Home

Parket bij de Hoge Raad, 12-01-2001, AA9430, C99/072HR

Parket bij de Hoge Raad, 12-01-2001, AA9430, C99/072HR

Gegevens

Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Datum uitspraak
12 januari 2001
Datum publicatie
19 september 2001
ECLI
ECLI:NL:PHR:2001:AA9430
Formele relaties
Zaaknummer
C99/072HR

Inhoudsindicatie

-

Conclusie

Mr. Hartkamp

nr. C99/072HR

zitting 20 oktober 2000

Conclusie inzake

[Eiser]

tegen

[Verweerster]

Edelhoogachtbaar College,

Feiten en procesverloop

1) De vaststaande feiten worden opgesomd in het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 13 maart 1997, r.o. 1, waarnaar ik moge verwijzen. Ook in cassatie zijn dit de relevante feiten.

Partijen verschillen van mening over de uitleg van de volgende zinsnede in art. 6 van de verzorgingsovereenkomst: "alsmede 15% van het bedrag dat in de exploitatie tot dat moment is geïnvesteerd". Volgens [eiser] betreft het begrip ‘bedrag’ louter het geld dat in de te mesten kuikens is geïnvesteerd, d.w.z. de door [verweerster] gedane betalingen ingevolge art. 1 en art. 4B van de verzorgingsovereenkomst. Volgens [verweerster] betreft dat begrip al zijn investeringen, d.w.z. ook het bedrag van ¦ 450.000,- dat hij voor de aankoop van de mestproductierechten heeft aangewend, alsmede de administratiekosten.

De rechtbank heeft bij voormeld vonnis overwogen dat het meningsverschil zich niet leende voor oplossing door middel van het Haviltexcriterium (HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635 m.nt. C.J.H.B.) omdat partijen onvoldoende duidelijkheid hebben verschaft, en heeft [eiser] in staat gesteld zijn lezing te bewijzen. Na getuigenverhoor heeft zij [eiser] geslaagd geacht in de bewijslevering (vonnis van 14 augustus 1997).

In hoger beroep heeft het hof te Arnhem bij arrest van 17 nov. 1998 de lezing van [verweerster] gevolgd en het vonnis vernietigd. De kernoverwegingen zijn de r.o. 5.3 (eerste twee zinnen) en 5.5 - 5.7.

[Eiser] is van het arrest van het hof tijdig in cassatie gekomen en heeft een uit vier onderdelen opgebouwd cassatiemiddel voorgesteld. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht en arrest gevraagd.

Bespreking van het cassatiemiddel

2) Zoals blijkt uit de genoemde rechtsoverwegingen, heeft het hof, weliswaar onder verwijzing naar het Haviltexcriterium, zich geconcentreerd op de bewoordingen van de voormelde zinsnede en voor de interpretatie daarvan de maatstaf van de redelijkheid en billijkheid aangehouden. Daar behoeft op zichzelf niets tegen te zijn (vgl. HR 11 juni 1999, NJ 1999, 750), maar in casu heeft het hof met geen woord gewag gemaakt van de stellingen van partijen over het verloop van de onderhandelingen en het door hen met de overeenkomst beoogde doel, noch van wat daaromtrent uit de in eerste aanleg afgelegde getuigenverklaringen al dan niet kan worden afgeleid. Ik meen dat het hof daarmee in zijn motiveringsplicht is tekortgeschoten, zoals de onderdelen 2 en 3 terecht aanvoeren. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat de door [eiser] aangevoerde argumenten de door hem bepleite uitleg van het beding niet aannemelijk maken, maar het had m.i. dat oordeel niet zonder (enige) motivering mogen laten, omdat door het achterwege laten van een motivering aan partijen en aan de cassatierechter de mogelijkheid wordt onthouden om te controleren of dat oordeel begrijpelijk is en of het op een juiste rechtsopvatting berust.

De zaak zal na verwijzing in haar geheel opnieuw moeten worden onderzocht. De onderdelen 1 en 4 behoeven geen behandeling.

Conclusie

De conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.

De Procureur-Generaal bij de

Hoge Raad der Nederlanden

(Advocaat-Generaal)