in plaats van de tenuitvoerlegging te bevelen, gelast dat verzoeker in plaats van een gedeelte van een eerder voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie een taakstraf zal verrichten, in de vorm van een werkstraf van 80 uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 dagen jeugddetentie.
2. Namens verzoeker heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage, een cassatiemiddel voorgesteld.
3. Dat komt op tegen de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
4. Dienaangaande is in de bestreden overwogen:
"In het onderhavige strafproces heeft Siemens Nederland N.V. (gemachtigde T.J.A. Jooren) zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van € 3.013,15.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit - in eerste aanleg gevorderde en toegewezen - bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Namens de verdachte is diens aansprakelijkheid ter zake van de door de benadeelde partij gestelde schade betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het ten laste van de verdachte onder 2 primair bewezenverklaarde schade geleden en wel, mede gelet op het feit dat de schadeposten, welke aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, en de hoogte van die schadeposten niet zijn betwist, tot voormeld bedrag ad € 3.013,15. Het hof is voorts, in tegenstelling tot hetgeen dienaangaande namens de verdachte is aangevoerd, van oordeel dat de verdachte - nu de rol, die hij bij het onder 2 primair bewezenverklaarde heeft vervuld, hem kan worden toegerekend en ook overigens aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 166 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is voldaan - hoofdelijk aansprakelijk is voor de aan de benadeelde partij toegebrachte schade.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot meergenoemd bedrag worden toegewezen."
5. In de toelichting op het middel wordt gesteld dat het Hof zodoende zijn bevoegdheid, zoals die is begrensd in verhouding tot de bevoegdheid van de burgerlijke rechter, heeft overschreden. Die overschrijding zou blijken uit de omstandigheid dat het Hof heeft vastgesteld dat aan de in art. 6:166 BW gestelde voorwaarden voor (groeps)aansprakelijkheid is voldaan. Daaruit zou volgen dat de vordering van de benadeelde partij niet eenvoudig te beoordelen is, als bedoeld in art. 361, derde lid Sv.
6. Minstgenomen, aldus de toelichting op het middel, had het Hof, nu het zich genoodzaakt heeft gezien art. 6: 166 BW uit te leggen, moeten vaststellen dat zich een geschilpunt van burgerlijk recht voordoet zodat het Hof op de voet van art. 360 Sv hetzij de behandeling had moeten schorsen, hetzij nader had moeten motiveren waarom het daartoe geen aanleiding zag. Bovendien, aldus nog steeds de toelichting op het middel, had het Hof, nu het heeft vastgesteld dat art. 6: 166 BW de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht vestigt, ook toepassing moeten geven aan art. 6: 169, tweede lid, BW, en op grond van die bepaling zijn matigingsbevoegdheid moeten gebruiken. Waarbij de steller van het middel over het hoofd ziet dat art. 6:169 BW betrekking heeft op de aansprakelijkheid van de wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige.
7. Het is in strafzaken aan de feitenrechter voorbehouden om te bepalen of de vordering van een benadeelde partij voldoende eenvoudig is om in verband met het strafgeding te worden beoordeeld, en deze vaststelling behoeft geen nadere motivering, vgl. HR 17 juni 1997, LJN ZD0758.
Onbegrijpelijk is 's Hofs oordeel niet, in aanmerking genomen dat de hoogte van de schadeposten - en daarmee de feitelijke grondslag van de vordering - niet is betwist en dat de leden van de strafkamer van een gerecht geacht kunnen worden ook het civiele recht te beheersen.
8. Het middel faalt en leent zich voor afdoening met de in art. 81 RO bedoelde korte motivering.
9. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,