Parket bij de Hoge Raad, 23-03-2004, AO1751, 00564/03 J
Parket bij de Hoge Raad, 23-03-2004, AO1751, 00564/03 J
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 maart 2004
- Datum publicatie
- 24 maart 2004
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:2004:AO1751
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2004:AO1751
- Zaaknummer
- 00564/03 J
Inhoudsindicatie
Omzetting jeugddetentie in gevangenisstraf. 1. Art. 77k Sr kan pas voor toepassing in aanmerking komen nadat de uitspraak waarbij de straf van jeugddetentie is opgelegd in kracht van gewijsde is gegaan. 2. Het bij een last tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke jeugddetentie vervangen van die straf door gevangenisstraf, is niet mogelijk indien de beslissing waarbij die last is gegeven op de voet van art. 77ee, lid 1 Sr in verbinding met art. 14j lid 1 Sr aan enig rechtsmiddel is onderworpen en derhalve nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, terwijl voorts in casu het hof niet de rechter is die de straf waarvan de tenuitvoerlegging is gevorderd heeft opgelegd als bedoeld in art. 77k Sr.
Conclusie
Nr. 00564/03 J
Mr Jörg
Zitting 6 januari 2004
Conclusie inzake:
[verzoeker=verdachte]
1. Verzoeker is door het gerechtshof te Amsterdam bij arrest van 5 december 2002 wegens opzettelijke brandstichting in een trein veroordeeld tot twee weken jeugddetentie, om te zetten in twee weken gevangenisstraf. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en aan verzoeker een betalingsverplichting opgelegd, een en ander als in het arrest vermeld. Voorts heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een voorwaardelijk opgelegde straf.
2. Namens verzoeker hebben mr. G.P. Hamer en A.M. Ficq-Kengen, beiden advocaat te Amsterdam, hebben een schriftuur houdende een middel van cassatie ingediend.
3. In het middel wordt erover geklaagd dat het hof zonder nadere motivering, althans op onbegrijpelijke gronden, de straf van twee weken jeugddetentie heeft omgezet in twee weken gevangenisstraf.
4. Het arrest houdt in dit verband het volgende in:
"Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft brand gesticht in een treincoupé van een rijdende trein waardoor een ruit en een zijtafel van die coupé schade hebben opgelopen. Door zijn handelen heeft verdachte een gevaarlijke situatie doen ontstaan. Uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 12 november 2002 betreffende verdachte, is verdachte reeds meermalen veroordeeld. Verdachte heeft het bewezenverklaarde feit gepleegd in een periode dat een proeftijd gold.
Het hof heeft tevens kennis genomen van een voorlichtingsrapport van de Raad voor de kinderbescherming te Amsterdam van 15 november 2001. Gelet op alle omstandigheden is het hof van oordeel dat oplegging van een vrijheidsbenemende straf van twee weken passend en geboden is.
Nu verdachte inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt is het hof van oordeel, dat verdachte niet meer voor oplegging van een jeugddetentie in aanmerking komt. Derhalve zal het hof verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van twee weken."
5. Op grond van art. 77k Sr, dat het hof expliciet bij de toepasselijke wettelijke voorschriften heeft opgenomen, kan de rechter een reeds aan een veroordeelde opgelegde straf van jeugddetentie op vordering van de officier van justitie (of op verzoek van de veroordeelde) geheel of gedeeltelijk vervangen door één van de straffen van art. 9, eerste lid, Sr "indien de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf geheel of gedeeltelijk zou moeten plaatsvinden nadat de veroordeelde de leeftijd van achttien jaren heeft bereikt en deze naar het oordeel van de rechter niet meer voor een zodanige straf in aanmerking komt."
