Parket bij de Hoge Raad, 24-10-1978, AC6373, 69900
Parket bij de Hoge Raad, 24-10-1978, AC6373, 69900
Gegevens
- Instantie
- Parket bij de Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 oktober 1978
- Datum publicatie
- 3 april 2023
- ECLI
- ECLI:NL:PHR:1978:AC6373
- Formele relaties
- Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:1978:AC6373
- Zaaknummer
- 69900
Inhoudsindicatie
-
Conclusie
na.-
Nr. 69.900
Zitting 5 september 1978.
Mr. Remmelink
Conclusie inzake:
[requirant]
Edelhoogachtbare Heren,
In deze zaak waarin het Hof in appel requirant op 12 december 1977 heeft veroordeeld terzake van poging tot diefstal voorafgegaan en/of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, gepleegd door twee of meer verenigde personen, heeft requirant zich van beroep in cassatie voorzien doordien hij aan de Griffier van het Hof te Amsterdam een brief heeft doen toekomen, waarin hij, een desbetreffende mededeling heeft gedaan, welke op 21 april 1978 door de griffie is ontvangen. Deze mededeling is door de Griffier aangemerkt als een ‘’cassatie-melding’’, waarmee zal zijn bedoeld een ‘’cassatieberoep’’. Aangezien volgens art. 449 lid 1 Sv. beroep in cassatie moet worden ingesteld door een verklaring af te leggen ter griffie van het gerecht, dat de beslissing heeft gegeven (eventueel door middel van een gemachtigde), terwijl van omstandigheden als waarvan sprake is in H.R. 11 januari 1977, N.J. 1977 no’s 222 en 223 (betrokkene is wellicht door onjuiste informatie van de kant van de overheid in dwaling gebracht) niet blijkt, integendeel, het blijkt mij bij nader onderzoek, dat op 11 april 1978 aan requirant, die toen in een ‘’Justizvollzugenstalt’’ in de B.R.D. zat, een verstekmededeling in persoon is betekend, waarin hij werd geattendeerd op de wijze waarop hij eventueel cassatieberoep zou moeten aantekenen (ik moge U de betreffende stukken overleggen), moet ik het ervoor houden, dat requirant niet op tijd bij de wet voorgeschreven wijze zijn cassatieberoep heeft ingesteld, en zal hij daarin niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Vgl. ook de Procureur-Generaal van Oosten in diens conclusie in de zaak Giesberts (no. 1044/513).
Mocht Uw Raad hierover anders denken en toch de cassatiemiddelen willen behandelen, dan moge ik onder verwijzing naar de conclusie genomen in de gelieerde zaak Bosman (no. 69769) stellen, dat deze niet aannemelijk zijn enz.
Ik concludeer dat Uw Raad requirant in zijn cassatieberoep niet zal ontvangen.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden,