Home

Parket bij de Hoge Raad, 11-11-2003, AL6178 AO0456, 00286/03 B

Parket bij de Hoge Raad, 11-11-2003, AL6178 AO0456, 00286/03 B

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
11 november 2003
Datum publicatie
11 november 2003
ECLI
ECLI:NL:PHR:2003:AL6178
Formele relaties
Zaaknummer
00286/03 B

Inhoudsindicatie

Het ongecontroleerde bezit van een auto met een vals VIN-nummer is in strijd met het algemeen belang. Dat geldt ook ten aanzien van de onderdelen van een dergelijke auto waarvan de (wederrechtelijke) herkomst niet is kunnen worden vastgesteld.

Conclusie

Nr. 00286/03 B

Mr Wortel

Zitting: 23 september 2003

Conclusie inzake:

[klager]

1. De Rechtbank te Maastricht heeft een vordering tot onttrekking aan het verkeer van een inbeslaggenomen personenauto bij afzonderlijke beschikking, als bedoeld in art. 552f, tweede lid, Sv en art. 36b, eerste lid, onder ten vierde, Sr, afgewezen.

2. Tegen deze beschikking heeft de officier van justitie cassatieberoep ingesteld. Zij heeft bij - tijdig ingediende - schriftuur één cassatiemiddel voorgesteld.

3. Het middel behelst een motiveringsklacht. Voorts wordt aangevoerd dat de bestreden beslissing meebrengt dat goederen teruggegeven moeten worden, en zodoende in het verkeer worden gebracht, waarvan het ongecontroleerde bezit in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

4. De bestreden beslissing steunt op de volgende overwegingen:

"De auto waarvan thans onttrekking aan het verkeer wordt gevraagd betreft een door [klager] gemaakte "kop-staart" auto. Na de auto reeds eerder zonder succes in Luxemburg te hebben aangeboden heeft [klager] een keuring aangevraagd bij de RDW te Elsloo.

Goedkeuring is uitgebleven.

Door de keuringsambtenaar werd in het schutbord aan de rechterzijde onder de motorkap een niet door de fabrikant aangebracht VIN-nummer aangetroffen.

Onder het cijfer 3 bevond zich het cijfer 8. De auto is daarom in beslaggenomen.

Na de nummers die zich op de motor en de versnellingsbak in de auto bevonden te hebben nagetrokken bleken deze motor en versnellingsbak oorspronkelijk onderdeel te zijn geweest van een auto ten aanzien waarvan [klager] aangifte van diefstal heeft gedaan.

[Klager] zegt dat de voorkant van de auto door hem in 1993 als wrak is gekocht en dat hij voor de achterzijde een andere [Mercedes, JW] 129 heeft gebruikt.

Onderzoek naar het oorspronkelijke VIN-nummer heeft geen informatie opgeleverd. Ook van de achterkant van de auto kon de identificatie niet worden vastgesteld.

[Klager] heeft ter terechtzitting meegedeeld dat de waarde van de auto waarvan thans onttrekking aan het verkeer wordt gevraagd €20.000,- a €25.000,- is. [Klager] wenst de auto terug voor onderdelen.

[Klager] heeft als auto-handelaar, die blijkens het proces-verbaal niet al te best bekend staat, van meerdere auto's een nieuwe auto gemaakt. Het voorste deel van de auto heeft een omgekat VIN-nummer. Aangezien het natrekken van de nummers op de motor en de versnellingsbak tot resultaat heeft gehad dat de aangifte van diefstal werd achterhaald, gaat de rechtbank er van uit dat - zou de voorkant van de auto zijn gestolen - bij het natrekken van het oorspronkelijke VIN-nummer eveneens een aangifte zou zijn gevonden. Nu dit laatste niet het geval is, neemt de rechtbank aan dat de voorkant van de auto niet van diefstal afkomstig is.

Onbekend is of de motor en de versnellingsbak nog in de auto, ten aanzien waarvan [klager] aangifte van diefstal heeft gedaan, zaten toen de auto gestolen werd. De rechtbank gaat er daarom van uit dat ook de motor en de versnellingsbak niet van enig misdrijf afkomstig zijn.

De herkomst van de achterkant van de auto is niet te achterhalen. Er is echter geen reden om aan te nemen dat deze achterkant aan een gestolen auto toebehoort.