6. Men kan er over twisten of de rechter bij één en hetzelfde arrest eerst jeugddetentie kan opleggen, en vervolgens deze jeugddetentie kan omzetten in gevangenisstraf. De tekst van art. 77k suggereert dat zulks wel bij latere beslissing kan en niet bij dezelfde beslissing. Zo spreekt art. 77k Sr over "de veroordeelde" en "de rechter die de straf heeft opgelegd". Deze termen doen denken aan art. 14g (derde lid) Sr, waarin de vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf is geregeld. Dit betreft eveneens een aparte procedure. In de Memorie van Toelichting op het wetsvoorstel dat tot art. 77k Sr heeft geleid, wordt dit artikel omschreven als een "soort exequatur-procedure waarbij de zaak zelf niet aan een nieuw onderzoek wordt onderworpen" (TK 1989-1990, 21 327, nr. 3. p. 34). Zie ook Bartels, Jeugdstrafrecht, 3e, p. 158 en Koens en De Jonge, Het nieuwe strafrecht en strafprocesrecht voor jeugdigen, 1995, p. 51-52. In het verleden heeft de wet (bij de onbetaalde arbeid) bovendien de mogelijkheid van een gelijktijdige vervanging van de overwogen straf door een andere, meer geschikt geachte straf gekend (art. 22b Sr oud), en ik kan niet bedenken waarom de wetgever een dergelijke vervanging bij art. 77k niet zou hebben willen of kunnen formuleren. Hoe dit ook zij: indien het hof art. 77b had willen toepassen had het de strafmaxima van het jeugdstrafrecht moeten loslaten, en dat was voor verzoeker ongunstiger geweest, dan wat het hof nu gedaan heeft.
7. Aan het middel ligt de stelling ten grondslag dat de rechter de toepassing van het ongeschiktheidscriterium moet motiveren: het enkele oordeel van de rechter dat een veroordeelde niet meer in aanmerking komt voor een jeugdstraf zou niet voldoende zijn. Die stelling zou ik willen bestrijden. Anders dan bij de artikelen 77b en 77c Sr waarin een scala van gronden is geformuleerd (behalve steeds de leeftijd: de persoonlijkheid van de dader en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, en in art. 77b bovendien de ernst van het feit) gaat het in art. 77k (slechts) om twee cumulatieve eisen: de leeftijd (18 jaar of ouder) waarop de straf wordt geëxecuteerd èn het oordeel van de rechter dat de veroordeelde niet meer in aanmerking komt voor een jeugdstraf. Ik zou willen volhouden dat het oordeel dat een veroordeelde niet meer in aanmerking komt voor een jeugdstraf feitelijk kan samenvallen met de reden voor dat oordeel. Voor een - op straffe van nietigheid van de beslissing te eisen - motivering van de motivering is mijns inziens hier geen aanleiding.
8. Dit gezegd zijnde heeft het hof - anders dan in het middel wordt betoogd - wel degelijk in zijn strafmotivering uiteengezet waarom het van oordeel is dat verzoeker, die op het moment van het wijzen van het arrest achttien en een half jaar oud was, niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt. Het hof heeft immers in de strafmotivering verwezen naar de ernst en aard van het feit, de omstandigheid dat verzoeker reeds meermalen veroordeeld is en het feit dat verzoeker het bewezenverklaarde feit heeft gepleegd tijdens een lopende proeftijd. Kennelijk heeft het hof deze omstandigheden, op grond waarvan het tot oplegging van een vrijheidsbenemende straf van twee weken heeft besloten, tevens laten meewegen bij de beslissing om de jeugddetentie om te zetten in een gevangenisstraf.
9. Dat het hof onder de genoemde omstandigheden van oordeel is dat verzoeker niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt is, mede gelet op het inmiddels behoorlijk 'volwassen' strafblad van verzoeker, evenmin onbegrijpelijk: de versie van 12 november 2002 telt tien pagina's, terwijl de laatste openstaande zaak moord en doodslag betreft (de "maatschappelijke kwalificatie", whatever that may be).
10. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
11. Ambtshalve gronden waarop Uw Raad de aangevallen beslissing zou moeten vernietigen heb ik niet aangetroffen.
12. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG