Home

Parket bij de Hoge Raad, 11-03-2003, AE9074, 00643/02 B

Parket bij de Hoge Raad, 11-03-2003, AE9074, 00643/02 B

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
11 maart 2003
Datum publicatie
31 juli 2003
ECLI
ECLI:NL:PHR:2003:AE9074
Formele relaties
Zaaknummer
00643/02 B
Relevante informatie
Wetboek van Strafvordering [Tekst geldig vanaf 01-03-2023 tot 01-10-2025] art. 552a

Inhoudsindicatie

11 maart 2003 Strafkamer nr. 00643/02 B EW/IK Hoge Raad der Nederlanden Beschikking op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank te Amsterdam van 14 februari 2002, nummer RK 01/4702, op een beklag als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door: [klager], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1950, wonende te [woonplaats]. 1. De bestreden beschikking ...

Conclusie

Nr. 00643/02 B

Mr Jörg

Parket, 8 oktober 2002

Conclusie inzake:

[verzoeker = klager]

1. Het cassatieberoep richt zich tegen een beschikking van de rechtbank te Amsterdam van 14 februari 2002 waarbij het beklag strekkende tot teruggave van een auto aan verzoeker ongegrond is verklaard.

2. Namens verzoeker heeft mr. drs. I. Heijselaar, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.

3. Laat ik beginnen met een overzicht te geven van hetgeen blijkens het dossier rond de auto heeft plaatsgehad. Op 6 juni 2001 wordt de auto onder verzoeker in beslag genomen omdat er aanwijzingen zouden zijn dat de auto is omgekat. Uit het daaropvolgende onderzoek door de politie komt echter naar voren dat er niet zou zijn gefraudeerd met het VIN.

Vervolgens wordt de auto op 21 augustus 2001 wederom in beslag genomen na een melding dat het VIN toch zou zijn vervalst. Uit het dan volgende onderzoek blijkt dat de auto inderdaad voorzien is van een vals VIN.

De bedoeling was dat de auto zou worden opgeslagen op het Politie Opslag Terrein, maar door een niet geheel duidelijke vergissing is de auto, zonder medeweten van de beslagene en de officier van Justitie, aan de verzekeringsmaatschappij Nationale Nederlanden overhandigd, die de auto had verzekerd en in de rechten van de oorspronkelijke eigenaar was getreden. Feitelijk is er derhalve geen sprake meer van een beslag. Dit laat echter onverlet dat er in rechte beklag kan worden gedaan over het beslag (HR 25 juni 1991, NJ 1991, 823 of HR 30 januari 1996, NJ 1996,526).

4. Voorafgaand aan de bespreking van het middel merk ik ambtshalve het volgende op.

In de beschikking staat expliciet vermeld onder het kopje "Procesgang" dat de belanghebbende, Nationale Nederlanden, niet is opgeroepen voor de behandeling in raadkamer. Verderop onder het kopje "Beoordeling" wordt dit, na de vaststelling dat de rechtbank het beklag ongegrond acht, als volgt toegelicht:

"Nu de rechtbank tot deze beslissing komt is zij van oordeel dat de belangen van de niet opgeroepen belanghebbende niet zijn geschaad bij de behandeling van het klaagschrift in [haar] afwezigheid."

5. Anders dan de rechtbank echter meent, derogeert de uitkomst van de beklagprocedure niet aan het in art. 552a lid 4 Sv neergelegde aanwezigheidsrecht van de belanghebbende (vgl. HR 15 januari 1994, NJ 1994, 476). De beschikking kan derhalve niet in stand blijven.

6. Hoewel het middel op grond van het bovenstaande geen bespreking meer behoeft, wil ik naar aanleiding van het middel toch nog een en ander ten aanzien van de bestreden beschikking opmerken.

7. In de eerste plaats heeft de officier van justitie in raadkamer verklaard dat in beginsel het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave aan klager verzet en dat, nu de auto feitelijk niet meer onder beslag is, hij het redelijk acht dat er een schadevergoeding wordt toegekend.

8. In de toelichting op het middel wordt terecht opgemerkt dat de rechter in zo'n geval, zonder verder in de beoordeling van de zaak te treden, dient aan te nemen dat het belang van strafvordering zich inderdaad niet meer tegen teruggave verzet en het beklag gegrond dient te verklaren. Het oordeel van het OM dienaangaande bindt de rechter (vgl. HR 20 december 1988, NJ 1989, 637; Wöretshofer in T&C Sv, 4e, aant. 3c bij art. 552a Sv; Handboek strafzaken, p. [77.3]-6). Weliswaar is het dan, in het geval er verscheidene klagers zijn, aan de rechtbank om te beslissen aan welke klager het voorwerp teruggegeven dient te worden (HR NJ 1993,662), doch in casu was er slechts één klager, namelijk verzoeker.

9. Ik heb even geaarzeld over de rol die de verzekeringsmaatschappij speelt in de onderhavige procedure, anders dan dat zij een bekende belanghebbende is in de zin van art. 552a lid 4 Sv. Daarbij heb ik overwogen of zich hier de situatie voordoet dat ervan uit moet worden gegaan dat de auto aan een derde-belanghebbende is teruggegeven zonder dat de voorgeschreven schriftelijke kennisgeving van het voornemen daartoe aan de beslagene is gedaan (vgl. HR NJ 1996, 526; daar had echter de officier van justitie de betreffende auto teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar, dus daar was, anders dan in het onderhavige geval, een daadwerkelijk voornemen van de officier van justitie aan voorafgegaan). Dan heeft het beklag van de beslagene de vorm van een beklag omtrent het voornemen van de officier om de auto in afwijking van de hoofdregel aan een ander dan de beslagene terug te geven. De rechter moet dit beklag dan volgens de maatstaven van art. 116 Sv beoordelen en teruggave aan de beslagene gelasten tenzij onder de gegeven omstandigheden de derde-belanghebbende redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. In die situatie had de rechter Nationale Nederlanden bij zijn afweging kunnen betrekken.

10. In casu was de officier echter niet voornemens de auto aan Nationale Nederlanden terug te geven; volgens zijn verklaring ter openbare behandeling wilde hij de auto aan de beslagene teruggeven. Nu Nationale Nederlanden geen beklag heeft gedaan (niet verwonderlijk natuurlijk, nu zij reeds over de auto beschikte), kan de rechtbank niet beslissen dat Nationale Nederlanden op het eerste gezicht redelijkerwijs rechthebbende is. De verzekeringsmaatschappij speelde immers - omdat zij niet is opgeroepen noch gehoord als belanghebbende cfm art. 552a, vierde lid, Sv - geen rol in de onderhavige procedure.

11. Dit vraagstuk speelt zijdelings ook een rol bij mijn tweede opmerking ten aanzien van de bestreden beschikking. De rechtbank is bij haar beoordeling uitgegaan van het criterium of teruggave aan verzoeker op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord zou zijn. Hoewel de rechtbank, gelet op het hierboven onder 7 en 8 weergegevene, niet aan deze beoordeling had mogen toekomen, lijkt het mij toch aangewezen om niet onopgemerkt te laten dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd.

12. De maatstaf of het op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is om de auto terug te geven geldt in het geval een ander dan de beslagene om teruggave van de auto verzoekt (vgl. T&C Sv, aant. 5d bij art. 552a Sv). Indien bijvoorbeeld Nationale Nederlanden om teruggave had verzocht, had de rechtbank aan de hand van deze maatstaf moeten beoordelen of er een uitzondering kon worden gemaakt op de hoofdregel dat teruggave geschiedt aan de beslagene, zodra het belang van strafvordering het voortduren van het beslag niet vereist. Deze uitzondering zou zich kunnen voordoen indien de rechter onder de gegeven omstandigheden de overtuiging had gekregen dat Nationale Nederlanden redelijkerwijs als rechthebbende zou kunnen worden aangemerkt. Ten aanzien van de beslagene zelf treedt de rechter echter niet in de vraag of deze onder de omstandigheden redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

13. Op grond van hetgeen ik hierboven onder 4 en 5 heb overwogen kan de beschikking niet in stand blijven.

14. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking met verwijzing der zaak naar het gerechtshof te Amsterdam, teneinde op het bestaande beklag opnieuw te worden berecht en afgedaan.

De Procureur-Generaal

bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG