Parket bij de Hoge Raad, 30-01-1996, AD2480, 3413 Besch
Parket bij de Hoge Raad, 30-01-1996, AD2480, 3413 Besch
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 30 januari 1996
- Datum publicatie
- 11 oktober 2017
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:1996:AD2480
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1996:AD2480
- Zaaknummer
- 3413 Besch
Inhoudsindicatie
OM-cassatie. Beklag door beslagene i.v.m. teruggave van inbeslaggenomen auto door OvJ aan ander, waarna Rb teruggave van auto aan beslagene gelast. Het stond OvJ niet vrij de auto aan een derde te doen teruggeven. Het moet ervoor worden gehouden dat het beklag het rechtskarakter heeft van een beklag omtrent het voornemen van de OvJ om in afwijking van de hoofdregel van art. 118 Sv het inbeslaggenomen voorwerp aan een ander dan de beslagene te doen teruggeven, alsof deze teruggave nog niet had plaatsgevonden. Ook in zo’n geval zal de rechter in overeenstemming met bedoelde hoofdregel teruggave van dat voorwerp aan de beslagene gelasten, tenzij hij onder de gegeven omstandigheden de overtuiging heeft gekregen dat teruggave van het voorwerp aan de derde op het eerste gezicht redelijk en maatschappelijk niet onverantwoord is. Aangezien Rb niet volgens deze maatstaf heeft overwogen en beslist kan de beschikking niet in stand blijven.
Conclusie
Nr. 3413 Rek.
Mr. Meiiers
Parket, - 7 DEC. 1995
Conclusie inzake: OM/[klager]
Edelhoogachtbaar College,
De officier van justitie te Amsterdam komt met één middel op tegen de beschikking van de rechtbank aldaar van 1 september 1995, waarbij de rechtbank het beklag van [klager] gegrond heeft verklaard, omdat het openbaar ministerie zonder toepassing van art. 118 lid 3 Sv de onder [klager] inbeslaggenomen auto heeft teruggegeven aan [betrokkene]. De rechtbank heeft de teruggave van de auto aan [klager] gelast.
Het middel komt naar mijn mening terecht tegen de beslissing van de rechtbank op. Door te beslissen, zoals zij deed, heeft de rechtbank "ongezien" het belang van de pretense eigenaar (aangever van de diefstal) te kort gedaan. De rechtbank had in de haar bekende gegevens, waaronder de ( premature ) teruggave aan de aangever van de diefstal, aanleiding moeten vinden de belangenafweging te verrichten, waartoe zij zou zijn geroepen als het voorschrift van art. 118 lid 3 Sv zou zijn onderhouden en de beslagene zich daarover zou hebben beklaagd. Vgl. HR NJ 1979, 620 en de door de officier van justitie in de schriftuur genoemde beschikking HR NJ 1991, 581 (het verzuim van de in art. 118 lid 3 Sv gegeven mededeling leidt niet tot niet-ontvankelijkverklaring van klager)(1). Zonder nadere motivering op grond van een afweging van de in deze zaak ter sprake gekomen belangen mocht de rechtbank niet de knoop doorhakken door het belang van de beslagene het zwaarst te laten wegen op de enkele grond dat het openbaar ministerie niet aan art. 118 lid 3 Sv de hand had gehouden. De rechtbank heeft aldus bij de beoordeling van het beklag van [klager] de verkeerde maatstaf gebruikt.
De bestreden beschikking zal naar mijn mening niet in stand kunnen blijven. Na terugwijzing zullen [klager] en [betrokkene] door de rechtbank moeten worden gehoord (en zal de rechtbank, suppositis supponendis, toepassing geven aan het bepaalde in art. 119 lid 2 Sv).
De conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,
1 Het in de schriftuur genoemde HR NJ 1993, 786 is naar mijn mening voor deze zaak niet onmiddellijk van betekenis, omdat in die zaak ook de "derde-niet beslagene" een klaagschrift had ingediend (zie rubr. 5.2 van het arrest van de Hoge Raad).Terzijde: Vademecum strafzaken verwijst in [51], p. 184-185 naar HR NJ 1991, 823 (noot Corstens) en verbindt aan deze beschikking de opmerking dat niet (volledige) inachtneming van art. 118 lid 3 Sv tot niet-ontvankelijkheid van beslagene in zijn beklag leidt, indien het openbaar ministerie het voorwerp intussen al aan de derde heeft gegeven. Ik kan dit in de genoemde beschikking van de Hoge Raad niet lezen. Vgl. Minkenhof-Reijntjes, p. 145, noot 287.