Parket bij de Hoge Raad, 21-12-2004, AR6361, 01735/04 J
Parket bij de Hoge Raad, 21-12-2004, AR6361, 01735/04 J
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 december 2004
- Datum publicatie
- 23 december 2004
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2004:AR6361
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AR6361
- Zaaknummer
- 01735/04 J
Inhoudsindicatie
De overschrijding van de inzendtermijn van ongeveer 6 weken wordt gecompenseerd door afdoening binnen 16 maanden na instellen cassatie. T.a.v. verdachte is het meerderjarigenstrafrecht toegepast en dus niet het strafrecht voor jeugdigen (HR NJ 2000, 721, rov. 3.15).
Conclusie
Nr. 01735/04 J
Mr. Fokkens
Zitting: 16 november 2004
Conclusie inzake:
[verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Arnhem wegens diverse misdrijven veroordeeld tot dertig maanden gevangenisstraf waarvan acht maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Deze misdrijven betreffen kort gezegd diverse inbraken en pogingen daartoe al dan niet gepleegd door twee of meer verenigde personen, het uitgeven van een vervalst bankbiljet, deelneming aan een criminele organisatie en vuurwapenmisdrijven.
De vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn toegewezen. De benadeelde partijen [benadeelde partij 3] en [benadeelde partij 4] zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen. In alle gevallen waarin de vordering van de benadeelde partij geheel of gedeeltelijk is toegewezen, is voor hetzelfde bedrag een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. Tevens zijn de inbeslaggenomen wapens aan het verkeer onttrokken.
2. Deze zaak hangt samen met 01736/04 [medeverdachte 1] en 01737/04 [medeverdachte 2]. In al deze zaken zal ik vandaag concluderen.
3. Namens verdachte heeft mr. M.W.G.J. IJsseldijk, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel klaagt dat verdachtes recht op een behandeling binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is geschonden, omdat de stukken van het geding na het instellen van het cassatieberoep te laat naar de Hoge Raad zijn gezonden.
5. Het cassatieberoep is ingesteld op 16 september 2003. De stukken van het geding zijn op de griffie van de Hoge Raad binnengekomen op 30 juni 2004. Daardoor is de inzendingstermijn van acht maanden overschreden.
6. De verdachte was ten tijde van het plegen van de strafbare feiten minderjarig. Dat betekent dat er kortere termijnen gelden als het gaat om de vraag of de redelijke termijn is overschreden (HR NJ 2000, 721, r.o.3.15 en 3.16). Voor de vraag of de overschrijding van de inzendingstermijn gecompenseerd kan worden door een voortvarende behandeling betekent dit dat daarvan slechts sprake kan zijn indien de Hoge Raad uitspraak kan doen binnen veertien maanden na het instellen van het beroep. Dat is in deze zaak niet meer mogelijk.
7. De vraag is of dit tot strafvermindering dient te leiden. Indien de Hoge Raad de zaak in december zou kunnen afdoen, dat wil zeggen ongeveer 15 maanden na het instellen van het beroep, zou de Hoge Raad naar mijn mening kunnen volstaan met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden. De zaak betreft een groot en gecompliceerd onderzoek met meer verdachten. Afgezien van de vertraging bij de inzending van de stukken is de zaak vanaf de aanhouding van verdachte begin april 2001 met voortvarendheid behandeld. Verdachte was toen hij werd aangehouden bijna 18 jaar, hij is geboren op 9 april 1983. Verder heeft het Hof in zijn arrest de toepassing van het meerderjarigenstrafrecht als volgt gemotiveerd:
"Het hof is van oordeel dat uit de behandeling ter terechtzitting naar voren komt dat verdachte ten tijd van het plegen van de strafbare feiten weliswaar feitelijk minderjarig was, maar dat gezien zijn gedrag, zijn documentatie en zijn gezinssituatie, hij voor een volwassene aangezien moet worden. Daarnaast heeft hij zich bepaald niet gedragen als een minderjarige bij het plegen van de ernstige strafbare feiten. Het hof ziet derhalve alle aanleiding tot toepassing van het meerderjarige strafrecht."
In het licht van dit alles is er naar mijn mening geen reden tot strafvermindering als de zaak dit jaar wordt afgedaan.
8. Ook overigens heb ik geen gronden tot cassatie aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
plv.