Tegen [klager] bestaat op grond van het vorenstaande geen verdenking van heling of diefstal doch uitsluitend van het handelen in strijd met de artikelen 219 en/of 220 van het Wetboek van Strafrecht. [Klager] heeft ter terechtzitting uitdrukkelijk toegezegd dat hij deze auto niet in het verkeer zal brengen maar zal demonteren en alleen de auto-onderdelen zal gebruiken. De rechtbank acht deze toezegging geloofwaardig gezien het feit dat [klager] ondanks het feit dat deze auto reeds eerder ter keuring is aangeboden en afgewezen nogmaals heeft geprobeerd de auto te laten goedkeuren en als handelaar geen belang heeft bij een niet goedgekeurde auto. Na het vakkundig demonteren van de auto resteren onderdelen waarvan het ongecontroleerde bezit niet langer in strijd is met de wet. Afweging van de belangen van [klager] bij het kunnen gebruiken van de auto-onderdelen tegen afweging van het algemeen belang dient naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op de hoge waarde van de auto, in het voordeel van [klager] uit te vallen. De vordering van de officier van justitie zal derhalve worden afgewezen. De rechtbank gaat er van uit dat de officier - als zij tot teruggave overgaat - de auto bij de Domeinen door [klager] onder toezicht dusdanig laat demonteren dat met de auto niet langer kan worden gereden."

5. De officier van justitie leest deze overwegingen aldus, dat de vordering is afgewezen omdat niet is gebleken dat het gaat om een auto met een valselijk aangebracht voertuigidentificatienummer (VIN-nummer).

6. Dat is evenwel niet de grond waarop de vordering is afgewezen. In de zo-even weergegeven overwegingen is onder meer vastgesteld dat in de voorzijde van de auto een "omgekat" VIN-nummer is aangetroffen, en dat de verdenking tegen [klager] alleen handelen in strijd met art. 219 en/of art. 220 Sr kan betreffen. De Rechtbank heeft het er derhalve voor gehouden dat het VIN-nummer valselijk is aangebracht.

7. De overwegingen van de Rechtbank zullen aldus verstaan moeten worden dat de vordering van de officier van justitie niet is afgewezen omdat de inbeslaggenomen auto naar het oordeel van de Rechtbank geen (ingevolge art. 36c of art. 36d Sr) voor onttrekking aan het verkeer vatbaar voorwerp is, maar omdat de Rechtbank het toepassen van die maatregel - het door [klager] opgegeven belang afwegend tegen het belang dat voorwerpen als bedoeld in de art. 36c en 36d Sr aan het vrije verkeer onttrokken blijven - niet aangewezen heeft geacht.

8. Naar mijn inzicht is deze beslissing in bepaalde opzichten opmerkelijk te noemen. Nu de Rechtbank heeft vastgesteld dat [klager] over de vaardigheden beschikt om een auto samen te stellen uit delen van andere voertuigen, en in dat verband bij de politie niet al te best bekend staat, rijst de vraag wat de Rechtbank zich heeft voorgesteld bij een zodanige demontage, bij of onder toezicht van de Dienst der Domeinen, dat [klager] er geen berijdbare auto meer van kan maken. Voorts heeft de Rechtbank zich er kennelijk niet van vergewist of Domeinen wel over de faciliteiten beschikt voor een grondige demontage onder toezicht, en bereid is daaraan mee te werken. Daarnaast kan men zich afvragen hoe de door [klager] gegeven verzekering dat hij slechts over de onderdelen van de auto wil kunnen beschikken zich verhoudt tot diens opgave dat de inbeslaggenomen auto ("omgekat" en ongekeurd als die is) voor hem een nogal grote waarde vertegenwoordigt. Te wijzen valt op [klagers] verklaring, weergegeven in het proces-verbaal van de behandeling in raadkamer, dat het gaat om "een hele bijzondere auto die tussen de € 20.000,= en € 25.000,= waard is". Het zou flauw zijn op te merken dat de schim van Freud in de zittingszaal lijkt te hebben rondgewaard, aangezien de carrosserie van die hele bijzondere auto uit twee helften is opgebouwd.

9. Uit een oogpunt van doeltreffende rechtshandhaving zou een andere beslissing, dunkt mij, zeker voorstelbaar zijn geweest. Het komt mij evenwel voor dat de art. 36c en 36d Sr de rechter niet onder alle omstandigheden verplichten de onttrekking aan het verkeer van daarvoor vatbare voorwerpen te gelasten. De vrijheid een belangenafweging te maken zoals de Rechtbank in deze zaak heeft gedaan kan de rechter, de aard van voor onttrekking vatbare voorwerpen niettegenstaande, niet worden ontzegd.

Vernietiging van de bestreden beschikking lijkt mij daarom niet aangewezen.

10. Het middel berust op een onjuiste lezing van het in de bestreden beschikking overwogene, en faalt derhalve omdat het feitelijke grondslag ontbeert. Redenen voor ambtshalve vernietiging van de bestreden beschikking heb ik niet gevonden.

Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,