Home

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 12-10-2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:90, AUA2020H00042

Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, 12-10-2022, ECLI:NL:ORBAACM:2022:90, AUA2020H00042

Gegevens

Instantie
Raad van Beroep in Ambtenarenzaken van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Datum uitspraak
12 oktober 2022
Datum publicatie
18 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:ORBAACM:2022:90
Formele relaties
Zaaknummer
AUA2020H00042

Inhoudsindicatie

Disciplinair ontslag houdt geen stand. Incident vond plaats buiten de periode van voorwaardelijke ontslag. Ongeschiktheidsontslag houdt wel stand. Verbeterkans in dit geval niet zinvol.

Uitspraak

Uitspraakdatum: 12 oktober 2022

Zaaknummer: AUA2020H00042

IN AMBTENARENZAKEN

VAN ARUBA

Uitspraak op het hoger beroep van:

DE GOUVERNEUR VAN ARUBA,

appellant,

gemachtigde: mr. V.M. Emerencia, werkzaam bij de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,

tegen de uitspraak van het Gerecht in Ambtenarenzaken van Aruba (Gerecht) van 2 maart 2020, zaaknummer GAZA AUA201901401 (aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

[Geintimeerde],

wonend in Aruba,

geïntimeerde,

gemachtigde: advocaat mr. J.F.M. Zara,

en

appellant.

Procesverloop

Bij onderdeel I van zijn landsbesluit van 1 april 2019 (Landsbesluit) heeft appellant besloten het besluit van 27 februari 2018, waarbij aan geïntimeerde de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag is opgelegd, alsnog ten uitvoer te leggen.

In onderdeel II van het Landsbesluit is subsidiair besloten geïntimeerde met toepassing van artikel 98, lid 1, aanhef en onder f, van de Landsverordening materieel ambtenarenrecht (Lma) onmiddellijk eervol ontslag te verlenen vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt van politieambtenaar, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.

Het Gerecht heeft het door geïntimeerde tegen beide onderdelen van het Landsbesluit gemaakte bezwaar gegrond verklaard en heeft het Landsbesluit in zijn geheel vernietigd. Appellant is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van geïntimeerde, begroot op Afl. 700,00.

Appellant heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.

De Raad heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2022, waar appellant zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en waar geïntimeerde en zijn gemachtigde, zoals door deze laatste is bericht, niet zijn verschenen.

Overwegingen

1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Geïntimeerde was sinds 2010 in dienst van het Korps Politie Aruba (KPA). Al snel deden zich drankproblemen voor bij hem. Mede als gevolg daarvan maakte hij zich in de achtereenvolgende jaren meerdere keren schuldig aan plichtsverzuim.

1.2.

Bij landsbesluit van 29 april 2016 is hem in verband met op 8 en 9 juni 2014 geconstateerd plichtsverzuim de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd. Geïntimeerde had zich onder meer schuldig gemaakt aan het onder invloed van alcoholhoudende drank uitoefenen van de (patrouille)dienst en het tijdens die dienst bezoeken van verschillende bars waar hij alcoholhoudende drank nuttigde die hij als een traktatie beschouwde waarvoor hij niet hoefde te betalen. Betrokkene kreeg een proeftijd van een jaar opgelegd.

1.3.

In de nacht van 28 november 2016 heeft geïntimeerde buiten dienst het dienstpistool dat hij bij zich had, op de toonbank van een café gelegd. In verband daarmee is hem bij landsbesluit van 27 februari 2018 opnieuw de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag opgelegd, ditmaal met een proeftijd van twee jaar ‘met ingang van vijf dagen na dagtekening van het landsbesluit’.

1.4.

Op 29 januari 2018 zijn collega’s van geïntimeerde opgeroepen voor assistentie bij een huiselijke twist bij de schoonmoeder van geïntimeerde. In de weergave in de pleitnotitie in eerste aanleg van de kant van geïntimeerde (toen: klager) luidt zijn versie van de gebeurtenissen: “Klager heeft zijn schoonmoeder in een huiselijk conflict niet een gerichte vuistslag gegeven, maar heeft enigszins beschonken met zijn armen gezwaaid toen zijn schoonmoeder wilde voorkomen dat hij het huis verliet en hem in zijn hals krapte en haar daarbij geschampt.”

Appellant heeft geïntimeerde hetgeen op 29 januari 2018 is voorgevallen, als plichtsverzuim verweten. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op een uitgebreid proces-verbaal. Daarin heeft geïntimeerde zelf verklaard dat hij zijn schoonmoeder aan de linkerzijde van haar hoofd sloeg.

Van de gedraging van geïntimeerde is uiteindelijk geen aangifte gedaan.

1.5.

Nadat geïntimeerde zich had verantwoord voor dit door appellant aan geïntimeerde verweten plichtsverzuim - waarbij geïntimeerde erkende dat hij met een niet volledig gesloten gebalde vuist in het gezicht van zijn schoonmoeder zwaaide -, heeft appellant bij het in geding zijnde Landsbesluit besloten het besluit van 27 februari 2018, waarbij aan geïntimeerde de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag was opgelegd, alsnog ten uitvoer te leggen.

1.6.

Bij het Landsbesluit is subsidiair besloten geïntimeerde met toepassing van artikel 98, lid 1, aanhef en onder f, van de Lma met onmiddellijke ingang eervol ontslag te verlenen vanwege onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.

2. Het Gerecht heeft bij de aangevallen uitspraak het bezwaar tegen het Landsbesluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd.

2.1.

Het Gerecht heeft geoordeeld dat het voorwaardelijk opgelegde ontslag niet ten uitvoer kon worden gelegd op de in het Landsbesluit aangevoerde grond. Het voorval dat ten grondslag ligt aan het thans verweten (vermeende) plichtsverzuim dateert immers van 29 januari 2018, terwijl de proeftijd pas aanving op 4 maart 2018.

2.2.

Het Gerecht heeft ook het bezwaar tegen de subsidiaire ontslaggrond gegrond geacht. Het is van oordeel dat appellant onvoldoende draagkrachtig heeft gemotiveerd dat geïntimeerde ongeschikt of onbekwaam is zijn ambt te vervullen. Verder acht het Gerecht dat ontslag onvoldoende zorgvuldig tot stand gekomen. Geïntimeerde is niet tijdig met zijn tekortkomingen geconfronteerd en hij is niet in de gelegenheid gesteld zijn functioneren te verbeteren. Tot slot heeft appellant geïntimeerde niet de reden van het ontslag medegedeeld, zoals is bepaald in artikel 98, lid 2, van de Lma.

3. Appellant kan zich niet vinden in de aangevallen uitspraak.

3.1.

Hij heeft in de eerste plaats aangevoerd dat hij weliswaar heeft erkend dat in het Landsbesluit ten onrechte de tenuitvoerlegging van het laatste voorwaardelijke ontslag was opgenomen, maar hij had het Gerecht tevens verzocht de nietigheid voor gedekt te verklaren. Dat heeft het Gerecht zonder motivering nagelaten.

3.2.

Appellant kan zich verder niet vinden in het oordeel van het Gerecht dat (ook) het ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan.

3.3.

Appellant heeft uitvoerig en gedocumenteerd aangegeven hoe veelvuldig geïntimeerde zich in de loop der jaren aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt door zijn alcoholgebruik en -misbruik. Hij is daar van de zijde van het KPA telkens mee geconfronteerd en hem is daarbij hulp geboden. Verder is uitgebreid gerapporteerd over het meermalen onverantwoord omgaan met een vuurwapen. Ook daarover is geïntimeerde meermaals onderhouden. Zo is blijkens een rapport van 7 november 2017, waarin wordt vermeld dat wegens verontrustende berichten inhoudende sociale, emotionele en mogelijk psychische problemen, aan geïntimeerde op 3 november 2017 de opdracht is gegeven om zijn dienstwapen en de daarbij behorende munitie in te leveren. Geïntimeerde heeft aan die opdracht niet direct gevolg gegeven.

3.4.

Voor zover, ondanks die inspanningen van de kant van het KPA, gezegd zou kunnen worden dat aan geïntimeerde onvoldoende kans was geboden om zijn functioneren te verbeteren, heeft appellant erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 30 oktober 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3552) het bieden van een verbeterkans niet nodig is als de gedragingen de conclusie rechtvaardigen, dat het de betrokken ambtenaar ontbreekt aan enige belangrijke eigenschappen, mentaliteit en / of instelling voor de vervulling van zijn functie. Dat is bij geïntimeerde het geval, aldus appellant. Hij heeft gewezen op de voorbeeldfunctie die geïntimeerde als politieambtenaar vervult en die door zijn gedragingen schade heeft berokkend aan het imago van de politie.

4. Geïntimeerde heeft laten weten dat hij geen verweer zal voeren.

5. De Raad overweegt als volgt.

5.1.

Hij volgt het Gerecht in zijn oordeel dat de primair gekozen ontslaggrond in rechte geen stand kan houden. De door appellant gemaakte fout die zonder meer leidt tot een nietigverklaring van de beslissing, leent zich niet voor de gevraagde gedektverklaring. Het ontgaat de Raad waarom niet gekozen is voor een intrekking en een nieuw besluit tot oplegging van de straf van onvoorwaardelijk ontslag. Het gedrag van geïntimeerde bij het huiselijk conflict met de schoonmoeder was een zoveelste aan geïntimeerde te verwijten plichtsverzuim; niet alleen was het slaan fout gedrag, ook leidde het incident tot confrontatie met collega’s met alle gevolgen van dien. Dit vormde bepaald een deugdelijke basis voor het opleggen van strafontslag.

5.2.

De Raad volgt appellant geheel in zijn betoog betreffende de subsidiair in het Landsbesluit vervatte ontslaggrond van artikel 98, lid 1, aanhef en onder f, van de Lma. Geïntimeerde is meermaals de kans geboden zijn functioneren te verbeteren. Overigens heeft appellant terecht gewezen op de vaste rechtspraak die het in gevallen als dat van geïntimeerde mogelijk maakt om zonder dat uitdrukkelijk een verbeterkans is geboden, over te gaan tot ontslagverlening.

6. De slotsom is dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover daarbij het bezwaar tegen de in het Landsbesluit, onder I, vervatte tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag gegrond is verklaard en het Landsbesluit in zoverre is vernietigd.

6.1.

De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd voor zover het bezwaar tegen het in het Landsbesluit, onder II, vervatte ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid gegrond is verklaard. Dat bezwaar moet alsnog ongegrond worden verklaard.

7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De Raad van Beroep:

- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover het bezwaar tegen de in het Landsbesluit, onder I, vervatte tenuitvoerlegging van het strafontslag gegrond is verklaard en het Landsbesluit in zoverre is vernietigd;

- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het bezwaar tegen het in het Landsbesluit, onder II, vervatte ontslag wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid gegrond is verklaard en het Landsbesluit in zoverre is vernietigd;

- verklaart het bezwaar tegen onderdeel II van het Landsbesluit alsnog ongegrond.

Deze uitspraak is gewezen door mr. H.A.A.G. Vermeulen, voorzitter, en mrs. J. Sybesma en A.H.M. van de Leur, leden, en is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2022.