Home

Parket bij de Hoge Raad, 04-02-2003, AF1929, 02380/01

Parket bij de Hoge Raad, 04-02-2003, AF1929, 02380/01

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
4 februari 2003
Datum publicatie
4 februari 2003
ECLI
ECLI:NL:PHR:2003:AF1929
Formele relaties
Zaaknummer
02380/01
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 15-05-2025 tot 01-07-2025] art. 361

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Nr. 02380/01

Mr Wortel

Zitting: 10 december 2002

Conclusie inzake:

[Verzoeker=verdachte]

1. Verzoeker is door het Gerechtshof te 's-Gravenhage wegens "feitelijke aanranding van de eerbaarheid, meermalen gepleegd" veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 140 uren (in plaats van 3 maanden gevangenisstraf). Voorts is verzoeker veroordeeld aan de benadeelde partij [het slachtoffer] duizend gulden te betalen. Ten behoeve van deze benadeelde partij is voor hetzelfde bedrag de in art. 36f Sr bedoelde schadevergoedingsmaatregel opgelegd, met de gebruikelijke clausule dat de ene betalingsverplichting vervalt voor zover aan de andere zal zijn voldaan.

2. Namens verzoeker heeft mr. O.G. Schuur, advocaat te Rotterdam, één middel van cassatie voorgesteld.

3. Dat middel betreft de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.

4. Blijkens de in hoger beroep overgelegde pleitaantekeningen heeft de raadsman medegedeeld dat de benadeelde partij kort tevoren een bedrag van ƒ 1.500,= van verzoekers voormalige werkgever had ontvangen als schadevergoeding voor het gedrag van verzoeker. Dat betrof, voor zover de verdediging bekend, een schikking. De raadsman wees er op dat de voormalige werkgever de betaalde schadevergoeding op verzoeker zou kunnen verhalen. Aan zijn mededelingen verbond de raadsman de stelling dat de vordering afgewezen dient te worden, dan wel de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard diende te worden.

5. In de bestreden uitspraak is overwogen:

"In het onderhavige strafproces heeft [het slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden (immateriële) schade als gevolg van het aan de verdachte onder 2 tenlastegelegde tot een bedrag van f.1.000,- -.

In hoger beroep is deze vordering wederom aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde bedrag.

de verdachte heeft de vordering van de benadeelde partij betwist.

Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde (immateriële) schade is geleden en dat deze schade het gevolg is van het ten laste van de verdachte onder 2 bewezenverklaarde.

De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen."

6. De raadsman had er naar mijn inzicht goed aan gedaan zijn bovengenoemde mededeling te onderbouwen. Zonder nadere toelichting roept zij vragen op. Het is, mede omdat het genoemde bedrag uitstijgt boven het bedrag waarvoor de benadeelde partij zich met haar vordering in dit strafproces heeft gevoegd, niet uit te sluiten dat de betaling van de voormalige werkgever een vordering betreft die de benadeelde partij tegen de voormalige werkgever zelf heeft gericht. Daar wijst ook op dat de betaling de uitkomst zou zijn van een schikking.

7. Daar staat tegenover dat de benadeelde partij haar vordering op verzoeker heeft aangemerkt als een voorschot op de vergoeding van immateriële schade. De steller van het middel wijst daar terecht op. Uit de omstandigheid dat de voormalige werkgever van verzoeker een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan in dit strafproces is gevorderd volgt daarom nog niet noodzakelijk dat die betaling grondslag heeft in een andere aansprakelijkheid dan die waarop de vordering van de benadeelde partij in deze strafprocedure betrekking heeft.

8. Het middel kan naar mijn oordeel geen doel treffen voor zover wordt betoogd dat reeds de bovengenoemde mededeling van de raadsman grond had moeten zijn de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Het is denkbaar dat een betere onderbouwing van die stelling, aan de hand van relevante stukken, en een eventueel weerwoord van de benadeelde partij het mogelijk maken op eenvoudige wijze vast te stellen of de door de voormalige werkgever van verzoeker gedane betaling strekt tot vergoeding van dezelfde schade waarop de in dit strafproces gedane vordering betrekking heeft. Het oordeel of de gegrondheid van de vordering voldoende eenvoudig is vast te stellen is aan de feitenrechter voorbehouden. Daaromtrent kan in cassatie niets worden vastgesteld.

9. Naar mijn inzicht treft het middel echter doel voor zover wordt betoogd dat het Hof de namens verzoeker gedane mededeling nadrukkelijk, desverkiezend na enig nader onderzoek, in zijn oordeel omtrent de toewijsbaarheid van de vordering van de benadeelde partij had moeten betrekken. Mij dunkt dat die mededeling niet zó vaag of onbepaald is dat zij zonder nadere motivering gepasseerd mocht worden.

10. Overigens vond ik geen gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak doch uitsluitend wat betreft de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel , en verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde in zoverre opnieuw te worden afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden,