Home

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba), 13-04-2006, BQ9537, 2004-0674

Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba), 13-04-2006, BQ9537, 2004-0674

Gegevens

Instantie
Raad van Beroep voor Belastingzaken (Nederlandse Antillen en Aruba)
Datum uitspraak
13 april 2006
Datum publicatie
28 juni 2011
ECLI
ECLI:NL:ORBBNAA:2006:BQ9537
Zaaknummer
2004-0674

Inhoudsindicatie

inkomstenbelasting / Artikel 6, lid 2, letter d, artikel 8, letter f en artikel 11, lid 2 LIB / 1997 / Curaçao

Uit de tekst van artikel 6, lid 2, letter d, van de LIB volgt dat tot de belastbare winst ook worden gerekend de voordelen die worden behaald bij de inbreng van een onderneming in een naamloze vennootschap. Belanghebbende heeft niet geopteerd heeft voor een zogenaamde geruisloze inbreng volgens artikel 8, letter f, van de LIB. Artikel 6 van de LIB en artikel 8, letter f, van de LIB in hun onderlinge samenhang beschouwd, leiden tot de conclusie dat belanghebbende winst heeft gerealiseerd ter gelegenheid van de inbreng van zijn tot de eenmanszaak behorende goodwill in een naamloze vennootschap. De hierbij behaalde winst wordt tot het belastbare inkomen van het betreffende jaar gerekend. De stelling dat ten laste van deze winst een stamrecht als bedoeld in artikel 11, lid 2, van de LIB zou kunnen worden bedongen berust op een onjuiste lezing van artikel 11, lid 1 onder ten eerste, letter b, van de LIB en gaat ook voorbij aan de systematiek van de LIB. Deze systematiek gaat ervan uit dat indien een inkomensbestanddeel onder een eerder genoemd artikel van de landsverordening valt, dit inkomensbestanddeel niet op grond van een later in landsverordening genoemd artikel belast kan worden.

Uitspraak

BESCHIKKING RAAD VAN BEROEP van 13 april 2006, nr. 2004-0674

1. Het procesverloop:

1.1 Aan belanghebbende is op 31 december 2002 een aanslag inkomstenbelasting 1997 opgelegd.

1.2 Op 23 december 2002 heeft belanghebbende tijdens het lopende boekenonderzoek reeds schriftelijk zijn bezwaren tegen de ingenomen standpunten ingebracht. Dit tijdig ingediende bezwaarschrift is op 2 september 2004 nader gemotiveerd.

1.3 De Inspecteur heeft op 1 oktober 2004 uitspraak op het bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft op 20 oktober 2004 een beroepschrift ingediend bij de Raad van Beroep.

1.4 De Inspecteur heeft gedagtekend 10 maart 2006 een vertoogschrift ingediend.

1.5 Ter zitting van de Raad op 27 maart 2006 te Willemstad zijn verschenen belanghebbendes gemachtigde en de Inspecteur. Belanghebbende zelf is niet verschenen.

2. Tussen partijen vaststaande feiten:

2.1 Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting zijn, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door één van hen gesteld en door de ander niet of niet voldoende weersproken, de volgende feiten vast komen te staan.

2.2 Belanghebbende heeft op 1 oktober 1997 zijn in de vorm van een éénmanszaak gedreven a-praktijk ingebracht in een naamloze vennootschap, R N.V. Op de openingsbalans van R is onder de omschrijving goodwill een bedrag van Naf. 1.000.000,- geactiveerd. De overige activa en passiva op de openingsbalans van R stonden voor dezelfde waarde reeds op de balans van de eenmanszaak. Als tegenprestatie voor de inbreng van de activa en passiva, inclusief de goodwill, heeft R aan belanghebbende een stamrecht toegekend.

3. Geschil:

In geschil is het antwoord op de vraag of voor de bij de inbreng gerealiseerde goodwill ten laste van het belastbaar inkomen een stamrecht op grond van artikel 11 lid 2 van de Landsverordening op de inkomstenbelasting 1943 (hierna:LIB) kan worden bedongen.

4. Beoordeling:

4.1 Artikel 6, lid 1 van de LIB bepaalt onder meer dat onder de opbrengst van een onderneming alle voordelen vallen die als winst worden verkregen uit bedrijf.

Artikel 6, lid 2, aanvang en onder letter d, van de LIB luidt:

Onder die voordelen worden mede begrepen:

d. voordelen, behaald met of bij het overdragen of liquideren van een bedrijf of beroep, of een gedeelte daarvan;

Artikel 6, lid 3 van de LIB luidt:

De in het vorige lid onder b, c, d en e bedoelde voordelen worden gesteld op het verschil tussen de verkoopwaarde of, indien deze niet is te bepalen, de geldswaarde van de overgaande bestanddelen en de laatste fiscale boekwaarde daarvan.

Artikel 8, aanvang en onder letter f van de van de LIB luidt:

Als inkomen of deel van het inkomen wordt niet beschouwd:

f. hetgeen bij inbreng van de activa en passiva van een bedrijf in een naamloze vennootschap, firma, commanditaire vennootschap of maatschap voor de waarde waarvoor deze activa en passiva zijn opgenomen in de laatste fiscale winstbepalende balans van de inbrenger, de geldswaarde der verkregen aandelen of deelgerechtigdheid méér bedraagt dan het kapitaal-saldo volgens evengenoemde balans van de inbrenger, mits de naamloze vennootschap, firma, commanditaire vennootschap of maatschap zich verplicht de overgenomen activa en passiva met inbegrip van de goodwill in haar openingsbalans te boek te stellen voor dezelfde waarden als waarvoor deze zijn opgenomen in de laatste fiscale winstbepalende balans van de inbrenger en de naamloze vennootschap , firma, commanditaire vennootschap of maatschap zich tevens tegenover de inspecteur verplicht van het stelsel van waarderen, dat door de inbrenger werd toegepast, alleen af te wijken in de gevallen waarin goed koopmansgebruik ook aan de inbrenger zou toestaan van stelsel te veranderen;

Artikel 11, lid 1, onder ten eerste, letter b van de LIB bepaalt dat tot het inkomen van artikel 3, lid 4, mede behoren afkoopsommen, schadeloosstellingen en tegemoetkomingen welke zijn toegekend terzake van het staken of niet verrichten van werkzaamheden in de ruimste zin, dan wel het prijsgeven van een uitzicht op deelgerechtigdheid in een bedrijf of een zelfstandig uitgeoefend beroep.

Het tweede lid van artikel 11 van de LIB bepaalt vervolgens dat indien de hiervoor bedoelde afkoopsommen etc. worden omgezet in een stamrecht de periodieke opbrengsten zullen worden belast en niet het daaraan ten grondslag liggende (stam-)recht.

4.2 Naar het oordeel van de Raad volgt reeds uit de tekst van artikel 6, lid 2, letter d, van de LIB dat tot de belastbare winst ook worden gerekend de voordelen die worden behaald bij de inbreng van een onderneming in een naamloze vennootschap. In casu heeft belanghebbende zijn a-praktijk overgedragen aan een naamloze vennootschap en daarbij, gelet op de openingsbalans van de naamloze vennootschap een goodwill ingebracht met een waarde van Naf. 1.000.000,-.

4.3 Vaststaat dat belanghebbende niet geopteerd heeft voor een zogenaamde geruisloze inbreng volgens artikel 8, letter f, van de LIB, er is immers geen sprake van eenzelfde boekwaarde op de laatste fiscale winstbepalende balans van belanghebbendes eenmanszaak en de openingsbalans van de naamloze vennootschap.

4.4 Artikel 6 van de LIB en het hiervoor geciteerde artikel 8, letter f, van de LIB in hun onderlinge samenhang beschouwd, leiden tot de conclusie dat belanghebbende winst heeft gerealiseerd ter gelegenheid van de inbreng van zijn tot de eenmanszaak behorende goodwill in R en dat deze winst tot het belastbare inkomen van het betreffende jaar dient te worden gerekend.

De stelling van belanghebbende dat ten laste van deze winst een stamrecht als bedoeld in artikel 11, lid 2, van de LIB zou kunnen worden bedongen berust naar het oordeel van de Raad niet alleen op een onjuiste lezing door belanghebbende van artikel 11, lid 1 onder ten eerste, letter b, van de LIB, maar gaat ook voorbij aan de systematiek van de LIB.

Deze systematiek gaat ervan uit dat indien een inkomensbestanddeel onder een eerder genoemd artikel van de landsverordening valt, dit inkomensbestanddeel niet op grond van een later in landsverordening genoemd artikel belast kan worden. Ook de door belanghebbende naar voren gebrachte argumenten, die deels terugvoeren op de jurisprudentie van de Hoge Raad van de jaren vijftig van de vorige eeuw, kunnen deze volgorde niet aantasten.

4.5 Gelet op het hiervoor overwogene is het gelijk aan de Inspecteur en moet er worden beslist als hierna is vermeld.

5. Beslissing:

De Raad verklaart het beroep ongegrond.

mrs. J.Th. Drop, C.W.M..van Ballegooijen en G.J. van Muijen